doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Bonte Wimpels
Amsterdam: L.J. Veen, (1897)


XI.

Déa wandelde met vluggen stap door een der kleine zijlaantjes van den ouden Scheveningschen weg. Zij had een visite gemaakt in het Van Stolkpark en liep nu snel naar huis.
Zij zag er als de lente zelf uit in haar lichtgrijs voorjaarstoilet ondier een grooten donkeren stroohoed met korenbloemen, en de wit kanten parasol gesloten in de hand.
Door het witte voiletje schitterden haar donkere oogen en een frissche blos gaf gloed aan haar anders wat al te matte tint.
In de andere hand hield zij een groot bouquet roode en gele rozen, welke men op de villa voor haar had geplukt.
"Hé Déa!"
Zij glimlachte vroolijk.
"Al terug Sterna?
"Ja ik kom juist uw vader tegen, die mij vertelde dat u ongesteld geweest was."
Zij bloosde.
"Zoo'n beetje verkouden. 't Zonnetje maakt mij beter. ik wou wat rust hebben eigenlijk. Waar gaat u heen?"

[85:]

"Och, ik wandelde hier maar voort; 't is zoo'n genot in dit heerlijke weer en onder die prachtige boomen. Van avond wilde ik de familie een bezoek brengen! Maar als ik mag zou ik nu wel met u terug willen loopen."
"Zeer aangenaam!"
Het viel haar op dat hij er zoo goed uitzag, zelfs gedistingeerd, hoe kon haar moeder hem bourgeois noemen? Hij was geen fat, geen lid van de jeunnesse dorée, bij had veel van de wereld gezien, veel ondervonden, geen wonder dat bij met zijn groote physieke kracht er soms behoefte aan kon hebben, die gepomadeerde heertjes door midden te breken.
Zij liepen samen voort in het groen-gouden licht dat hen omglansde, pratend over allerlei en de menschen, die hen tegenkwamen keken om naar het paar, dat daar schijnbaar zoo vroolijk en gelukkig voortwandelde in den stralenkrans van de lentezon.
Die hen kenden, groetten en er waren er, die zeiden:
"Men zou zeggen, dat zij heusch bruid en bruidegom waren."
"Een gevaarlijke boodschap zulke dingen doet men beter zelf, dan ze een vriend toe te vertrouwen."
"Als wij eens links afsloegen en door de boschjes naar Beau Séjour gingen!" zeide hij, "in de lente vind ik de Scheveningsche boschjes nog mooier dan het groote Haagsche Bosch."
"'t Komt goed uit, ik zocht een gelegenheid om u alleen te spreken en iets te vragen."
Zij gingen het zijpad in, hij nam haar parasol in de hand en wachtte tot zij iets zou zeggen.
"Ik heb een kwaad oogenblik gehad," begon zij, "terwijl u weg was. Nog nooit is er eenige twijfel bij mij opgekomen of ik gelukkig zou zijn met Charles. Ik dacht dat het vanzelf sprak en nu laat mij de gedachte niet los: Kan ik hem gelukkig maken en zal ik daardoor het zelf ook zijn?"

[86:]

"Maar hoe komt u aan die vraag? Hoe is u aan het twijfelen geraakt?"
"Ik weet het niet! 't kwam plotseling over mij. Zonder eenige aanleiding, misschien omdat de tijd nu zoo nabij is en ik het begin te voelen, begrijpt u? Te v o e l e n dat ik alles wat mij tot nu toe lief was, verlaten moet."
"Maar u wist het toch?"
"J a ik wist het, maar ik voelde het niet. Nu voel ik het en ik ben bang."
Zij liep met neergeslagen oogen, haar stem klonk zwak, weIfelend.
"Ik durf niet doordenken."
"Maar u wil zich toch niet terugtrekken,'" riep hij verschrikt, "dat zou..."
"Een laagheid zijn! Ja, dat weet ik. Er bestaat niet de minste aanleiding toe; als ik vier jaar geleden genoeg van Charles hield om hem mijn jawoord te geven, dan moet het nu ook nog zoo zijn. De herinnering aan hem is wat verbleekt maar dat kan niet anders."
"O, wanneer u hem terugziet, dan zal die liefde weer opleven met nieuwe kracht."
"Dat is het juist wat ik weten wilde. Gelooft u, dat dat gebeuren zal of zal ik die illusie moeten opgeven? Waag ik niet te veel?"
En nu vervulde hem die zelfde vrees, welke haar moeder en ook Nita koesterden; hij voelde dat een zware verantwoordelijkheid op hem drukte, maar hij kon die niet van zich afwentelen: het geluk van zijn vriend en van het meisje dat zich aan hem toevertrouwde lagen in zijn hand.
"Wat zou u wagen? U weet dat hij alle achting waard is, dat zijn vroeger leven en zijn karakter alle waarborgen geven voor het geluk van zijn vrouw, dat hij u lief heeft, o als u wist hoe innig..."
"Ik geloof het gaarne, maar hoe zal ik mij tegen

[87:]

over hem voelen, na die vier jaren? Ik ben van kind, vrouw geworden; ik heb veel gezien, veel gelezen, ja zelfs veel nagedacht, alles buiten hem om! Een geheel nieuw leven ontwikkelde zich in mij en hij is daar vreemd aan; toen was ik een kind, hij kon mijn ziel nog als was kneden en er den vorm aan geven, dien hij verlangde. Nu zal het te laat zijn, het kan niet meer, en ik wil het ook niet. Ik heb een eigen persoonlijkheid verkregen en die is mij veel waard."
"Die zal, hij ook eerbiedigen, hij is goed en verstandig."
"Juist die verstandigheid van hem maakt mij bang. Ik zou liever iemand willen liefhebben, die mij niet zoo imponeerde; ik vrees dat zijn meerderheid te veel op mij drukken zal."
"O neen! Dan kent u Fleming niet."
"Ja dat is mijn ongeluk ik ken hem niet, ten minste wat ik nu kennen noemt- 't is eigenlijk dwaas er over te spreken. Er is niets aan te doen. Ik heb mijn weg gekozen, ik moet dien volgen; als ik mij nu terugtrok zou ik ieder het recht geven mij te verachten of erger nog mij uit te lachen."
"Maar u heeft toch geen enkele reden om nu banger te zijn voor uw toekomst dan een week geleden bij voorbeeld."
"Niets," antwoordde zij uit de volheid van haar hart, "niet de minste! 't Zal een stemming zijn, een voorbijgaande indruk, dit hoop ik tenminste."
"Dan zie ik niet in, waarom u angstig behoeft te zijn, u heeft de vuurproef doorstaan; u heeft zelf gezegd dat u nog geen man heeft ontmoet in al die jaren en op alle plaatsen, waar u geweest is, die u hem kon doen vergeten."
"Dat is ook zoo! Niemand?"
Snel vloog haar geest terug naar die jaren; neen! geen man had ooit op haar eenigen indruk hoegenaamd gemaakt, niemand!

[88:]

Als toevallig bleef even haar oog rusten op Yvo's knappe gestalte, op zijn thans in nadenken gebogen donker hoofd en een maleisch versje kwam haar in den zin.

Darie mana dating linta,
Darie kali toeroen die sawah
Darie mana dating tjinta
Darie mata toeroen die atti

[Van waar komt de bloedzuiger? / Uit de rivier daalt hij in het rijstveld/ Van waar komt de liefde?/ Uit de oogen daalt zij in het hart.:]

"Van de oogen in het hart! Als Charles er uitzag als Yvo, als hij zijn aangename stem had, zijn prettigen lach, zijn vroolijk, vriendelijk gezicht, zou dan de liefde van haar oogen nederdalen in haar hart?"
De gedachte deed haar blozen; zij hield haar bloemen tegen het gelaat; geen seconde, was zij ooit haar aanstaande ontrouw geweest in haar gedachten en nu viel het haar eensklaps in:
"Als Fleming op hem leek, dan zou ik niet vreezen."
Maar Fleming geleek niets op hem, neen niets! Zij moest die gedachte verbannen; reeds erg genoeg was het dat die haar geest had doorflitst, zou zij nu evenals een minuut geleden nog zoo rustig hebben kunnen zeggen:
"Neen, niemand!"
Zij voelde zich verlegen tegenover hem, die zoo loyaal, zoo edel de belangen van zijn vriend voorstond terwijl zij, zijn aanstaande vrouw, daar stond te weifelen en zich pijnigde met zelf kwellende vragen.
Hij sprak steeds van de edele hoedanigheden van Charles en dacht er niet aan hoe edel hij zelf moest zijn om deze te kennen en te waardeeren.
"Dan kan u gerust zijn," en 't was haar of zijn stem heel anders klonk, "u heeft den wil hem lief

[89:]

te hebben en u brengt hem een vrij hart, er is dus geen reden waarom u niet gelukkig zou zijn."
Ook over de helderheid van zijn gemoed, viel er eensklaps een schaduw; maar het was alleen door de gedachte dat, nu het leven van zijn vriend zoo vol, zoo rijk ging worden, er zoo weinig plaats meer in zou overblijven voor hem, die hun geluk moest aanzien in eenzaamheid, zonder het te mogen deelen.
Nita had gelijk; hij moest ook een keuze doen maar wie? Hij had nog niemand ontmoet in Déa's omgeving, die maar eenigszins beantwoordde aan zijn ideaal; geen van haar zou de fijne gedachtewereld, het teere gemoedsleven van een Déa kunnen begrijpen.
"Gelukkige kerel! was ik maar zoo ver als jij!" dacht hij.
"U houdt veel van hem," zeide Déa zacht.
"O! Maar wat heb ik hem ook niet te danken! Hij heeft mij opgericht, mij geleerd te werken en te denken, hij beeft mij de achting voor mijzelf terug gegeven, want ik was op zoo'n gevaarlijken weg. Ik heb zoo gezworven en gedwaald en dikwijls misdaan. Als ik nu nog waard ben naast u te gaan dan dank ik het in de eerste plaats hem."
"Daar is u niet minder om in mijn oogen," hernam zij altijd nog met afgewende blikken.
"Ik imponeer u niet!" lachte hij.
Zij bloosde nog dieper.
"Ik vrees dat het te ver zal zijn tot Beau-Séjour," zeide zij eensklaps, langs dat pad komen wij spoedig in de Celebesstraat en dan moet ik mij haasten thuis te komen."
Zij had behoefte naar huis te gaan, zij voelde zich niet meer op haar gemak naast hem, nu zij die slechte gedachte had gevoeld; zij zou die niet verliezen voor zij weer te huis was. Daar wist zij zeker, zou zij die gemakkelijker kunnen verdrijven.
"Is U nu geruster," vroeg hij toen zij op den bree

[90:]

den kerkhofsweg naast elkander, maar op eenigen afstand voortliepen.
"Ja," antwoordde zij verstrooid, wel wetend dat zij onwaarheid sprak, want zij was nu veel verwarder dan zooeven; een nieuwe oorzaak tot ongerustheid, een nieuwe reden tot tobberij had zich bij de anderen gevoegd, door de gedachte, die haar niet meer losliet, die als een woekerplant opschoot in haar ziel en die zij toch moest uitroeien tot eIken prijs.
Bij den ingang der Riouwstraat bleef zij staan en vroeg hem of hij dien middag bij haar ouders at; hij antwoordde van neen en zij ging haastig voort:
"Dan zal ik u niet ophouden! Dit is de kortste weg voor u, rechtuit. Tot ziens Sterna!"
En zonder hem de hand te geven, knikte zij hem even toe en sloeg rechts af; zoo onverwacht was haar beweging dat hij er niet aan kon denken, haar te volgen; even zag hij haar na zooals zij daar vlug en met veerkrachtigen stap langs de huizen voortliep.
"Zou zij boos zijn? Heb ik dan iets miszegd? Ben ik er dan ook een om met mijn grove vingers te peuteren in het ragfijne netwerk van een jonge meisjesziel? Als ik er maar geen moeite mee krijg! Verbeeld je, dat zij zich nu nog terugtrok! Die moeder met haar malle praatjes is er de hoofdoorzaak van.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina