doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Thérèse Hoven: Kleine Gerrit
In: Een Krijgsraadzaak. Novellen van [...] Thérèse Hoven
Amsterdam: Van Holkema & Warendorf [ca 1895]
(Warendorf's Novellen-Bobliotheek XII)


VI. MARIE SPREEKT.

Marie zat te studeeren, over een half jaar zou ze haar examen als onderwijzeres doen en ze legde zich nu met allen ijver toe op de verschillende vakken, welke er toe vereischt werden.
Juist zat ze, met haar ooren toegestopt, om toch geen afleiding te hebben, jaartallen te memoriseeren, toen de deur openging en Eugenie binnentrad.
Ze stond dadelijk op en zei: "Hé, Nini, jij hier? Was er niemand beneden?"
"Jawel, maar Mama heeft visite, drie dames, zei Roosje en daarom ben ik liever niet binnen: Ik weet niet wie 't zijn en dan ook... ik heb niet veel tijd, ik heb een massa boodschappen te doen en kwam eigenlijk hier om te vragen of een van jelui met mij mee wilt gaan. Mama kan nu niet, maar wil jij?" . .
Met een helderen lach viel Marie haar in de rede:
"Och, moet ik, onnoozel maagdelijn, mee om jou, getrouwde vrouw, te chaperonneeren."
"Jan heeft liever niet, dat ik alleen ga."
"Is hij bang, dat ze je zullen stelen?"
"Marie, wat ben-je kinderachtig, je lijkt wel Carootje. Toe, maak je nu klaar, dan gaan we gezellig boodschappen doen, ik moet bij Verburg zijn ook, licht bied ik er je een ijsje aan."
"Je omkooperij-systeem is niet edel... en ik moest eigenlijk thuis blijven blokken; maar een mensch is wel eens zwak... en dan... als je nu heusch niet alleen

[33:]

kunt gaan, dan dien ik me wel over je te ontfermen."
Op straat genomen vertelde Eugenie, waar ze al zoo naar toe moest en ook van haar plan om een dineetje te geven.
Marie luisterde een poos nauwlettend toe - toen zei ze opeens, met de haar eigen kort-af-heid:
"Vindt Jan dat nu maar goed - dat jij altijd jou familie vraagt - laatst op je verjaardag ook al - en dat zijn ouders…"
"Marie - laat, als-je-blieft, zijn ouders met rust," viel Eugenie driftig in. "Ik heb er daar straks thuis ook al bijna woorden om gehad met Jan."
"O! dus vond hij ook?"
"Nee; heelemaal niet - 't was maar een uitval van hem, later had hij er spijt van."
"Wat - dat ze niet gevraagd werden?"
"Och! wel nee... dat hij een oogenblik knorrig op mij was geweest. 't Was trouwens dadelijk weer over en hij vindt 't heel aardig, dat we er morgen iets van maken."
"Nu, als ik hem was, dan zou ik er voor bedanken, jou familie te ontvangen."
"Maar, kind, hoe kom-je daar nu op? Waarom zou hij jelui.. niet ontvangen?"
"Wel - omdat jij zijn vader en moeder niet ontvangt."
"Maar dat is toch niets nieuws, bij ons trouwen zijn ze toch ook niet geweest."
"O! dat was wat anders, - 't was toen Papa's genoegen of ijdelheid liever het halve leger er bij te hebben en ik geloof werkelijk dat we die goedige

[34:]

oudjes een dienst deden met ze thuis te laten. Ofschoon ik 't veel beter gevonden had hen te vragen en al die vreemden thuis te laten - maar enfin, dat was nu eenmaal zoo. 't Feest ging van ons uit en zij zelven maakten niet de minste pretentie om gevraagd te worden. Maar nu is 't iets anders, nu inviteert Jan in zijn eigen huis, in de intimiteit van zijn eigen eetkamer en nu zou ik 't schande vinden, als ze er niet bij waren. Op je verjaardag hinderde het mij ook al - doch toen was 't jou feest - maar nu is er geen excuus."
"Marie-lief, wat maak je je warm, wat kan 't jou eigenlijk schelen?"
"Wel, 't kan mij altijd schelen als ik iets onrechtvaardigs zie en dan ook... Nini... zie-je, ik vind, dat een vrouw altijd moet trachten 't goede te doen en een verzachtenden invloed op haar man uit te oefenen."
"Ik begrijp je niet. 't Is net alsof ik Jan opstook."
"Nee, dat weet ik wel beter. Ik weet wel, dat 't plan om zijn ouders geheel te ignoreeren en niet met hen om te gaan, van Jan is uitgegaan - maar hij deed 't voor jou, dat was zijn eenig excuus, anders had ik't bepaald slecht van hem gevonden. Maar, zooals ik zei, hij deed 't voor jou - om jou niet onaangenaam te zijn en je een kennismaking op te dringen, die je geen genoegen zou doen."
"Dat is ook zoo... waarom kom-je er nu op terug?"
"Omdat ik vind, dat 't jou plicht is nu ook iets voor hem te doen. In plaats van hem, door jou houding, te versterken in zijn gedrag en beschouwing, moest

[35:]

jij hem 't verkeerde er van doen inzien en in plaats van hem van zijn ouders af te houden, moest je hen nader tot hem brengen. Zie-je, zoo stel ik me de roeping van de vrouw voor."
Getroffen zag Eugénie haar zusje aan, uit wier helderblauwe oogen een ongemeen licht schitterde, terwijl een mooie ernst trek iets rustigs en kalms aan haar mond gaf.
"Je hebt misschien wel een beetje gelijk, Marie en toch... geloof me, Jan zal 't wel 't beste weten. Je moet denken - jij omgeeft die oudjes met een heiligen-krans en zet ze een martelaars-kroon op, maar wie zegt je, dat ze een en ander wel waard zijn? Waarschijnlijk zijn 't doodgewone plat-burgerlijke luidjes - die ons niets dan overlast zouden aandoen. En dan - al was 't niet zoo - we kunnen nu opeens niet anders met hen worden en -we zijn nu te ver gegaan om terug te treden. De groote moeielijkheid was bij ons huwelijk, daar zijn wij goed overheen gekomen, nu zou 't toch te gek zijn, als we, zulk een langen tijd er na, van meening veranderden. Verbeeld-je nu eens, dat ik jou raad volgde en die menschen morgen bij ons ten eten vroeg, wel, tien tegen één, dat ze niet zouden komen en nog daarbij zouden denken, dat we gek waren."
"Och! wel neen, 't is toch beter ten halve gekeerd dan ten heele gedwaald."
"En toch blijft 't nog de vraag, of 't dwalen is," merkte Eugénie nadenkend op. "Nu komen er ten minste geen onaangenaamheden en hinderen we elkander niet."

[36:]

't Dineetje had plaats en liep heel vroolijk en gezellig af. Meneer Wenselaar, die zich ter wille zijner vrouw en Eugénie met zijn vriend verzoend had, dronk op de ouders der gastvrouw en daarop verbaasde Marie alle aanwezigen door op te staan en onbevangen te zeggen: "Dan drink ik op de gezondheid der ouders van den gastheer - Jan - je ouders - Eugénie - je schoonouders."
Iedereen keek verwonderd, doch niemand maakte een aanmerking en toen haar vader haar na tafel apart nam en haar vroeg,- waarom ze zoo iets geks - gedaan had, antwoordde ze heel kalm: "Omdat ik 't noodig vond, dat er op hen gedronken werd en niemand anders 't deed!"


inhoud | vorige pagina | volgende pagina