doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Dé-Lilah: 'Onder de Rajahs. Ethnologische studie'.
In: De Sumatra Post, 1-12 juni 1899


Inhoudsopgave *

boekomslag

Fragment van de eerste aflevering. Het feuilleton verscheen 'onder de streep'

I. Ik had er volstrekt niet aan gedacht dat een reisje wegens “klimatwechsel” zulke gevolgen zou hebben, maar men weet dat muisjes staartjes hebben, wanneer zij die tenminste door een of ander ongelukkig toeval niet verloren hebben; — welnu, van muisjes of oude ratten die toch ook tot de familie behooren gesproken: op Pangsing Seblas, een kampong hier ergens in de buurt heb ik een tante wonen die zich zelve graag noemt; — “Süsse Maus!” — hetgeen zij dan ook is. Lezen

II.“Het spijt mij ook dat te moeten ontkennen, gnädige Frau".
“Maar dan kunnen we toch wel een heerenzadel meenemen,” zeide ik, en begon nu ook in het meervoud te praten, aangezien de heer Tilly reeds gesproken had van “wij” en “ons”. Dat kon wel!!! “Wanneer gaat u dan?" durfde ik te vragen. “Zoo spoedig mogelijk!” “Dan zou ik heel gaarne met u meegaan!” Zie zoo dat was er uit, en begon ik nu oplettend zijn gelaat te bestudeeren; om er op te lezen, wat hij wel dacht van zooveel brutaliteit; maar ik moet bekennen het gelaat bleef even gemoedelijk; en gemoedelijk was het antwoord. “Zeker! Het zal me zeer veel genoegen doen!”. Lezen

III. Het spreekt vanzelf dat deze nieuwe professor in de botanie zich gaarne bij ons aansluiten wilde; hetwelk ons zeer aangenaam was; want drie personen hebben altijd meer te vertellen aan twee.
Toen hij echter hoorde dat wij nog wachten moesten op zekere hooge personen, vond hij het beter om vooruit te gaan, en ons in de eerste battakkampong op te wachten. Lezen

IV. Den volgenden dag vertrokken zij, en nu maakten wij ook aanstalten om onze reis te beginnen, want al konden wij niet tot het groot doel geraken, in alle geval wilden wij zien tot hoever wij komen kouden in de onafhankelijke Rajahlanden die echter niet meer onafhankelijk zijn, en waar de hollandsche driekleur al gewapperd heeft.
Ik wilde de menschen zien en leeren kennen, en mijn gastheer moest op de kever en kapellenjacht. Lezen

V. Het eene battakhoofd had een bamboe bij zich met. zilver bewerkt, waarin hij “toewak” bewaarde, het gegiste sap uit den aremboom, waaraan de battakkers zich gaarne bedrinken. Ik maakte een kommetje van een paar blâren, en liet mij er wat van inschenken, hetwelk ik niet graagte opdronk.
Hemel! Welk een uitwerking had het. Lezen

VI. Mohammad Said was heel vriendelijk. Hij sprak en met wijsheid. Hij deed mij nu niet meer Ahasveros denken maar aan Nathan der Weise.— Ik moet bekennen dat de man goed ontwikkeld was en zeer intelligent, van beschaming was echter weinig te bespeuren, en op 't laatst deed hij zulke vreemde verhalen, dat ik het beter vond, het gezelschap te verlaten.
Ik kon het hem en de battakkers niet kwalijk nemen, dat zij niet wisten, hoe zich tegenover eene dame te gedragen, Het waren immers natuurkinderen; wat zij dachten dat spraken zij uit. Lezen

VII. “Verlang je niet naar je volk en je stam terug?
“Ik zou liever doodgaan, antwoordde zij. Ik heb het nu beter, mijn man verdient goed geld. Mevrouw weet misschien niet dal mijn “lakki” waschman is bij meneer.”
“De toewan Rajah is ook nog hier, zeide Tilly, zijn hoofd door het gat stekende, dat eene deur voorstelde. Toch was er iets aardigs aan die zoogenaamde deur, namelijk een fraai uitgesneden krokodil van hout, bijwijze van “palang Pintoe” waarmee men de luiken sluiten kan. Lezen

VIII. Mohammad Said draaide het muziekinstrument toen kwamen zij aan, één voor één de hooge ladder opklauterende.
Ik had ze bij den apenmaaltijd al gezien, en stelde er dus geen belang meer in.
Er volgde een gesprek in het battaksch tusschen Mohammad Said de Battaksche en de kampongbewoners. Ook de Javanen mengden zich in 't gesprek. Het speet me vreeselijk, dat ik er geen woord van verstaan kon. Hunne verhalen moeten verbazend interressant geweest zijn, want zij lachten en hadden de grootste pret. Lezen

IX.Wij moesten halsbrekende toeren maken om er in te komen en klauterden over de omheining. Aan de anderen kant er weer uit.
Daarop verdwaalden wij. Wij gingen over onmogelijkepaden, glibberige steenen, door struikgewas, in ravijnen af en op, en kwamen eindelijk in een vrij breede beek terecht die wij volgens zeggen moesten doorwaden. Maar hier was nergens een pad te vinden. Wij gingen een half uur door bedding der rivier, zonder het te hebben gevonden. Ik werd tot aan het middel nat, de frissche koude deed ons echter en vooral mij aan de voeten goed. Lezen

X. “En dat is de reden waarom men haar houdt.”
“Men respecteert haar adel."
“Anders had men haar al lang in 't bosch weggegooid."
“Hier is de mummie, zeide Tilly en wees op ene kist in een hoek van het gebouw, “wij kunnen den deksel oplichten en dan kunt u hem zien - hij lijkt op Rhamses II koning van Egypte."
“Waarmee balsemt men de lijken?” vraagde ik den “toewan Gorilla.” Lezen

Verantwoording*

De inhoudsopgave is gebaseerd op het ongenummerde feuilleton zoals dat is gepubliceerd in de eerste jaargang van De Sumatra Post (1899). Onregelmatigheden in spelling en interpunctie heb ik vrijwel altijd overgenomen

Voor kennelijke fouten die aan mijn waarneming zijn ontsnapt, hou ik me aanbevolen.

Vilan van de Loo