doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Fernand
Uitgeverij H.A.M. Roelants te Schiedam, 1878 (eerste dr. 1874)


lV.

Bij de stadspoort ontmoette mevrouw Van Leeuwenburgh kapitein Van Noorden met twee kleine kinderen, Marietje en Théo, die te voet met valiezen en reistasch gewapend naar het station schenen te gaan. Zij leunde achterover en deed of zij hen niet zag. Op haar landgoed aan te komen, waar niemand haar verwachtte, ging zij regelrecht naar haar kamer, bestelde een kop sterke koffie, en wierp zich op haar chaise longue neer, waar zij lang achterover bleef liggen met gesloten oogen en op elkander gedrukte handen, die soms zenuwachtig trilden.
Plotseling stond zij op en schelde.
"Hoe laat is het?" vroeg zij aan de meid, die binnenkwam.
"Bij zessen."
"Ga eens even naar kapitein Van Noorden en vraag of juffrouw Nora tijd heeft bij mij te komen."
Nog geen kwartier later werd er aan de deur getikt en Nora trad binnen, gevolgd door de meid, die de lamp droeg.
Mevrouw richtte zich half op.
Nora schrikte van hare bleekheid, die door haar lange donkere kleeding nog meer uitkwam; haar lokken hingen in lange, half vergrijsde strengels om den hals en schouder en de hand, die zij Nora toereikte, was kil en klam.
"Ga zitten, Nora," en zij wierp zich weer achterover, "ik ben niet wel; ik geloof dat ik zwaar ziek word. 0, mocht het waar zijn."
"Mevrouw, dat meent u niet."
"En waarom zou ik 't niet meenen? Het eenige, dat aan mijn leven waarde gaf, wordt mij ontnomen door uw zuster. 't Is nu

[186:]

tijd, dat ik heenga; niets is smartelijker dan zijn roem of zijn, geluk te overleven."
Een pijnlijke stilte volgde.
"Is zij op reis?" vroeg mevrouw een oogenblik later.
"Ja, naar den Haag bij haar grootouders."
"Waar zij hem zeker verwacht; ik heb u laten roepen, Nora, om u te vragen mij alles te verhalen, alles, wat tusschen hen is voorgevallen, ten minste wat je weet."
't Was een zware taak voor Nora; zij wilde haar zuster in geen slecht daglicht stellen en toch mevrouw Van Leeuwenburgh, met wie zij oprecht medelijden had, niet bedroeven.
Zij verhaalde zoo kort mogelijk de toevallige ontmoeting in Ems, de tochtjes die zij samen gemaakt hadden, het bezoek dat Fernand hier gebracht had zonder te weten dat Théo er was; zijn herhaalde aanzoeken en eindelijk het afscheid in het bosch, dat zij van verre zien moest.
"En is dit alles?"
Nora verzweeg natuurlijk haar gesprekken met Théo, waarin deze al te oprecht was geweest.
"Alles wat je er van opgemerkt heb, bedoel ik natuurlijk. Dus je weet niets van een correspondentie, die ze gevoerd hebben, van een relatie, die reeds op Java begonnen is?"
"O neen, mevrouw, ik ben zeker dat er nooit zoo iets tusschen hen bestaan heeft. Eerst in Ems is de kennis voor goed begonnen en toen hier voortgezet."
Weer zweeg mevrouw nadenkend; als dat waar was, hoe onrechtvaardig had zij haar zoon dan niet verweten dat hij haar bedrogen had; zij had niets willen gelooven van zijn verontschuldiging en in de hevigste bewoordingen hem van ondankbaarheid, huichelarij en bedrog beschuldigd.
Als zij door haar oploopendheid; haar hartstocht, zijn liefde zou gaan verliezen, en Théo geheel ging zegevieren? De gedachte was verschrikkelijk; niets immers treft smartelijker dan een onverdiend verwijt, niets verbittert de ziel in zulk een hooge mate als een beschuldiging gegrond op valsche vermoedens.
"Zijt ge er van overtuigd, Nora?"
"Ja. mevrouw, geheel; ik heb alle brieven van Théo gezien en ik ken Fernands schrift te goed."
"Maar zij is zoo sluw en listig."
Nora schudde het hoofd.
"Dat is zoo niet, mevrouw! Zij is een eigenaardig meisje vol tegenstrijdigheden, maar ze heeft een goed hart, dat is zeker. Wanneer mama haar opgevoed had, dan..."
"Houdt toch op met dat meisje te prijzen, dat troost me niet!"
Zij bleef opnieuw met gesloten oogen nadenken, Nora zweeg en wachtte een nieuwe vraag af.
"Bemint ze hem werkelijk?" vroeg mevrouw plotseling, zoo kortaf dat Nora er door verrast werd.

[187:]

Zij staarde haar aan en antwoordde niet.
Heftig richtte mevrouw zich op en greep Nora's handje stijf in sterk in de hare.
"Geef me dan één antwoord; ik heb recht je dit te vragen, ik, die mijn zoon moet afstaan aan een vreemde; ik ken dit meisje slechts van de ongunstigste zijde en ik wil weten of zij ten minste in haar liefde verschooning kan vinden voor haar handelwijze!'"
Nora sidderde; zij wilde haar zuster niet verraden en de angst voor die vreemde vrouw, welke. haar bijgebleven was van dien avond, toen zij beiden voor Fernand's ziekbed stonden, overweldigde haar geheel.
"Nu, ik herhaal mijn vraag, Beantwoord die op uw geweten af! Bemint Théo mijn zoon?"
't Meisje brak in luide snikken los.
"Neen, mevrouw, neen, Théo weet nog niet wat liefde is," bracht zij er met moeite uit.
"Ik dacht het reeds, maar jij mijn arme Nora, jij weet het wel, niet waar? Ach, kind" en zij trok Nora naar zich toe en kuste haar op het voorhoofd, "had ik alles vooruit geweten, welk een goede, lieve dochter zou ik reeds sedert lang hebben gehad."
Nora liet haar hoofd rusten op den schouder van Fernands moeder en weende haar smart uit; ook mevrouw Van Leeuwenburgh's oogen bevochtigden tranen van kalmer droefheid.
Zij was er nog ver vanaf de zelfbeheersching van Nora, dat eenvoudige kind, te bewonderen en met haar eigen egoïsme te vergelijken, maar het deed haar goed dat er nog een ander was, lijdende door dezelfde smart, die haar neerdrukte.
"Zij bemint hem in het geheel niet. Ze wil hem dus alleen trouwen omdat hij een goede partij is."
Nora knikte zelfs niet meer van ja; zij had reeds te veel gezegd.
Toen boog mevrouw Van Leeuwenburgh zich naar Nora's oor en fluisterend vroeg zij:
"Zouden ze gelukkig zijn? Je kent beider karakter en neigingen en kunt er dus over oordeelen."
Weer barstte het anders zoo kalme kind in tranen uit:
"O, als ik daarvan overtuigd was, dan zou ik zoo niet schreien; neen, Théo is geen vrouw voor Fernand! Maar, mevrouw, ik maak u nog erger bedroefd en ik kan er niets aan doen. Ik weet wel dat ik veel te dom en te onbeduidend ben voor Fernand en dat hij met mij misschien ook niet gelukkig zou zijn, maar
Théo...!"
"Lieve kind," en mevrouw's stem klonk weer als gewoonlijk, "laten wij de toekomst overlaten aan God. Ik heb genoeg mijn tegenzin doen blijken, en zoo zij niet luisteren willen naar mijn goeden raad. Welnu, dat zij er de gevolgen van ondervinden! Maar we hebben de koffie koud laten worden; schenk me een kopje en neem er zelf ook een, Nora. Verbeeld je, dat ik sedert vanmorgen niets gebruikt heb, letterlijk niets; ga Mientje zeggen, dat

[188:]

zij het een en ander klaar zet, dan kan ik in dien tusschentijd aan Fernand schrijven."
Nora stond verbaasd over die plotselinge omkeering, waarvan zij de reden nog niet dadelijk begreep; zij deed alles wat haar gezegd was, nam afscheid en zag met verbazing hoe mevrouw Van Leeuwenburgh, weer even opgewekt als in haar beste dagen, naar de huiskamer ging en daar aan het toebereide maal alle eer deed.
Zij ging snel naar huis en liep rechtstreeks door naar hare kamer, deed hoed en mantel af, verfrischte haar gelaat met koud water en trachtte toen haar gedachten bijeen te zamelen.
"Mijn God!" riep ze plotseling, "nu begrijp ik haar doel; nu begrijp ik waarom zij haar toestemming zoo goedsmoeds geeft; o, 't is afschuwelijk, wat een wreede moeder, die eigen geluk boven dat van haar kind stelt."
En gehoor gevende aan die plotselinge ingeving, wierp zij zich op haar knieën neer en bad.
"Heer, geef mij geen geluk op aarde, laat mij nog lang leven zooals nu, voor mama en de kinderen, maar laat Fernand toch gelukkig zijn!"


inhoud | vorige pagina | volgende pagina