doorzoek de gehele Leestrommel

Leestrommel
Leestrommel
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: 'Rechts of links!'

In: De Indische Gids, 1879, 1e jaargang, eerste deel


Inhoudsopgave *

boekomslag

I. “Hoor eens, mijnheer, wat u doen wilt, staat u natuurlijk geheel vrij, maar als ik u een raad geven mag, dan is ’t wel die, om u toch in den donker niet zoo ver alleen te wagen.”
“Maar ’t is niet donker, de maan schijnt.”
“Over twee uren zal zij ondergegaan zijn, en dan…”
“Nu, dan ben ik al lang naar mijn doel.”
“Als ge niet verdwaalt!”
“Maar ik ben niet van zins te verdwalen. De weg is immers recht en vlak.” Lezen

 

II.De zonnestralen, die door een opening der waringinbladeren in de galerij drongen, riepen wij weder tot het bewustzijn van het leven terug.
Ik sloeg de oogen op en staarde verbaasd in den ronde; zoo vast had ik geslapen, dat ik eenige minuten noodig had om mij alle gebeurtenissen van den vorigen avond recht helder voor den geest te roepen.
Een brandend gevoel aan mijn handen en gelaat herinnerden mij echter eindelijk, wat voor avontuurlijken tocht ik had afgelegd, en ik welk een wonderlijke woning ik was aangeland. Lezen

III.Reeds na een groot kwartier zag ik ze in het felle zonlicht schemeren: mijn hart begon sneller te kloppen en door de vreugdevolle verwachting van het wederzien mijner zuster, vergat ik weldra mijn nachtelijk avontuur. Voor de pilaren gekomen, die eigenlijk tot een poort behoorden, links en rechts een ijzeren hek aflsuitende, zag ik dieperin een groote sierlijke woning liggen, door een grasperk, met verscheidene bloembedden versierd, van de poort gescheiden. Een laan van tjemara's leidde er om heen. Lezen

 

IV. Een maand verliep, en nog weer een, en eindelijk verscheidene, en ik gevoelde mij te Tjikodja zóó t'huis, als had ik er mijn leven lang doorgebracht.
Het huiselijk leven was daar dan ook zoo aangenaam, dat men vergat diep in de Javaansche binnenlanden te leven.
Hermine was steeds bezig, vlug huismoedertje, en als ik haar zoo van den vroegen morgen tot den laten avond in de weer zag, moest ik soms lachen om de wonderlijke denkbeelden, die onze Hollandsche matronen koesteren over de Indische huisvrouwen. Lezen

 

V. Den eersten middag van mijn verblijf in het hôtel te Batavia vroeg ik, of daar ook een kapitein Boonendekker gelogeerd was.
"Die ben ik, mijnheer!" riep een forsche stem, ter zijde van mijn tafeltje, en ik zag een grooten flinken man met en rood zeemansgezicht, ringbaard en breede, bruine handen naar mij toe komen.
"Ah, is u de kapitein der Rosa Marina?"
"Om u te dienen, heb ik 't genoegen u te kennen?" Lezen

 

VI.Onmiddeling na deze machtiging beraadslaagde ik met de Boonendekkers over de voorwaarden, waarop ik mejuffrouw Celine kon engageeren als gouvernante.
Wij waren het spoedig eens, en wat mij 't meeste trof was de geheel passieve rol, waarachter de hoofdpersoon zich verschool.
Alles was haar goed, zij scheen niet het minste begrip te hebben Lezen

 

VII.Het duurde niet lang, of ik kwam eerst op het denkbeeld en spoedig tot de overtuiging, dat ik mij zeer onbeleefd tegenover mevrouw David had gedragen.
Zij had mij immers uit een zeer hachelijke positie gered, en al had ze mij duidelijk genoeg getoond, dat mijn nachtelijk avontuur haar alles behalve welkom was, ik had toen toch ten minste een zwakke poging moeten doen, om haar, zoodra de gelegenheid zich hiertoe aanbood, mijn dank te komen brengen.
Ik wist den weg naar haar eenzaam huis thans zeer goed, en op een middag, terwijl Hermine en de dames naar Kotta-Boya gereden waren om daar visites af te leggen, sloeg ik het pas bij de steenen pilaartjes rechts in, en stond na een goed kwartier onder de hooge waringins voor mevrouw David's woning. Lezen

 

VIII. Alweêr was een jaar omgegaan.
Hoe eentonig ons leven tusschen de Javasche bergen ook schijnbaar was, toch vlogen de dagen ons veel te schielijk voorbij.
Bij den dag werd Céline aan mijn zuster liever en onmisbaarder. Lezen

 

IX.Dien middag stond ik, nadat ik mij gekleed had, bij den stal naar onze paarden te zien, waarvan één iets aan den poot mankeerde, toen Rudolf naast me kwam staan, en op de aanmerkingen van den staljongen verstrooid antwoordde.
"Ben je nog niet recht frisch?" vroeg ik hem lachend.
"Neen, oom, heel frisch wel niet! Kom, zullen we niet een wandeling maken langs den grooten weg?"
"Laat ons wachten op de dames!"
"Mama is nog niet uit de mandiekamer.". Lezen

 

IX."Wat, ondeugende bengel, hoe durf je met je moeders gouvernante achter onze rug relatiën aanknoopen? Wat zal Mama er van zeggen? Foei, foei, hoe is 't toch mogelijk: zoo jong en reeds zoo doortrapt!"
"Och, oom, wordt toch niet boos!" begon hij half schreiend, "gisteren heb ik mij gedeclareerd. Reeds sedert lang had ik Céline lief, maar ik durfde het haar niet te zeggen, maar gister avond was er een onbeschaamde sinjo, die haar erg lastig viel, en toen vroeg ze mij om hulp, en... zoo is 't zonder erg gekomen... van 't eene op 't andere. En zij was er zoo blij mee: zij zou graag Mama haar eigen dochter willen zijn."
"Ik zeg, dat het infaam is. Zij verdient, dat ze onmiddelijk weggejaagd wordt."Lezen

 

X. Den volgenden morgen vroeg liet ik mijn paard zadelen, ten einde naar mevrouw David te rijden; ook dat van Rudolf stond gereed, en ook hij verscheen spoedig gelaarsd en gespoord.
"Ga je naar huis?" vroeg ik.
"Naar huis? Zeg liever naar mijn verbanningsplaats!" antwoordde hij bits.
"Jongen, jongen!" zeide ik, "wat toont gij u onnoozel, door nu alles aan dat arme kind te vertellen, en haar misschien een slapelooze nacht te bezorgen!"
"Wat heb ik haar verteld, oom?" Lezen

 

XI.En dat is de reden waarom men haar houdt.”
“Men respecteert haar adel."
“Anders had men haar al lang in 't bosch weggegooid."
“Hier is de mummie, zeide Tilly en wees op ene kist in een hoek van het gebouw, “wij kunnen den deksel oplichten en dan kunt u hem zien - hij lijkt op Rhamses II koning van Egypte."
“Waarmee balsemt men de lijken?” vraagde ik den “toewan Gorilla.” Lezen

 

XII.'s Avonds, terwijl we allen zeer gezellig rondom de groote tafel in de voorghalerij zatern, en het buiten sterk regende, bracht een koelie Hermine een brief.
"Wat mag die jongen mij te zeggen hebben?" lachte zij, "van morgen vertrokken, nu reeds zoo'n lang epistel!"
Zij las, maar weldra maakte haar vroolijke uitdrukking plaats voor een ontevreden en somberen trek.
"Wat wil hij hebben, Mama?" vroeg Fanny. Lezen

 

XIII. “En dat is de reden waarom men haar houdt.”
“Men respecteert haar adel."
“Anders had men haar al lang in 't bosch weggegooid."
“Hier is de mummie, zeide Tilly en wees op ene kist in een hoek van het gebouw, “wij kunnen den deksel oplichten en dan kunt u hem zien - hij lijkt op Rhamses II koning van Egypte."
“Waarmee balsemt men de lijken?” vraagde ik den “toewan Gorilla.” Lezen

 

Verantwoording*

De inhoudsopgave is gebaseerd op het feuilleton zoals dat is gepubliceerd in de eerste jaargang van De Indische Gids. Daarin bevinden zich (inderdaad) twee hoofdstukken 9.

Voor kennelijke fouten die aan mijn waarneming zijn ontsnapt, hou ik me aanbevolen.

Vilan van de Loo