doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Colibri
Schiedam: H.A.M. Roelants, tweede druk 1907 (eerste dr. 1901)


[130:]

IX.

Den volgenden morgen heel vroeg wandelde Vera door het park; het was zoo'n heerlijke lenternorgen, de lucht vol gewemel van zilveren wolkjes, het gras een en al madeliefjes, de struiken reeds smaragdgroen, de hooge boomen nog kaal, maar rossig, vol sappige knoppen, fijne blauwachtige damp zwevend tusschen het bosch, en al het felle der zonnestralen dempend, een morgen voor een jong hart om het uit te jubelen van vreugde als de vogels die druk en jolig elkander vertelden hoe heerlijk de zomer was die kwam en hoe ellendig de winter, die heenging.
Vera liep voort, de handen tegen haar voorhoofd gedrukt, de oogen heel, de lippen half geopend, om toch vooral niets te verliezen van alle lenteweelde, de eerste gedurende haar jonge leven in volheid genoten.
Hoe armzalig en bleek schenen haar nu de wandelingen toe in het Amsterdamsche Vondelpark of in de plantsoenen, of vroeger op de singels van het friesche stadje, in vergelijking met die heerlijke, zoete geuren, die frissche nevels, die trillende zonnestralen over het malsche jonge groen.

[131:]

Zij was één en al verrukking, één en al vreugde.
Hoe ver lag haar vroeger leven achter haar, zelfs haar vader! Soms verweet zij zich dat zij zoo weinig aan haar vader dacht, die in den laatsten tijd nogal sukkelde en zoo onbeduidend aan haar schreef; maar zij had ook zoo veel te denken.
Een enkelen keer vloog het haar wel door het hoofd hoeveel aangenamer haar lot zou geweest zijn als vader en moeder niet gescheiden waren en hier samen leefden met haar, zij hun aangebeden lieveling, in plaats van nu zulk een ondergeschikte betrekking te vervullen; maar slechts even hield zij zich bij deze gedachte op, zij was te blijde met haar lot, om zich te vermoeien met de gedachten aan wat had kunnenzijn en niet was; liet verleden zou zonder haar vader in het geheel niet meer voor haar bestaan, het lag reeds zoo verre.
Moeke en de zusjes waren nog maar nevelbeelden; aan Max Wirthmuller dacht zij in het geheel niet; meer dan alleen om zich te verheugen, dat zij toen zoo wijs en verstandig was geweest om niets te willen weten van iets ernstigs tusschen hen.
Verbeeld je dat hij haar hier schreef, dat hij haar aan haar belofte hield, dat hij haar vervolgde met zijn liefdesbetuigingen! Zij lachte er nu om, zij vond hem en zichzelf zulke kinderen. Moeke had eigenlijk gelijk gehad zoo hardhandig aan hun spel een einde te maken.
"Vera!"
Zij schrikte terug, maar toen snelde zij lachend Ryno met vooruitgestrekte handen tegemoet.
Dit werd hem te machtig. Den geheelen nacht was hij met haar en haar spel bezig geweest; in de vroegte was hij uitgegaan om in een lange wandeling van den

[132:]

slapeloozen nacht opwekking en verfrissching te zoeken, en daar kwam zij tot hem als een jonge godin, de handen vol goede gaven.
Nog voordat hij 't wist had hij haar in zijn armen gesloten en fluisterde, snikkend van aandoening:
"Eindelijk, eindelijk, o lieveling! Als je wist hoe ik verlangde naar dit oogenblik om je te zeggen hoe ik je dankbaar ben, hoe je mij een nieuw leven teruggeeft."
Even gaf zij zich over aan de bekoring van zijn liefkoozing, van zijn door ontroering gebroken stem, maar toen maakte zij zich los.
"O mijnheer! Dat moet u niet doen - ik - ik…"
"Ik moest het ook niet," ging hij voort, "maar ik kan niet anders. Je bent zoo lief, zoo mooi, en ik mag nooit vrij met je spreken, dan alleen in muziek- en in oogentaal. Ga met mij mee, ik zal mij niet meer vergeten als daar straks; kom in Joujou en laat ons daar vrij spreken als twee goede vrienden."
Hij liep met zijn arm om haar heengeslagen en plotseling dacht zij aan die laatste wandeling met Max in het plantsoen en wat er toen gevolgd was.
"Neen, neen," zeide zij, aan den anderen kant van den weg vluchtend en angstig rondziende, "ik durf niet!"
"Je hebt leergeld betaald, zei je laatst. Wat bedoelde je daarmede? Of is 't een geheim?"
"Och neen," antwoordde zij in haar lieve, ongekunstelde naïeveteit, die op hem, den man der wereld, neerdaalde als verkoelende dauw, "ik wil het u wel zeggen. Ik heb een paar keer gewandeld met een buurjongen van één-hoog, een leerling-beeldhouwer, en voor 't eerst liep hij met zijn arm in den mijne. Juist reed Moeke, in de tram, langs ons heen, en's avonds heeft zij mij haast lam geslagen."

[133:]

"Foei, schande! mijn nachtegaaltje lam te slaan - en - en - hield je veel van den jongen?"
"Toen misschien wel, onder dat slaan vooral, maar nu denk ik nooit meer aan hem. Hij wilde dat ik mij met hem zou engageeren. Verbeeld u eens, twee zulke kinderen als wij! Ik wilde het niet, en nu ben ik zoo blij, nu ik weet hoe weinig ik om hem schijn te geven. Hij noemde mij "Colibri"," voegde zij er lachend bij.
"Colibri!" herhaalde hij. "Hoe kwam hij er aan! Neen, je bent veel te eenvoudig, veel te muzikaal om te gelijken op dit ijdele, domme vogeltje. Hij kende je niet zooals ik je ken. En voor wie zou je nu vreezen? Voor de freule?"
Zij knikte van ja, maar zeer flauw.
"En voor wie nog meer? Toch niet voor mij?"
Zij schudde het hoofd.
"Voor wie dan?"
"Voor mijzelf," fluisterde zij; "ik ben te bang dat ik te veel van u zal houden!"
Hij werd doodsbleek; zijn lippen klemden zich vast op elkander onder den baard, en het duurde een poos vóór hij antwoorden kon met iets dat op zijn gewone stem geleek.
"Meer dan van den beeldhouwer in spé?"
"O, hoe kan u dat vragen?"
Hij zag haar aan, bedwelmd door haar morgenschoonheid, door de onschuld in haar oogen - nooit, nooit was hem zulk een geschenk aangeboden als nu in haar lietde - 't kostte hem maar één woord, en zij zou de zijne worden, zij zou hem volgen waarheen hij ging. O, met haar reizen, haar steeds bij zich hebben, haar en haar viool, om de booze machten te verdrijven!

[134:]

Hij reikte haar de hand.
"Vera! Je bent wijzer geweest dan die jongen, je bent nu ook wijzer dan ik. Ja, je hebt gelijk, gevaarlijker dan de klappen van je moeke, dan de boosheid van de freule, is het voor jou van mij te houden, die je eerbiedig als mijn zuster, als mijn kind. Ga naar huis en vergeet deze ontmoeting, waarin ik mij als een oude dwaas heb aangesteld."
Hij sloeg de laan rechts in; Vera stond onbeweeglijk, en zag hem na. Dat hij zoo spoedig verstandig werd en haar verstandig noemde, was haar een teleurstelling.
Even dacht zij er over, haar gevoel te volgen, hem na te vIiegen en hem te zeggen dat zij niets bang voor hem was, dat zij graag met hem medeging, als hij maar niet zoo bedroefd keek en sprak. Zij wilde alles doen om hem te troosten, al kende zij ook zijn verdriet niet, maar haar jonkvrouwelijke schuchterheid hield haar tegen; langzaam, met hangende armen en neergeslagen oogen, keerde zij naar het huis terug, terwijl Ryno vlak voor de deur van Joujou Wiebe ontmoette, die hem een briefje overreikte van de freule.

"Waarde Neef!
Zoo juist brengt me een expres-bode een telegram uit Amsterdam, met het bericht dat Vera's vader ernstig ongesteld is. Ik breng haar onmiddellijk naar liet station, dan kan zij nog den trein van 0.15 halen.
Als ge van avond hier komt, zooals het in den laatsten tijd uw gewoonte was, zou ik u gaarne afzonderlijk willen spreken.
Na morgengroete
Uw RICHMONDA."

"Arm kind! Daar eindigt haar morgen mee, haar mooie lel,temorgen! En ook mijn lente is heen... Onzinnig wie van den herfst een lente wil maken!"

[135:]

In de verte hoorde hij nog geen uur later de wielen rollen van Richmonda's koets, en hij stelde zich Vera voor, een en al tranen. Maar hij zag Richmonda niet, stijf, strak en onbeweeglijk de wanhoop aanziende van het arme kind, zonder zelfs door woord, blik of liefkoozing haar deelneming te betuigen, terwijl Vera zoo gaarne zich aan haar borst had verscholen en geroepen:
"Moeder, lieve moeder, ga mat mij mede! Zeg vader een hartelijk woord. Laat hem niet zoo uit het leven gaan, mijn armen vader…!"
Maar even ongenaakbaar als altijd zat de freule daar, verdiept in haar eigen gedachten, waarin zij slechts duidelijk een jubelkreet hoorde, dien zij met alle geweld wilde smoren, daar zij zich in dit uur er voor schaamde als voor een misdaad:
"Nu wordt zij de mijne, geheel en al de mijne."


inhoud | vorige pagina | volgende pagina