doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Haar held
Amsterdam: L.J. Veen, circa 1901


XIX.

Valérie kreeg het dien avond nog hevig op de zenuwen; zij schreide lang en droevig, meer echter om het verlies harer illusiën dan om het verbreken van haar engagement, maar een rustige slaap kalmeerde baar geheel. Den volgenden morgen was zij nog mat en moede maar toch zeer stil en bedaard; haar gelaat bleef echter ernstig en zij scheen nu meer vrouw dan meisje.
Haar zusters omringden haar met aandoenlijke teedere zorgen; 't was of zij haar alles wilden vergoeden wat zij had verloren; haar moeder bleef nog altijd haar met zeker medelijden en spijt aanzien.
Zij kon nog niet goed over het verbroken engagement heen en vreesde het praten der menschen; maar haar schoonmoeder gaf haar goeden raad en hield haar voor, hoe alle uiterlijke voordeelen van dit huwelijk niet konden opwegen tegen Valérie's toekomstig ongeluk dat zij zeker was tegemoet gegaan, naast een man zoo harteloos en egoïstisch als Norbert de Maubel Rooze zich had doen kennen.
De vader zette zich spoedig over het geval heen; bij was trouwens te veel vervuld met het lot van zijn oudsten zoon; hij erkende nu ten volle dat hij hem altijd verkeerd had beoordeeld en hij van al zijn kinderen de eerste was in verstand en karakter.
Maar Mark gevoelde zich altijd achteruit gezet en gewantrouwd; zonder morren zou bij er in toegestemd

[170:]

hebben, van onder af te beginnen op den maatschappelijken ladder, de nederigste betrekking aan te nemen, alleen om zijn ouders geen zorg of kosten meer te veroorzaken. Hij scheen vast besloten het geheimzinnige geld niet aan te raken, en eindelijk besloot zijn vader er hem openlijk over te spreken en te vragen wat hiervan de reden was.
"Er zijn maar twee oplossingen mogelijk," antwoordde hij beslist, "of Norbert De Rooze heeft het mij gegeven en dan had ik 't nooit willen aannemen, ook al was het engagement niet afgeraakt."
"Neen," viel de baron zijn zoon in de reden. "Het geld komt niet van De Rooze. Ik heb het hem, nadat Valérie hem bedankt had, afgevraagd, en hij schreef mij dat hij er niets van af wist en het ook nooit tegen Valérie had beweerd."
"Nu, daar kunnen wij het onze van denken - maar dan komt het geld zeker van de verloren munten en zal ik het evenmin aannemen. 't Is niet mijn geld maar het uwe."
"En ik bestemde het voor jou!"
"Dat doet er niet toe! Ik wil niet dat u zich bekrimpt of dat de meisjes zich in haar pretjes moeten bezuinigen en Mama in hare toiletten en feestjes, zelfs niet dat Willem er onder lijdt, omdat ik weer op mijn voeten moet worden recht gezet. 't Is mijn schuld, heb ik u gezegd, dat men mij daarginds ontslagen heeft. Ik moet dus de gevolgen dragen en weer opnieuw van onderaf beginnen."
"Maar kan je mij dan niet zeggen wat er gebeurd is? Je ouders hebben toch recht het te weten."
Mark zweeg en zag naar de rookkringetjes, die hij uit zijn sigaar blies.
"Schaam jij er je zoo voor het te vertellen of hebben wij alle aanspraak op je vertrouwelijkheid verbeurd? 't Is waar, je hebt misschien niet die liefde en die hartelijkheid van ons ondervonden, waarop je

[171:]

als onze oudste zoon recht had, maar 't is veel je eigen schuld. Je bent zoo teruggetrokken, je geeft je zoo moeilijk, en toch verwijt ik het mij dagelijks dat ik tegenover je in mijn plicht ben tekort geschoten, en ik wil 't goedmaken."
"O vader," riep Mark uit, "zeg dat niet... Ik ben zooveel in de schuld, ik die…"
Vader en zoon zaten na het eten op de studeerkamer van den baron; - buiten hoorde men de vroolijke stemmen der meisjes in scherpe tegenstelling met de ernstige zaken, die hier binnen werden besproken.
"Neen Mark," zoo viel zijn vader in, "wij hebben je niet gekend, maar stel ons dan ook in de gelegenheid je te kennen - zeg mij alles wat er in Amerika gebeurd is en wat je weet van die oude penningen."
Mark was niet in de gelegenheId te antwoorden want de deur werd haastig geopend en zonder te kloppen trad Willem binnen met een tasch in de hand, die hij voor zijn vader neerlegde terwijl hij opgewonden uitriep:
"Ik hoorde dat men Mark verdacht van lets wat ik deed. Als ik 't eer had geweten zou ik het u lang geleden hebben gezegd. o vader, ik heb slecht gehandeld, maar ik had 't zoo benauwd. Hier heeft u al de ducaten terug, er ontbreekt geen enkele aan. Ik heb ze van u geleend - al kan u dan ook een leelijker woord er voor gebruiken. Ik dacht dat het niet zou uitkomen vóór ik ze terugbracht, maar nu zal ik u alles vertellen vader en dan moet u mij vergeven - u en Mark. Hoe kon ik denken dat hij dien last droeg? Waarom heb je niet gezworen Mark, dat je er niets van af wist."
"Dat kon ik niet," antwoordde Mark kalm, "ik was er zoo goed als zeker van dat jij ze had weggenomen maar ik kon het niet bewijzen."
"Dacht je dat? En hoe kon je dat denken?"

[172:]

"Je hebt het zelf verklapt; toen wij in Amsterdam in dezelfde kamer logeerden heb je het gezegd in je slaap!"
"In mijn slaap?"
"Ja, je hadt het zoo druk over munten en over geld, dat je hebben moest, en toen kon ik niets anders denken of je had de penningen verkocht en de opbrengst voor mij bij den Notaris belegd. Je hadt nogal met mij te doen en meende dat vader niet van plan was iets voor mij uit te geven - dus toen dacht ik dat je broederlijke liefde je tot zoo'n misstap had gebracht. 't Hinderde mij vreeselijk maar ik kon er niet toe komen, er oprecht met je over te spreken."
"Neen, zoo edelmoedig ben ik niet geweest. Dat zou ten minste een verontschuldiging zijn. Ik ben er weer ingeloopen, vader! Ik heb gewed bij de laatste wedrennen en schandelijk verloren. Ik schaamde mij toen bij u aan te komen om geld. En toch, ik had het zoo hard noodig en was wanhopend. Toevallig had ik van iemand gehoord die oude munten had beleend en daarvoor een goed sommetje kreeg, en toen u mij den sleutel van den brandvrijen kelder gaf, kon ik mij niet bedwingen en dacht, u zal die dingen, waarnaar u nooit kijkt, toch niet missen. En zoo heb ik ze meegenomen, niet denkende dat men ooit Mark zou verdenken."
"En wat deed je verder?"
"Ik heb ze beleend en toen hoorde ik toevallig van Venners, die 't van zijn zuster wist, wat hier gebeurd was. Ik denk dat hij wel eenig vermoeden had op mij en 't daarom noodig vond het mij te vertellen. O, ik kan u niet zeggen hoe ik mij toen voelde. Ik was radeloos en toen nam ik een besluit dat mijn trots heel veel kostte. Ik reisde naar Brussel naar mijn peettante Mina en bekende haar alles. Natuurlijk moest ik heel veel wijze lessen van haar aanhooren, die ik trouwens hoop na te volgen, maar zij eindigde

[173:]

toch met mij het sommetje te geven - ik heb haar gezworen, nooit meer te wedden of te spelen, een eed dien ik hier plechtig in Mark's tegenwoordigheid en in de uwe herhaal - ik kon de munten aflossen en hier heeft u ze alle in de beste orde terug - er mankeert geen enkele aan. En nu vader, verzoek ik u mij te vergeven, ik heb een goede les ontvangen die ik niet licht zal vergeten."
"Je hebt heel verkeerd gehandeld, Willem," sprak de baron ernstig, "maar nu je zoo oprecht alles hebt bekend, zal ik je geen verdere verwijten doen en reken er op dat je alles zult goed maken door spoedig je doctoraal examen te doen en je eed te houden. Je ziet hoe zelfvertrouwen en lichtzinnigheid je op verkeerde paden hebben gevoerd; laat het dus nu voor den laatsten keer zijn. Geef mij je hand er op!"
Toen drukte ook Mark zijn hand en Willem vroeg:
"Waarom heb je mij toch niet ronduit er over gesproken, kerel?"
"Och! het was niet de moeite waard... "
Hij zeide het niet, maar wie hem beter kende dan zijn vader en broer, zouden begrijpen dat hij wilde zeggen:
"Een beetje meer of minder op mijn breeden rug hindert niet. Als er iets misloopt is het toch mijn schuld."
"En het geld, is dat nog niet uitgekomen?"
"Neen, van Norbert is het evenmin; hij heeft het Vader geschreven. Ik had het eerst zoo stellig gedacht en 't idée hinderde mij erg."
Willem schudde ongeloovig het hoofd. "Daar had je nooit ernstig over behoeven te denken! Bij Norbert weet de rechterhand heel goed, wat de linker doet en hij verbergt zijn licht niet onder de korenmaat."
"Ik dacht zoo vast dat hij 't had bekend!"
"Jawel, aan de meisjes! Maar er zijn van die

[174:]

manieren om iets te doen gelooven zonder het precies te bekennen en daarin is Norbert heel knap. Tegenover Vader durfde hij niet liegen of ten minste draaien. Eerst speet het mij dat het engagement af was, maar nu men in mijn bijzijn vrij over hem durft spreken, hoor ik dingen over hem, die mij God doen danken, dat mijn zuster den dans ontsprongen is."


inhoud | vorige pagina | volgende pagina