doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Haar held
Amsterdam: L.J. Veen, circa 1901


XX.

De heer Van Wameldinge zat op zijn kantoor met een brief in de hand. Hij had dien reeds eens gelezen en herlas hem nog eens. Toen stond hij op en belde:
"Is mijnheer Willem thuis?" vroeg hij aan Jacob, "ik moet hem spreken."
Willem had juist een paar dagen te voren zijn ouders verrast met de tijding van zijn goed geslaagd doctoraal examen en bracht nu de vacantie op het buiten door.
Een oogenblik later kwam de aanstaande advocaat de kamer in.
"Ik krijg daar een brief van iemand, die zich Timothy Perry noemt. Weet jij iets van hem?
Willems oogen flikkerden.
"Hij is een Amerikaan, een medepassagier van Mark. Ik sprak hem in Amsterdam toen ik daar met Mark was."
"Heb je hem geschreven?"
"Ja, reeds een poos geleden, maar bij antwoordde mij niet. Ik dacht dat de brief niet was terecht gekomen, want ik wist niet zijn juist adres."
"Nu, hier is zijn antwoord. Je scheen te vermoeden dat hij de onbekende weldoener van Mark was."
"En minste vermoedde ik dat hij er iets van af zou

[175:]

weten. Perry had een onbegrensde bewondering voor Mark en ik kon merken dat hij ook Mark's vertrouwen had gewonnen en zij iets wisten wat voor ons geheim bleef. Toen ik zag dat Mark niet van plan scheen het geld aan te nemen, omdat hij niet wist van wien het kwam, schreef ik aan Perry en verzocht hem, mij ronduit te melden of hij iets van de herkomst daarvan wist, daar anders mijn broer niet van plan was het te gebruiken. En 't antwoord?"
"Wordt mij door den notaris toegezonden. 't Blijkt hieruit dat die mijnheer Perry niet de gever is van het geld maar de tusschenpersoon bij een landgenoot van hem, een rijke Amerikaan uit de stad, waar Mark het laatst werkte, en die gaarne weldoet volgens zijn eigen manier. En nu komt het wonderlijkste! Hij schrijft in enthousiaste termen over den heldenmoed door Mark betoond bij de ontploffing, en dien de Amerikaan als goed staatsburger vorstelijk beloonen wil. Ik begrijp er niets van. Ik had altijd gemeend dat Mark op de een of andere manier schuld was van de ramp en dat daarom zijn patroons hem zoo zonder complimenten wegzonden en nu… nu moet ik hooren…"
"Wat dan Vader?"
"Dat Mark zijn leven en zijn toekomst opofferde, om fabriekskinderen te redden, die anders zonder twijfel zouden verloren zijn. Hij schrijft het uitvoerig, die mijnheer Perry. Daar, lees maar zelf!"
En Willem las halfluid:
"Zoo juist iets voor Mark," zeide zijn vader toen hij gedaan had, "zoo'n heldenfeit geheim te houden zooals jij je misstap verborg. Twaalf kinderen opgesloten in het brandende gebouw. Men had hem iets opgedragen van de zijde zijner patroons, als hij dat gedaan had zou het grootste gedeelte der fabriek gered zijn, maar de kinderen waren hopeloos verloren, en hijzelf liep geen gevaar. Toen is hij ongehoorzaam geweest, hij

[176:]

redde de kinderen, schoot er zelf bijna het leven bij in en bezorgde zijn meesters groot geldelijk nadeel."
"Nu begrijp ik alles! Vader, wij hebben hem nooit gekend!"
De baron keek strak voor zich uit en zeide toen met haperende stem:
"Mijn arme, arme jongen! Wat hebben wij hem verkeerd beoordeeld en alles liet hij zich welgevallen. Nu begrijp ik het, hoe zijn patroons niet rechtstreeks hem zijn niet-opvolgen van hun bevel wilden verwijten, hoe zij liever de jongens hadden verloren dan hun geld en hoe zij in de verwarring alles verzwegen en hem, toen ziek en verminkt eenvoudig naar zijn land terugzonden. Maar toch heeft die rijke heel alles gehoord en zond Perry met hem mede om over hem te waken en zooveel mogelijk aan hem goed te maken, wat zijn landgenooten te kort schoten."
"Nu kan hij met een gerust geweten het geld aannemen," meende Wiliem. "Alle wegen staan hem nu open met zijn verstand, zijn karakter en… het geld!"
"Laat ons gaan en hem opzoeken!" sprak de vader nog altijd diep bewogen. "Waar is hij?"
"Wij zaten allen in den tuin om de theetafel!"
Zij kwamen in het vroolijke zonlicht onder de hooge boomen terzijde van het huis, waar vroolijke meisjesstemmen weerklonken.
Het was een aangenaam gezicht, waarop de oogen van den vader rustten, zijn nog mooie vrouw en zijn eerbiedwaardige moeder, omringd door de drie bevallige meisjes en den flinken zoon met zijn resoluut, prettig gezicht, waarbij zich nu ook de bijzonder knappe Willem voegde.
"Hoe is 't mogelijk dat die jongen zoo lang als het zwarte schaap der familie werd beschouwd," dacht hij, en zag met vaderlijken trots Mark aan.
Ook Agatha en haar broer waren van de partij;

[177:]

mevrouw Van Wameldinge scheen haar vooroordeel tegen hen geheel te hebben afgelegd.
Baron Van Wameldinge liep recht op zijn zoon toe en reikte hem de hand. Mark begreep er niets van en zijn vader in het gezicht ziende, bloosde hij een weinig en wachtte zwijgend af, wat deze zou zeggen.
"Ik heb hier een brief, dien ik gaarne hardop zou willen voorlezen."
De meisjes zagen hun vader en broer aan met oogen schitterend van afwachting en luisterden aandachtig, maar nog vóór de brief uit was, sloop Mark stilletjes weg. Zij waren allen zoo geboeid dat niemand op zijn verdwijning lette.
Vooral Lucie's oogen schitterden als het zonlicht zelf, zij scheen geheel en al doorgloeid van een inwendig vuur, maar ook regendroppels trilden aan haar wimpers.
En toen de brief gelezen was tot het laatste woord, heerschte diepe stilte, die mevrouw Van Wameldinge eindelijk snikkend verbrak met de woorden.
"O, waarom wisten wij dit niet eerder! 't Was niet goed!"
"Wij wisten alles," zeide Agatha, "maar wij hadden het bij toeval gehoord en hij bad en smeekte ons, het toch niet te zeggen. Hij kon geen lof verdragen, maar nu ben ik zoo blij dat u alles weet!"
"En dus is Mark werkelijk onze held!" riep Lucie overgelukkig uit. "Waar is hij nu, ik ga hem zoeken!"
Zij vond hem dieper in den tuin, verlegen met zijn eigen houding; hij liet zich echter door zijn zuster hartelijk omhelzen en pruttelde iets van zoo'n drukte maken om niets.
"Je mag het noemen zooals je wilt Mark, en zoo vinnig zijn als je verkiest, ik geef er niets om. Je bent een held - een echte, groote held, hoor je!" en tusschen lachen en schreien voegde zij er bij.
"Wat heeft het ons tijd gekost daar achter te komen."

[178:]

Maar toen veranderde zijn gezicht, hij greep haar beide handen en iets in zijn manier van zijn bedaarde Lucie's opgewondenheid.
"Spreek dat woord niet uit tegen mij, Lucie - ik kan het niet hooren. O, als je wist - als je begreep, maar goddank je kunt het niet begrijpen."
"Wat bedoel je Mark?"
"Neen, je kunt het niet voelen. Je weet niet wat het is, wroeging te gevoelen, levenslang berouw - een last dien je niet af kunt schudden. Het Kaïnsteeken op je voorhoofd."
Zij schrikte, maar hield zijn handen vaster in de hare.
"Zeg dat niet van Mark! Je moet het zóo niet opnemen. Je was zoo'n kleine jongen. Je wist niet wat je deed!"
"Ik wist het heel goed! Maar ik wilde mijn eigen zin doen en mijn broertje boette voor mijn ongehoorzaamheid. o toen dat gekerm uit die brandende gebouwen drong, waarboven de groote schoorsteen zich heen en weer wiegde, toen kwam alles weer bij mij op. 't Was of ik die doodskreet hoorde van kleine Charles. Mark… Mark… Mark… zooals 't dikwijls in mijn droomen klinkt. Niemand hoorde het, niemand lette er op - evenals toen in de kinderkamer. Niemand kon helpen! Lucie! spreek er niet over, er was niets heldhaftigs in, noem mij dus nooit met dat woord."
Zij was doodsbleek geworden en rustte tegen zijn schouder.
"Arme Mark! 't Was toch zoo groot van je."
"O neen' 't Was niets anders dan dat andere moeders niet zouden lijden, wat mijn moeder geleden heeft door mijn schuld. Ik wilde niet dat andere kinderen den dood zouden sterven, dien ik mijn eigen broer had berokkend!"
Zwijgend liepen zij naast elkander tusschen licht en schaduw, zich afwisselend onder de boomen.

[179:]

"Ik wilde dat ik het vroeger had geweten," zeide Lucie zacht.
"En ik zou willen dat niemand het ooit geweten had," zeide hij een weinig barsch, en toen hij zag dat zij er teleurgesteld en gekwetst uitzag, voegde hij er bij: "ik ben bang dat je allen te goed van mij zult denken. Men maakt tegenwoordig zoo'n geweld om elke kleinigheid. Je wordt er wee van!"
Zij lachte even, haar gevoelens ontspanden zich een weinig.
"Je bent eigenlijk precies een egel," zeide zij, "je prikt wie je streelen. Maar Mark je zult nu toch het geld aannemen en niet zoo trotsch zijn? Hoe leelijk van De Rooze om Valérie te doen gelooven dat het van hem kwam, alleen om bij haar in de gunst te geraken. Hij is een och kom! Ik wil niet meer over hem praten. Dus nu maak je er toch gebruik van, hé Mark?"
"'t Zou heel onbeleefd zijn het nu te weigeren. Ik moet er met vader over spreken. Laatst hoorde ik van een mooie electriciteitszaak, die te koop was. Ik ben nu weer sterk en flink en durf het wel aan."
Lucie drong zich dichter tegen hem.
"En mag ik bij je blijven Mark?" vroeg zij vleiend.
Hij antwoordde niet dadelijk en keek recht voor zich uit; zij begreep niet wat die blik beteekende.
"Ik geloof niet dat het gaan zal, Lucie. Ik moet mij eerst een weg banen en jouw plaats is hier. Je zult er zoo nuttig kunnen zijn. Valérie heeft je noodig en later ook Tilly, en ik ben zoo ouderwetsch, te denken dat de plaats van elk meisje in haar eigen huis is, en dan…"
"Nu, wat dan?"
"Ik wil je niet teleurstellen, daarom ben je de eerste en de eenige, die 't weten mag. Ik heb andere plannen, als ik een eigen huis krijg dan… dan wil ik Agatha vragen of zij het met mij wil deelen."

[180:]

Lucie stond er van verbaasd, toen lichtte haar gelaat weer. Zoo in Mark's vertrouwen te worden genomen, maakte alles goed.
"O Mark," riep zij, "hoe heerlijk! Dan wordt Agatha onze zuster!"
"Ja, maar denk er aan, dat je er je nog niet te veel van voorstelt. Ik heb er haar nog geen stom woord van gezegd, en zij is veel te goed voor mij."
Lucie glimlachte en dacht er het hare van.
"Als je maar wilt," ging Mark voort, "wordt je onontbeerlijk thuis; wanneer Valérie trouwt heeft mama, een flinke, handige dochter noodig."
"Maar Valérie zal niet trouwen! Wij hebben het reeds af gesproken. Wij worden alle drie oude vrijsters. Dat is veel prettiger. Wij hebben geen verlovingen meer noodig in onze familie."
Mark's oogen tintelden van spot.
"Geen huwelijken, geen helden meer, alleen maar oude juffers! Mooi zoo, Lucie!"
"O, een echte held, dat is wat anders, maar geen nagemaakte..!"
"Wie weet of Valérie ook niet in haar nabijheid vindt - wat haar gelukkig zal maken."
Daar toen klonk Tilly's heldere stem. '
"Lucie waar blijf je? Houd je Mark nu geheel voor jezelf? Wij willen hem ook zien en - bewonderen - onzen held!"
En al trok Mark nog zoo'n pijnlijk gezicht, zijn ouders en zusters evenmin als de anderen sloegen er acht op en overlaadden hem, den verstooteling, met hun liefkoozende bewondering.


>inhoud | vorige pagina