doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: La Renzoni
Schiedam: H.A.M. Roelants, vierde druk [zr. jrtal].
Eerste druk 1881


VII.

En Reinout kwam terug; eerst eens, toen twee, soms driemaal in de week en hij was langzamerhand geheel veranderd; 't gevoel van sympathie, dat Juddith bij hem opwekte, de bereidwilligheid, waarmede zij gehoor leende aan zijn klachten, zelfs de hulp, die zij in staat was hem te geven - want zij wist veel meer dan zij bekennen wilde - trokken hem aan.
Daarbij, 't zag er in haar kamer vrij wat gezelliger uit dan bij hem. 't werk vlotte beter als zij voor haar lessenaar zat, met een boek voor zich of, zooals zij 't later meer deed, met het tapijt tusschen haar en tante Johanna.

[65:]

Hij was voor een tafeltje gezeten, nam de boeken die hij noodig had vrij uit de kast, want hij kende hun plaatsen spoedig en kwam Judith raadplegen over een of ander moeilijk punt. Toen de winter goed aan den gang was, trad er een andere regeling in 't huishouden; het tapijt kwam niet meer beneden, en avond aan avond zaten broer Johan en zuster Theresia tegenover elkander, terwijl boven het andere tweetal - de derde rekende niet mee - druk aan 't werk was.
"Sedert mejuffrouw uw dochter zich mijn student heeft aangetrokken, gaat hij flink vooruit," had professor Doekers den betaalmeester verklaard en met licht te verschoonen vaderlijken trots schreef deze aan dokter van Steeland, welken invloed zijn familie op het gedrag van diens zoon uitoefende.
Zooals licht te begrijpen was, voelde Reinout niets meer van zijn antipathie tegen geleerde vrouwen; hij was Judith oprecht dankbaar.
"U is mijn goede engel!" zei de hij eens, nadat hij voor 't eerst sedert zijn ballingschap een brief van zijn vader ontvangen had, "dat heb ik alleen aan u te danken."
"Wel zeker," antwoorrdde zij schertsend, "aan mijn geleerdheid."
"Neen, niet aan uw geleerdheid, maar aan de wijze, waarop u mij beschaamd heeft en leerde mij boven die kinderachtige neerslachtigheid te verheffen. U heeft niet tegen mij geredeneerd, me niet voorgehouden wat iedereen zou gedaan hebben of reeds deed, hoeveel nadeel ik mij zelf berokkende door mijn luiheid, hoeveel verdriet mijn ouders en zoo verder. Dat wist ik allemaal, maar 't is alleen uw voorbeeld geweest.
"Zie dat meisje eens aan," dacht ik, na mijn eerste bezoek aan deze kamer, "ze heeft nog niets van de wereld gezien en er is weinig vooruitzicht, dat ze ooit uit dezen tredmolen bevrijd wordt, en toch laat ze den moed niet zakken, zij verheft zich boven het alledaagsche van haar omgeving en zoekt haar gezelschap

[66:]

bij de edelste en grootste geesten, die geleefd hebben, terwijl jij, zwakkeling, den moed laat zakken bij het begin van den worstelstrijd tegen het leven; jij, die reeds zooveel genot hebt geproefd, te veel zelfs!"
Judith glimlachte.
"Hoe gaarne ik je ook zulke verstandige taal hoor spreken, Reinout," zeide zij, "en hoeveel plezier 't mij doet in je deftige tiraden den toekomstigen advocaat te hooren, moet ik je in bedenking geven, wat minder te praten en ijveriger te werken. Onze discussie van daareven over de romantieken en klassieken heeft al tijd genoeg geroofd."
"Begin nu maar met den schoolmeester te spelen, Judith, of…"
"Je gaat dan weer naar je kerkhof-salon droomen."
Hij zette zich aan, het werk, maar dezen avond vlotte het niet;j hij was te vol over zijns vaders brief; zijn pen bleef rusten op het papier en zijn blik op het kalme profiel van Judith, waarover juist het volle schijnsel der lamp viel.
Daar het lang duurde vóór dat zij weer het krassen van zijn pen hoorde, lichtte zij het hoofd op en zeide verwijtend:
"Me dunkt dat je vanavond geen vlijtige bui hebt, Reinout?"
"Judith," sinds lang was het mijnheer en juffrouw in hun omgang weggevallen, "het werk geeft van avond toch niet veel, laat ons liever samen praten. Weet je waaraan ik dacht? Ik vroeg mezelf af, hoe lang zal Judith daar nog eIken avond zitten pikken op dat werk "
"Totdat het af is, zou ik denken."
"Maar dan begin je weer wat anders en zoo is het avond in, avond uit, totdat je gaat theedrinken en hier terug keert om te lezen of te schrijven naar je onveranderlijk programma. Zal je altijd daarin bevrediging vinden? Zal 't je nooit eens vervelen?"
"We zullen hopen van niet, Reinout!"

[67:]

"En schrik je niet terug van zoo'n akelige, kleurlooze toekomst? Ben je niet bang, dat je eens worden zult pareille à cette momie, de l'autre cóté du tapis?"
"Ik tracht er voor te zorgen dat ik het niet word."
"Door in je boeken te suffen? Zou dat voldoende zijn, Judith? De letter doodt, dat weet je, en je geest verroest. Ik ben de eenige, met wien je over je lievelingsstudiën kunt spreken; je bent, zonder het zelf te weten of te willen, misschien de geleerdste vrouw van Nederland geworden, en toch, wat heb je daaraan? Als een zware, gouden staaf draag je je kennis bij je, terwijl ze in gangbare munt geslagen veel, zeer veel nut zou kunnen verspreiden!"
"Maar welk nut toch? Zou je mij als schrijfster willen doen optreden? Waarover zou ik schrijven? Er is geen onderwerp, waarvoor men geen inkt verkwist heeft. Mijn denkbeelden in de wereld te doen ingang vinden? Och, ze beteekenen daar te weinig voor."
"Waarom? Je hebt je eigen gedachten over alle onderwerpen en bezit zeker veel meer recht tot spreken dan de jonge juffrouwen, die als paddestoelen in alle hoeken van ons land opgroeien, pen en papier pakken en alle brokstukken van gelezen romans, alle mijmeringen van haar jonge hoofden verwerken met de avontuurtjes, die zij op kostschool of op 't laatste bal hebben gehad, een uitgever vinden en dan het publiek onthalen op een zoogenaamde novelle of roman. Maar jij, Judith, als jij je met den ernst, die je eigen is, op 't schrijven toelegdet, je zoudt roem inoogsten."
"Roem?" en zij glimlachte medelijdend, "roem, wat is roem? Mijnheer of mevrouw B. vinden dat je goed schrijft, dat je geleerd bent; in 't beste geval zullen jaren na mijn dood de woorden, die ik geschreven heb, door schooljongens of meisjes verwenscht worden naar den Bloksberg, daar ze hun, altijd tot

[68:]

voorbeeld gesteld worden, of geleerden zullen op elk woord gaan suffen, elken volzin uitpluizen tot ze er veel meer uithalen dan ik zelf er in wilde leggen. Dat is de hoogste roem, dien de grootste schrijver kan inoogsten."
"O, welke ketterij! Judith, je moet in deze geestdoodende omgeving reeds geheel verroest zijn, daar je op zulk een toon spreken kunt van roem! De roem is 't edelste en schoonste, waarnaar de grootste mannen van alle tijden gestreefd hebben, de spoorslag die hen aandreef tot daden, welke ons na eeuwen nog bewondering inboezemen. Roem is een aureool, roem is een lichtstraal, een vuurbaken, die eeuwen nadat wij hebben opgehouden te bestaan nog anderen aanspoort tot groote en goede daden! Reken je dit voor niets? Wil je ondankbaar zijn jegens hen, wien je den grootsten troost van je leven verschuldigd bent, door je zoo moeilijk aangeworven kennis niet algemeen te verspreiden, enkel uit zekere gemakzucht of onverschilligheid?"
"De rollen zijn omgekeerd, Reinout, nu verwijt je mij, dat ik te passief ben!"
"Ja, dat doe ik ook! Wanneer ik dat vermoeden had gehad, dien avond toen je mij rondweg mijn moedeloosheid verweet, geloof me, je woorden hadden geen indruk gemaakt, want je meendet niet, wat je toen zeidet."
"Zeker wel, Reinout. De zaak is voor jou anders dan voor mij, je bent een man en moet je bestemming volgen!"
"Maar jij dan, wat is jouw bestemming? 't Eene jaar Spaansch, het andere Grieksch leeren, Tasso en Horatius in 't oorspronkelijke lezen, spoedig misschien Homerus en daarna? Wat een nuttelooze moeite!"
"'t Verzoet mij het leven, het geeft me bezigheid. Is dit niet voldoende? Wat doen de dames in de groote steden? 's Morgens, zegt tante, praten zij over haar toilet met kamenier of naaister, 's middags maken zij

[69:]

toilet voor haar visites, op die visites bepraten zij toilet, en 's avonds op bals of komedies vertoonen zij 't toilet, Is dat voor 't minst niet even nutteloos voor de tegenwoordige en toekomende wereld als mijn arme taalstudiën?"
"Maar de toekomst, Judith, de toekomst! Schrikt dat ledige van de toekomst je niet af?"
"'t Is niet vriendelijk van je, Reinout, mij telkens op het ledige van die toekomst te wijzen, maar nu je er toch zoo nieuwsgierig naar bent, zal ik je oprecht antwoorden en zeggen: Neen, zij schrikt me niet af, ik ga haar gerust en zelfs vroolijk tegemoet."
"En waarom?"
"Omdat ik weet, welke vaderlijke hand mij daarheen leidt, omdat ik vertrouw op Hem, die mijn levensweg afbakent en mij niet verlaten zal! Ik ben niet nuttig op deze wereld, maar waarom zal ik mijzelf daarover verontrusten? Zijn wijsheid heeft dit lot voor mij uitgekozen, welnu Gods wil geschiede! Dit woord, niet met de lippen, maar uit het volle hart gesproken, geeft me kalmte en rust om dag aan dag mijn eentonig leven voort te zetten en de toekomst zonder schrik aan te zien en aan te nemen wat mij wacht,"
"Daar je niet anders kunt! Ik vind je philosophie zeer troostend en geruststellend, maar… te gemakkelijk, Zie, ik heb een vrome moeder, die mij van jongs af geleerd heeft, wat je mij nu zegt, Ik wil nimmer behooren onder hen, die zich losmaken van alles wat sedert eeuwen voor heilig en waar gehouden wordt en daarvoor niets in de plaats kunnen stellen dan onzekerheid, twijfelingen, uitleggingen, die vaak tegen 't gezond verstand aandruischen, ik zeg dus niets tegen je principe, maar wel tegen je praktijk. Verbeeld je, als ik op dien avond - je weet wel - ook had geantwoord: 't Is Gods wil, dat ik op die ellendige kamer zit, waarin ik niet werken kan, Goed, dan moet Onze Lieve Heer ook maar zorgen, dat ik door mijn examen kom? als dat Zijn wil is."

[70:]

"Neen, Reinout, dat is dwaasheid, dat is gebrek aan logica. Je bent een man, je dient de omstandigheden te beheerschen, maar een vrouw moet haar toekomstig lot afwachten ten minste in de meeste gevallen, wanneer zij niet haar brood moet verdienen en dan handelend optreden."
"Dus, dit wil zeggen, stil wachten tot er een man komt."
"Dat is nu al te logisch. Neen, een huwelijk is niet de eenige oplossing van elk vrouwenleven, niet het doel, waarom wij allen geschapen zijn."
"Niet?"
"Volgens mijn oordeel ten minste, neen! Er blijft voor velen onzer nog genoeg in de wereld te doen over. Ter gelegener tijd wordt ons dat geopenbaard en daarin juist herkennen wij den weg Gods!"
"Die theorieën moesten onze dames-emancipatrices hooren; tegen haar beginselen ben je dan beslist?"
"Ja, tegen de meeste, want bij ondervinding weet ik, dat vrouwen onder elkander tot niets in staat zijn, of ze moeten, evenals de kloosterzusters, vele van hare eigenaardigheden hebben afgelegd, o. a. de zorg voor
haar toilet."
"Maar onze geëmancipeerde dames bekommeren zich daar heel weinig dm."
"Geloof je dat werkelijk? Ik denk, dat ze er veel, zeer veel om geven, maar dat begrijpt alleen een vrouw, Reinout. "
"En wat is je begrip dan eigenlijk aangaande de roeping der vrouw?"
"Wil je dat gaarne weten?"
"Ja."
"Welnu, dan zal je het eens niet hooren. Ik leg mijn denkbeelden niet gaarne bloot, anders zou je ze tegen mijn zin kunnen opzenden aan de redactie van 't een of ander Dames-blad en mij zoo maken tot een schrijfster. tegen wil en dank."
"Wanneer een man zulke denkbeelden durfde uiten,

[71:]

menige fijne, blanke hand nam een steen om hem dien naar 't hoofd te werpen. Judith, Judith, je bent een valsche zuster."
"Neen, geen valsche, maar een oprechte!"
"Maar we zijn van je toekomst afgedwaald. Er is geen verandering in te voorzien, niet waar? Dat gaat al zoovele jaren zoo, maar toch, er is iets in 't verschiet. Heb je geen nichtje op 't pensionaat."
"Zeker, en ik verheug er me op, als zij voor goed thuis komt."
"Moet ze ook een geleerde worden, of op welke manier dient zij het tijdstip af te wachten, waarop zij bekend raakt met haar roeping?"
"Tante," en Judith boog zich lachend naar de half sluimerende schaduw, die om 't half uur haar naald door het gaas haalde, "Reinout vraagt of Alda ook een geleerde moet worden als ik."
"Alda", en de schaduw sloeg droomerig haar oogen op en bedacht zich.
"Neen, Alda moet de huishouding leeren!"
"De dochter van een tenor en 't huishouden leeren! Misschien hoor je dan wat je roeping is, Judith! Arm kind, ik kan haar beklagen: van de kostschool naar Westveld, waar men aanleert in meer of minder korten tijd een oester te worden. Dat moet je doen, Judith, een prachtig levensdoel, een mooie plichtsvervulling voor je beiden."
"Maar voor het oogenblik is 't mijn plicht je tot straf op te geven, voor je praatzucht, honderd regels uit het hoofd te leeren van Vondel! want je hebt niets gewerkt. En nu het tapijt ingepakt; spoedig of anders krijgen wij op onze beurt strafwerk van tante Theresia, daar we de thee verzuimen."


inhoud | vorige pagina | volgende pagina