doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Colibri
Schiedam: H.A.M. Roelants, tweede druk 1907 (eerste dr. 1901)


[153:]

II.

In het Concertgebouw van Amsterdam was de jonge Hollandsche violiste, Mariette Colbri, opgetreden; zij had op verlangen van freule Richmonda haar naam zoo moeten veranderen. De i was uit Colibri weggevallen en het vormde nu met haar tweeden voornaam een tamelijk goed klinkenden tooneelpseudoniem. Zij had van Dirksma niet willen weten en Vera's impressario had dan ook dien buitenlandschen naam beter klinkend gevonden.
Zij had gespeeld en als overal het publiek in verrukking gebracht; haar eenvoudig optreden en elegante verschijning, die iets kinderlijks en reins niet buitensloot, hadden haar de harten, niet alleen van de mannen, maar ook van de vrouwen, veroverd. Geen meisje zoo modern of het dweepte met haar.
Zij reed naar het hotel in de met bloemen en kransen gevulde coupé. Naast haar zat juffrouw Greivers, impassibel als altijd. Met hetzelfde gezicht zou zij kinderen naar een speeltuin vergezellen, bij een ouden heer het huishouden waarnemen, als de rechterhand eener phi

[154:]

lanthropische freule of wel als chaperon van een leerling van het conservatoire optreden.
Nu begeleidde zij een ster op haar triomftocht door Europa, maar het maakte voor haar geen verschil uit; niets kon haar veranderen, niets uit de plooi brengen.
Colibri was aan haar gewoon geraakt, zij vond haar gemakkelijk en rustig, zij verwachtte van haar geen ingaan in haar belangen, geen deelnemen aan haar leed of vreugd, en zij gaf juffrouw Greivers nooit aanleiding tot aanmerkingen.
Haar ziel was te vervuld van muziek om de hulde, die haar gebracht werd, de eerbewijzingen, die haar overstroomden en die evengoed de vrouw golden als de artiste, veel aandacht te schenken; zij ontving liefdesbekentenissen en huwelijksaanvragen, maar las ze nauwelijks.
Zij had slechts één wensch, één verlangen: Ryno de Mouchy terug te zien, en hem te toonen hoe hoog zij zich had opgewerkt.
En vooral na zulk een avond van succes bleef een leegte achter in haar hart; niemand verheugde zich over haar bloemen, over het donderend applaus van gehandschoende vingers, over den eenstemmigen lof van muziekrecensenten, die om haar voor een oogenblik hun onderlinge grieven en jaloezietjes vergaten, en verzuimden aan hun lof schaduwtjes bij te zetten door de een of andere blaam; neen, wat zij verlangde was te weten of één ten minste onder die honderden haar begreep, voelde wat zij voelde, wier ziel de hare aan kon raken.
Zij zag naar de ramen der huizen waarlangs zij reed en naar de lichten der coupé-lantaarns, zich weerkaatsend in de ruiten, en dacht aan haar oude woning van twee-hoog en aan de juffrouw van éénhoog, en aan - Max.

[155:]

Hé, ja, Max! Hoe was zijn familienaam ook? Zij herinnerde zich dien niet meer. Iets Duitsch. Het "mullerde" wel, maar wat stond er ook voor: Wies, Wijs, Wirth? Och ja! Wirthmuller! Wat was zij toen nog een kind en hoe hadden zij ernstig in hun jonge wijsheid over trouwen gesproken, als zij beiden naam zouden hebben.
Zij glimlachte. Ja, nu had zij naam en hij - hij met zijn Prix de Rome; zou hij al iets van beteekenis hebben gemaakt? Och, och, wat was haar toestand veranderd! Thuiskomend geslagen te worden als een kleine meid! Wie zou het kunnen gelooven van Mariette Colbri, de groote violiste?
Zij logeerde in het "Hotel de l'Europe", en daar aangekomen, ging zij met haar chaperon naar de groote zaal om te soupeeren. Zooals zij daar langs de gasten ging in haar wit satijnen kleed, de oud-rose pluchen sortie met wit bont, half afgegleden van haar schouders; in het donkere haar niets dan een diamanten aigrette, geschenk van de freule, scheen zij niet te vermoeden hoe links en rechts aan de tafeltjes naar haar werd op- en omgezien.
Zij zette zich neer tegenover juffrouw Greivers, trok de sortie houger om haar hals en wenkte den kelner voor het souper.
De Ober bracht haar op een zilveren bord een kaartje; maar terwijl zij het las, zeide de groote man:
"Mijnheer vraagt of hij u spreken mag?"
Even fronste zij de wenkbrauwen; toen kwam een herinnering in haar oogen en een glimlach op haar lippen.
"Verzoek mijnheer even te wachten in mijn klein salon, ik kom dadelijk."
Juffrouw Greivers vroeg niets, noch met haar stem, noch met haar oogen, maar at zwijgend voort.

[156:]

Vera haastte zich niets, maar toen zij gedaan had, stond zij op en schreed als een jonge koningin, door haar hofdame gevolgd, de zaal weer door, de trap op naar haar appart.ementen.
In het kleine salon stond hij te wachten, een slank jongmensch, goed gekleed zonder een spoor van excenticiteit in snit en kleur, met gewoon kortgeknipt haar.
Zij wenschte juffrouw Greivers goeden nacht aan de deur en kwam alleen binnen.
"Vera," riep hij, haar tegemoet komend, "herinnert ge je mij nog? Je bent zoo'n groote, beroemde vrouw geworden, en ik…"
"Max Wirthmuller!" Zij lachte. "Wat ligt het ver achter ons, dat wij kinderen waren."
"Ik voelde mij toen niet meer kind. Voor mij was het geen kinderspel, zooals voor jou, - ik bedoel voor u."
Zij wees hem een stoel aan en zette zich op de canapé.
"Vertel mij nu eens wat van jezelf. Heb je ook reeds je weg gemaakt?"
"Weet u dan niets? Heeft u mij niet gevolgd? Mijn naam niet gelezen in de couranten?"
Zij bloosde.
"Och, neem mij niet kwalijk! Ik ben veel in het buitenland geweest, ik heb weinig hollandsche couranten gelezen, en daarom ben ik zeker zoo slecht op de hoogte."
"Mijn naam heb ik ten minste niet veranderd. Ik wist niets van u. Toevallig ging ik van avond naar het Concertgebouw. De naam van Mariette Colbri zei mij niets, en ik had u nog niet herkend toen ik u zag in die ongewone kleeding, maar nauwelijks had ik uw eerste streek gehoord, of ik dacht aan vroeger, aan

[157:]

één en twee-hoog; toen begreep ik ook uw naam Colibri, Colbri. Heb ik u dien niet gegeven?"
"Maar vertel toch van jezelf! Ik stel zoo'n belang in mijn oude - kennissen."
"Ja, meer ben ik je niet gebleven of geworden, en ik, ik heb alleen gewerkt voor dit oogenblik. Ik heb een atelier in Parijs, mijn laatste groep is in den "Salon" bekroond. Ik moet voor de tentoonstelling een fontein maken."
Er was iets in zijn stem en zijn manieren dat Vera met geheimen angst vervulde, en ook in zijn oogen glansde een verontrustend licht.
En toen zich over haar buigend en haar hand in de zijne nemend, fluisterde hij:
"Ik zal je spoedig komen halen, Vera, in de victoria. Weet je nog? Mag ik?"
Zij maakte verschrikt haar hand los.
"O Max! Hoe kan je dat vragen nu? Je weet, dat ik het hoogste, waar ik naar streefde, heb bereikt. Door mijn kunst invloed uitoefenen op hen die mij hooren! Ik zou dat opgeven? En waarvoor?"
"Je hebt mij niet lief, Vera! Je hebt nooit van mij gehouden. Die korte episode van onze jeugd is spoorloos aan je voorbijgegaan en voor mij werd zij alles. Hoe dikwijls was ik niet moedeloos, hoe dikwijls verveelde mij het werk, hoe dikwijls kwam die verleiding tot mij in alle vormen; als ik kracht vond ze te weerstaan, 't was door de herinneriug aan mijn Colibri, aan jou, Vera!"
"En je hoorde, je zag niets meer van mij?"
"Wat zou dat? Ik wist dat dit oogenblik zou komen."
Weer die dreigende, onrustige blik.
"En denk je dat ik mijn kunst, mijn succes zou opofferen alleen..."

[158:]

"Omdat ik je liefheb? Neen, Vera, dat heb ik niet gehoopt, maar ik heb je gezien, ik heb weer nieuwen moed gekregen. 't Is je alles nog zoo nieuw, dit succes, die bloemen, dit geven van jezelf aan een publiek, dat in sympathie met je voelt, dat reizen, die afwisseling van emotiën en impressiën, maar er zal een oogenblik komen dat dit alles je niet meer voldoet, en dan Colibri, dan..."
"Dan wil je mij troosten. Max, wat ben je goed. Ik dank je."
Hij stond op; de aderen op zijn voorhoofd zwollen, zijn gelaat vertrok zich en Vera deinsde onwillekeurig achteruit.
"Je bent niets veranderd, Colibri. 't Beste van je. ziel geef je alleen aan hen die je zien en je hooren; maar ik heb mij dikwijls afgevraagd: Kun je wel meer geven, omdat je meer bezit?"
"Ik begrijp je niet!"
"Des te erger! Ik dring niet verder bij je aan. Ik heb je gehoord en gezien, ik ben er voorloopig tevreden mede, ik kan daar lang op leven, totdat wij elkander nog eens terugzien, en dan eisch ik je op."
Zij was ook opgestaan en stond nu vlak vóór hem.
"Max! Waarlijk, ik kan je niet meer beloven dan toen; toen had ik niets, - ik wist niet, hoe te komen waar ik zijn wilde; nu ben ik er. Als wij trouwden, bleef jij dezelfde, maar ik zou mijn kunst op moeten geven. Dat kan ik niet! Wat later gebeuren zal..."
Zij haalde de schouders op.
"Je bent een groote kunstenares geworden, misschien de grootste onder de vrouwen op de viool. Maar weet je, wat een beroemde vrouw eenmaal zeide: Roem is voor de vrouwen dikwijls niets dan de grafsteen van het geluk!"

[159:]

"Voor mij is op 't oogenblik dit leven geluk."
"En mij ontbreekt geluk! Jij moet het mij geven, Vera."
"Zoek het ergens anders!"
"Moeten wij dan zoo scheiden?"
"We blijven toch vrienden!"
"'t Ga je wel, Vera! Geniet nog lang van wat voor jou geluk heet!"
Zij gaf hem de hand, die hij in zijn zenuwachtigheid bijna stuk wrong, en hij ging heen.
Zij .bleef nog staan op dezelfde plaats.
"Is het waar, kan ik geen ander geluk geven dan door mijn spel, dan door mijn uiterlijk? Heb ik niet het eenvoudige, wat zoo vele andere vrouwen rijk maakt? Gevoel, liefde? Ben ik daarom ongerept door het leven gegaan, zonder ooit liefde te voelen... Ben ik het, die hem zoo nerveus maakt?"
En toen dacht zij aan Ryno.
"Ja, toen meende ik lief te hebben, en hoe spoedig was ik hem vergeten: een vage herinnering, iets warmer, iets lichter dan aan Max, is alles wat mij nog overblijft van hem. Ik zou hem willen zien, hem doen hooren wat ik nu ben, invloed uitoefenen op zijn ziel. Maar is dat ook ijdelheid, 't zelfde wat Max in zijn opgewondenheid bedoelt? Alles wat er goed in mij is stroomt uit mijn ziel weg door mijn viool. Voor het dagelijksche leven blijft mij niets meer over, niets."
Zij huiverde.
"En toch ik heb nog zooveel. God gaf mij groote gaven, maar is mij dit ontzegd: gelukkig zijn door gelukkig te maken? Zoo is mijn moeder ook, zij leeft voor haar weldadigheid, zooals ik voor mijn muziek, en uit zichzelf geeft zij niets, misschien omdat zij het niet bezit. Zij heeft vader ongelukkig gemaakt, uit

[160:]

gebrek aan liefde; ik zal ook hen, die mij liefhebben, niet gelukkig kunnen maken."
"Is u alleen, juffrouw Veronica?"
"Ja, juffrouw Greivers! Ik ben alleen. Schrijft u de freule van avond? Ik voel mij te moe. Zeg haar dan dat ik mijn ouden vriend, Max Wirthmuller, nu een bekend beeldhouwer, heb teruggezien, en dat hij weer heen is gegaan!"
En zij ging naar haar slaapkamer.
"Ik zal geven wat ik kan, in mijn kunst, zooals mijn moeder het geeft in geld; die zenuwzieke, geëxalteerde Max kan mij toch niets meer zijn."


inhoud | vorige pagina | volgende pagina