doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Fernand
Uitgeverij H.A.M. Roelants te Schiedam, 1878 (eerste dr. 1874)


III.

Den volgenden middag hield een rijtuig voor het huis stil; mevrouw Van Leeuwenburgh steeg er uit en aan de meid, die de deur opende, vroeg ze kortaf:
"Is juffrouw Van Vaerne thuis?"
"Wil mevrouw maar binnen komen, ik zal eens gaan zien," en zij liet haar in het salon. Théo was boven op haar kamer en zag Fernand's moeder uitstappen.
"Zou zij mij reeds de toestemming brengen?" dacht ze, "dat gaat gemakkelijker dan ik dacht."
Snel wierp zij een blik in den spiegel en juist toen zij overtuigd was, dat er niets aan haar toilet ontbrak, kwam de meid haar de boodschap brengen. Haar hart klopte meer dan haar lief was. Zij zag eens in de keuken, maar haar mama en Nora waren,

[181:]

toevallig genoeg, niet tehuis en dit was haar recht onaangenaam; zij zag met weerzin een apartje met mevrouw Van Leeuwenburgh tegemoet.
Zoo ongedwongen mogelijk kwam zij het salon binnen; de bezoekster stond achter de tafel; zij had haar sluier achterover geworpen en het viel Théo op, dat zij er veel ouder uitzag dan in Rellagen. Haar lokken waren zeer vergrijsd, de strepen, die om haar mond en over haar wangen geteekend lagen, waren groeven geworden, haar oogen, die anders zoo levendig stonden, waren mat en zwart omkringd.
"'t Is mij een waar genoegen, u te mogen ontvangen, mevrouw," sprak Théo, "zet u neêr, wil u zich niet van hoed en mantel ontdoen?"
Zonder te antwoorden, liet mevrouw zich langzaam neer op een fauteuil achter haar en zij bleef een poos lang Théo aanzien met een blik, die het meisje in verwarring bracht.
Théo behield echter haar contenance, liet de stores zakken, schoof een stoel nader en vroeg toen of mevrouw het niet te koud vond in deze kille kamer.
"Neen, ik heb geen lust aan koude of warmte te denken, juffrouw Van Vaerne, ik wilde u alleen mijn compliment maken, u heeft eer van uw werk."
"Hoe bedoelt u dat, mevrouw?"
"Het is u zeer goed gelukt een zoon te leeren, hoe hij moet opstaan tegen zijn moeder."
"Opstaan? Maar, mevrouw, ik begrijp u niet. Heb ik uw zoon niet verscheidene keeren afgestooten, heeft hij mij niet vervolgd met zijne liefde? Heeft u mijn brieven gelezen, mevrouw, heeft u de voorwaarde vernomen, welke ik stelde? Ik geloof het niet, want dan zou uw oordeel anders luiden."
"Ik heb alles gehoord, alles gelezen en ik ben overtuigd, dat u niets zijt dan een... doortrapte coquette, die mijn zoon ongelukkig zal maken."
Het bloed vloog Théo naar de wangen; o, wat had zij nu niet gegeven, als zij met opgericht hoofd die beschuldiging had kunnen beantwoorden, maar haar geweten verklaarde luid, dat het verwijt verdiend was.
"Dat zal de tijd moeten leeren, mevrouw!" mompelde zij, verbitterd omdat zij zich vernederd voelde en geen gepaster antwoord kon vinden.
"Ja ik weet alles en ik begrijp nog meer. Reeds op Java heeft u mijn armen jongen..."
Théo glimlachte spottend.
"Dat is hij altijd in mijn oog, juffrouw, al ziet u in hem ook een man; die niet meer aan den leiband zijner moeder loopen mag."
"Daar heeft u reeds uw spel met hem begonnen, daarvoor heeft u uw engagement verbroken..."
"Neen, mevrouw," en nu richtte Théo zich fier op, "dat kan

[182:]

ik tegenspreken. Aan 't verbreken van mijn engagement heeft uw zoon geen deel gehad; ik heb mij in zijn gezelschap geamuseerd, maar vraag aan mijn mama, vraag aan Nora hoe weinig belangstelling ik toonde in alles wat op uw Fernand betrekking had. Hij is dezen winter eenige malen in Leeuwenburgh geweest en kwam dan ons huis voorbij, maar ik rekende het niet eens de moeite waard, als Nora 't me zeide, naar het raam te gaan om hem te zien. In Ems ontmoette ik hem toevallig..."
"Toevallig?"
"Ja, mevrouw, toevallig," en Théo gevoelde zich geheel onschuldig, omdat mevrouw Van Leeuwenburgh haar meer toeschreef dan zij werkelijk gedaan had, "en ik meende dat het geen misslag was, de hulde van iemand aan te nemen, dien ik achtte en bewonderde. Ik kon niet weten, dat zijn moeder reeds bij voorbaat tegen mij ingenomen was, ik weet niet waarom. Na uw koude ontvangst in Remagen heb ik hem verzocht, zijn aanzoek niet meer te herhalen en ik meende ook, dat alles gedaan was, maar toen we elkander hier ontmoetten en nadat ik hem den brief, dien u gelezen heeft, toezond, ben ik eindelijk bezweken en heb het geluk aangenomen, dat hij mij bood. Dat is alles wat ik gedaan heb tegen uw zoon; is dat zoo misdadig, verdient dat nu zulke bitse verwijtingen van u?"
"U zal mij alles zoo openhartig niet bekennen; Fernand is altijd één hart, één ziel met zijn moeder geweest en u is oorzaak van 't eerste, ernstige verschil tusschen ons."
"Maar, mevrouw," vroeg Théo gemaakt naïef, "is het dan mijn schuld, dat uw zoon mij bemint en dat ik hem waard vind mijn echtgenoot te worden? Evenmin kan ik het verhelpen, dat u mijn familie verafschuwt en mijzelf, die u nooit in den wegstond, bovendien. Waarom kan u dat verschil tusschen u en Fernand niet doen ophouden? Ik verlang niets liever dan uit uw mond te vernemen, dat ik..."
"U is een tooneelspeelster," beet mevrouw Van Leeuwenburgh haar toe, want zij voelde dat Théo nu haar meerdere was, "ik ben oud genoeg geworden om te kunnen oordeelen, welke vrouw het geschiktste is voor mijn Fernand."
"En als hij nu van uw gevoelen niet is, mevrouw, zijn aanstaande bruid kent dan u?"
"Wie zal beter voor hem kunnen kiezen dan ik, die zijn geest, hart en karakter gevormd heb? Nimmer deed hij iets zonder mij en in deze zaak, die beslissen moet over heel zijn leven, zou hij handelen tegen mijn raad?"
Een scherp antwoord zweefde over Théo's lippen:
"Laat ons oprecht zijn, mevrouw, uw zoon hebt ge lang genoeg minderjarig gelaten. Hij wil nu voor zijn recht opkomen, 't is onaangenaam voor u, dat beken ik, maar onbillijk is het zeker niet."
Zij weerhield het echter om Fernand's moeder niet noodeloos te verbitteren.

[183:]

"Mevrouw," zeide zij ootmoedig. "u kan uw toestemming nog altijd weigeren. Waarom zegt u dit alles niet ronduit aan Fernand?"
Die toon maakte mevrouw Van Leeuwenburgh nog driftiger; zij begreep dat Théo zich sterk voelde door Fernands liefde en dat zij, de moeder, gedwongen zou zijn toe te geven.
"Waarom? vraagt u dat nog? Omdat een moeder niet bestand is tegen de smeekingen van haar kind, omdat," een zenuwachtige snik belette haar voort te gaan, "omdat zij het verwijt niet wil hooren herhalen, dat hij gisteravond mij reeds toevoegde, zijn geluk in den weg te staan. U is de toekomst voor hem, juffrouw Van Vaerne, ik ben het verledene; ja vroeger, toen was ik hem onmisbaar, nu kan hij mij desnoods ontberen. Alle vriendelijkheid, alle eerbiedige en liefdevolle betuigingen van hem, ik zal ze voortaan slechts danken aan zijn goedigheid; hij zal andere belangen hebben, andere rechten te verdedigen en ik..."
Zij zweeg en met alle. kracht, die in haar was, weerhield zij hare tranen.
"Maar, mevrouw," sprak Théo, "wat overdrijft u toch de zaak; 't is immers zoo 's werelds loop; uw zoon zal vroeg of laat trouwen, is het niet met mij, dan zeker met een ander."
"Ja, met een ander, die mij niet trotseert, die hem niet aan zal zetten mij te verwaarloozen."
"Mevrouw, ik neem u niets kwalijk, want u is in een opgewonden toestand, maar ik begrijp niet, hoe u zulk een slechte opinie van mij heeft opgevat. Geloof me toch, als Fernand's vrouw zal ik zijn moeder steeds eerbied en liefde bewijzen; mijn stiefvader is een onbeduidend, lastig mensch, en toch gelukt het mij in vrede en zelfs in vriendschap met hem te leven. Zouden wij, in plaats van elkander te verwijten en te beleedigen, niet beter doen mekaar de hand te geven en samen het geluk van Fernand te bevorderen?"
"Dat behoeft niet! Bijna zeven en twintig jaar lang heeft hij aan mij alleen tevredenheid en geluk te danken; waarom zou ik nu een helpster noodig hebben?"
En zij stond trotsch op.
"Me dunkt," antwoordde Théo altijd even onderworpen, "dat u geen helder inzicht heeft in deze zaak; Fernand had als kind andere eischen voor zijn geluk, dan, nu als man, dat spreekt van zelf. Hij schijnt nu te denken, dat hij niet meer gelukkig kan zijn zonder mij."
"Zoodat u eigenlijk doet voorkomen, alsof u alleen om Fernand te believen, hem trouwen wil."
"O neen, dat niet! Wat kan het u deren, mevrouw, of ik door uw weigering lijd? Dit zal u wel geheel onverschillig zijn; laat dus mijn gevoelens buiten spel blijven en spreken wij alleen over den eenige, die u ter harte gaat, over uw zoon. Maar 't spijt me, dat u mijn goede bedoelingen miskent; ik meende reeds dat ik zeer goed handelde, door uw toestemming als voorwaarde der mijne te stellen."
"Huichelaarster," en mevrouw Van Leeuwenburgh's stem beefde

[184:]

van toorn, "zoudt u dan niet weten dat juist door van mij de vervulling van Fernand's wenschen afhankelijk te maken, u mij een tyran doet schijnen, omdat ik beter dan hijzelf zijn belangen begrijp?"
"Och, mevrouw, ik zie wel dat u mij erg ongenegen is; ik kan niets goeds in uw oog doen, maar wat verlangt u dan van mij? U zal toch niet willen dat ik, na zoovele partijen te hebben afgeslagen, den eersten man, voor wien ik genegenheid voel, versmaad, omdat ik niet begrijp, wat u in mij mishaagt?"
"Wat mij mishaagt in u? Alles, uw familie, uw principes, uw manieren, de wijze waarop u mij te woord staat."
"Ben ik te kort gekomen in den eerbied, Fernand's moeder verschuldigd? Ik geloof het niet. U heeft mij tooneelspeelster, coquette, huichelaarster genoemd; ik heb zelfs mijn kalmte niet verloren."
Bekennen dat dit juist haar nog meer aanhitste, wilde mevrouw Van Leeuwenburgh niet; zij maakte zich gereed heen te gaan.
"U is sterk door zijn liefde, maar reken er niet op, dat die op den duur sterker zal zijn dan een genegenheid, die dagteekent van 't eerste oogenblik, dat hij bewustzijn had van zijn bestaan. Uw schoonheid en uw verstand zullen niet blijven opwegen tegen mijn opofferende liefde."
Een glimlach krulde onwillekeurig om Théo's lippen.
"Gelooft u niet aan die opoffering? Als u eens moeder zijt, juffrouw Van Vaerne, zal u begrijpen hoe sterk en alles overtreffend die liefde is; u ziet in dat ik het niet volhouden kan, Fernand's wil te dwarsboomen. Ik geloof niet dat hij u zou huwen zonder mijn toestemming; maar ik kan niet sterk blijven als ik hem zie treuren, als ik in zijn blik lees, dat ik hem belet gelukkig te worden; nog harder zal het echter voor mij wezen, als de toekomst mij gelijk geeft en mijn kind ongelukkig wordt.'
"Daar kan ik niet over oordeelen; ik verbeeld mij dat Fernand en ik recht gelukkig zullen zijn. 't Spijt me dat u er anders over denkt; maar nog eens, wat wil u eigenlijk van mij?"
Zoo stonden zij tegenover elkander, beiden even trotsch, even zelfzuchtig, al wisten zij het zelf niet, de eene vertrouwend op de toekomst, de andere nog steunend op het langzaam wegzakkende verledene; en toch, mevrouw Van Leeuwenburgh had het op dit oogenblik weinig moeite gekost, Théo voor goed aan zich te verbinden. Een omhelzing, een hartelijk woord en Théo zou gaarne al het voorgaande vergeten hebben,
Ook Théo was het nu nog gemakkelijk geweest, terug te trekken; maar geen van beiden wilde de minste zijn, geen van beiden kon noch wilde zichzelf verloochenen.
"Dat begrijpt u zelf wel!"
"Neen, volstrekt niet; als ik Fernand zeg, van mij af te zien, dan doet hij het toch niet."
"Welnu, u kent mijn gevoelens en indien ik mijn toestemming mocht geven, dan weet u ook, hoeveel ze mij gekost heeft."

[185:]

"'t Doet me leed, mevrouw, maar waarlijk, ik kan het niet helpen; waaraan heb ik uw haat verdiend?"
Zonder iets meer te zeggen, ging mevrouw haar voorbij; een genadig hoofdknikje was de eenige groet, dien Théo ontving.
Zij deed haar uitgeleide tot de deur en boog nog eens zeer beleefd, toen mevrouw in het rijtuig stapte en wegreed.
Na haar vertrek keerde Théo in het salon terug, zette zich neer en liet het hoofd met een zwaren zucht in de handen vallen.
Mevrouw Van Noorden en Nora kwamen binnen.
"Is Fernand's mama hier geweest en is alles in orde?" vroeg de bezorgde moeder, die het rijtuig had zien wegrijden.
"O zoo'n ondeugende mama, mij zoo alleen te laten met die vrouw," zeide Théo zich lachend oprichtend, "foei, is me dat een mensch! Ik wil mijn geluk niet opofferen aan haar grillen. Weet u wat, mama, ik ga om mij te verzetten, nog voor het eten naar den Haag, bij de oude lui, Wil u mij helpen pakken, Noortje?"


inhoud | vorige pagina | volgende pagina