doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Louise Stratenus: Begoocheling
Drukkerij en Uitgeversmaatschappij "Voorburg", 1905


II.

Reeds twee maanden later werd het huwelijk van Wouter Delmot en Annie Meerbloem voltrokken. Men verdrong zich om eene plaats te bemachtigen in de kerk. Men fluisterde over over de verbroken verloving met van Erkelen; tal van vrouwen begrepen, dat zij voor de betoovering van den wonderdokter bezweken was; de heeren verklaarden haar eenparig voor krankzinnig.
"Van Erkelen is veel knapper mensch dan die hansworst," zeide er een: "knip zijne lange manen eens af en je zult zien wat er van die zoogenaamde schoonheid overblijft. Een lange baard is hier voor de zooveelste maal weêr eene cache-misère; de kerel heeft bijna geen kin en zijne kleêren zijn opgevuld, dat ziet men terstond."
"O, maar zulk een genie!" zuchtte eene dame.
"Ja, in het om den tuin leiden van lichtgeloovigen. Als hij maar wat suikerwater voorgeschreven heeft, gelooft men genezen te zijn van eene doodelijke ziekte."
Thans voegde zich een pas aangekomene bij het groepje. Men zag duidelijk aan zijne uitdrukking, dat hij iets gewichtigs had mede te deelen.
"Hebt gij al van dat drama gehoord ?" fluisterde hij.
"Neen, vertel toch gauw; is het huwelijk verbroken ?"
"Dan zou ik immers niet. hier zijn! Neen, het bruidje is altijd zoo blind als een mol en een en al vergoding; maar van nacht heeft eene tot nu toe onbekende vrouw zelfmoord gepleegd voor zijn huis."
"Och, hoe vreeselijk interessant!" zei de eene der toehoorders ademloos.
"Hm! en het huwelijk gaat toch door?" vroeg een van de heeren.
"Zeer zeker - Annie Meerbloem blijft hem de onschuld gelooven."
"Misschien heeft zij gelijk en is het louter toeval."
"Gelooft u nog aan toeval, mevrouw. Dan is u gelukkiger

[786:]

dan ik. Hier was het in elk geval niet in het spel; 'want de voorbijganger die het lijk ontdekte, vond een brief in de rechterhand der onbekende geklemd, gericht aan Delmot en, in plaats van dat schrijven aan de justitie te overhandigen, schelde hij den wonderdokter op en gaf hem het epistel, tevens zijne hulp voor de ongelukkige inroepende. Het was echter te laat. Zij had zich vergiftigd met Pruisisch zuur."
"En wat heeft die sinjeur daar wel op te zeggen ?" vroeg een der heeren.
"Als je denkt, Becker, dat hij daardoor in het nauw werd gebracht, dan onderschat je de talenten van den kerel. Hij moet volkomen bedaard zijn gebleven en heel luchtig hebben verklaard, dat hij zich niet herinnerde, de vrouw ooit te voren te hebben gezien. Het was mogelijk, dat zij hem eens geraadpleegd had, dat wilde hij niet ontkennen; maar hoe sterk zijn geheugen ook mocht zijn, het schoot te kort, waar het er op aankwam, de gelaatstrekken te onthouden der duizenden, die hem uit alle deelen des lands kwamen consulteeren. Hij kende noch haar naam, noch hare woonplaats. Wat den brief betreft, hij was een der tallooze déclaraties van liefde, die hij telkens ontving. Hij scheen nu eenmaal, buiten zijn schuld, in den smaak der dames te vallen. Het epistel was echter ongeteekend: men had derhalve naar alle waal:schijnlijkheid met eene krankzinnige te doen gehad." '
"Stil! Daar zijn zij!"
Het orgel hief inderdaad de Huwelijksmarsch uit Lohengrin aan en na een oogenblik van geschuifel en gedrang, zwegen allen. Wouter Delmot trad met hoog opgeheven hoofd binnen.
Hij was gekleed in het sierlijke Werther-costuum, met zijne gezochte eenvoud. Zijne houding mocht trotsch zijn, de lichtgrijze oogen hadden een zachte, droomerige uitdrukking. welke diepen indruk maakte op de aanwezige dames. In het uur van zijn geluk dacht hij zonder twijfel aan de arme waanzinnige, die zich uit liefde tot hem het leven benomen had. Er waren er, die het haar bepaald kwalijk namen, die wanhopige daad niet een paar dagen te hebben uitgesteld tot hij op reis was. Het was wreed, zijne vreugde te hebben willen vergallen. Annie zag er uit als een engel; Zij was nooit mooier geweest dan in het witte bruidskleed en met den glimlach van volmaakt geluk op' de lippen.

[787:]

Dien middag vertrokken ze naar het Zuiden en, terwijl Coenraad als een beeld der wanhoop in een leuningstoel van zijn atelier zat gedoken, werd hem een telegram gebracht.
Zoodra de dienstbode zich weder verwijderd had, scheurde hij onwillekeurig den gelen omslag open en een oogwenk later lachte hij luid over de ironie van het lot. Het was een kunstkooper uit Parijs, die hem seinde:
"Doek voor achtduizend francs verkocht aan Amerikaan. ~ Heeft pendant besteld. Ga terstond aan het werk. Zend u morgen het geld. Contracteer met niemand anders. Ik kan u voortaan altijd werk geven."
Dus op den dag zelf van Annie's trouwen, kwam het lang verbeide succes, dat zijn huwelijk met haar mogelijk zou hebben gemaakt.
Toen de Delmot's van hunne korte reis wederkeerden, had van Erkelen reeds de weinige zaken waaraan hij hechtte, overgebracht naar Parijs, waar hij zich voortaan wilde vestigen, minder om ter plaatse te zijn, zoo vaak er door Yankees naar zijn werk werd gevraagd, dan wel in de hoop Annie te zullen vergeten, indien hij nooit meer van haar hoorde, geen ontmoeting met haar te duchten had.
Zijzelve schonk hem zelfs geen gedachte; zij had een wereld betreden, waar niets haar herinnerde aan hem. Delmot was op reis de beminnelijkheid zelve geweest. Bij hunne thuiskomst had hij haar verzocht, hunne woning geheel en al volgens hare smaken in te richten. Hij verdiende geld genoeg, zeide hij, om niet op eenige duizenden meer of minder te moeten zien en die bezigheid had haar een groot genot verschaft. Zij kweet er zich van met de uiterste zorg en maakte Wouter's studeerkamer tot hetgezelligste plekje van het gansche huis. Daar hoopte zij hare avonden bij hem door te brengen, als hij vermoeid van zijne zware dagtaak, zich wederom in zijne studieboeken moest verdiepen.
Het waren gelukkige uren, welke zij daar sleet. Hij had haar, wel is waar, op het hart gedrukt hem niet te storen; maar zij vond er reeds een; genot in, met een handwerkje bij hem te zitten, nu en dan de oogen te laten rusten op dat denkend gelaat en verteederd te peinzen over de inspanning, welke hij zich getroostte voor anderen, die hem zoo goed als onbekend waren, maar wier smarten hem met medelijden

[788:]

vervulden. Zij bediende hem dan met een genoegen zóó groot, dat zij niet eens opmerkte nooit een woord van dank te ontvangen, als zij een kop thee onder het bereik van zijne hand zette, later een glas limonade voor hem klaar maakte, zijne neergevallen papieren weêr bijeen zocht.
Op een avond, dat zij dat deed, keerde hij zich plotseling tot haar:
"Wat voer je eigenlijk overdag uit, Annie, als ik mijne patiënten ontvang ?" vroeg hij.
"Ik. . . . ik . . . . ja, het moest eigenlijk eene verrassing voor je wezen; maar ik heb al zoo dikwijls op punt gestaan het je te vertellen, dat het mij even lief is het nu te doen. Ik schilder. Mijn eerste stuk is natuurlijk voor jou bestemd; daarna. . . ." Hare oogen begonnen te stralen.
"Dat is allerliefst van je," antwoordde hij, met eene stem alsof hij aan iets anders dacht en voegde er toen haastig bij:
"maar ik viel je in de rede. Wat wilde je daarna doen?'"
"Voortgaan met schilderen, Wouter," verklaarde zij, terwijl zij een krukje bij zijn armstoel schoof en zich met van vreugde blozend gelaat naast hem neêrzette: "O! het is een heel plan, dat ik voor je geheim had willen houden, tot ik goed en wel aan de uitvoering daarvan was begonnen. Ik schaamde mij, zoo werkeloos te blijven en jóu altijd onvermoeid aart den arbeid te zien. Mijne bezigheden voor het huishouden hebben zoo weinig te beteekenen. En, zie je, als ik zelf wat geld ga verdienen, dan kan ik je helpen in je taak. Nooit vergeet ik hoe ik getroffen werd door je leedwezen, de armen niet voor niets te kunnen bijstaan. De kruiden, die je geeft, zijn daartoe te kostbaar, zeg je; welnu, als ik mijne schilderijen verkoop, dan kan dat geld voor de kruiden dienen en is een van je liefste wenschen vervuld."
Delmot wierp haar een zonderlingen blik toe, dien zij niet begreep, en gat haar een tikje op de wang.
"Je bent eene kleine droomster, Annie," zeide hij: "je plan is alleraardigst; maar wij leven in de werkelijkheid en daarom moeten wij niet ons hart maar ons verstand gebruiken. Ook mijn verlangen, behoeftigen gratis te helpen, was een onvervulbare droom. Indien ik daarmede begon, zou de straat spoedig gevuld zijn met wachtende patiënten, want het halve menschdom is - of gelooft zich ziek. Neen, dat is niet mogelijk; ik

[789:]

zou dan geen rust meer hebben. En wat betreft je schilderwerk, hoelang zou het niet duren voordat het verkocht werd. Men moet eerst naam maken, jaren lang voor een spotprijs hebben gewerkt."
"Ik dacht, dat je zoo blij zoudt zijn!" mompelde zij, uit het veld geslagen.
"Dat ben ik ook, vrouwtjelief," antwoordde hij op den genadigen toon, dien hij tegenover een kind zou hebben gebruikt: "maar over je verlangen om je nuttig te maken. Dat plannetje van schilderen, moet je opgeven. Er zou te veel tijd verloren gaan voordat je inspanning beloond werd en tijd is iets, Annie, waarmede men niet spelen moet; hij kan daartoe veel te goed gebruikt worden. Maar ik heb eene andere bezigheid voor je, waarmede je mijne zorgen heel wat verlichten kunt. Wil je mijne secretaresse worden?"
Zij was opeens getroost. Hem te helpen in zijne taak was immers al wat zij wilde!
"Maar je hebt al Burgers voor dat werk," zei de zij, vreezende dat hij dit vergat.
"Ja, maar ik ben niet tevreden over hem. Hij is te langzaam naar mijn zin en de te beantwoorden brieven stapelen zich dagelijks hooger en hooger op.Als je er dus in toestemt, dank ik hem af en spaarje mij op die wijze jaarlijks eene groote som uit."
"Dus dan bereik ik toch hetzelfde doel!" riep zij jubelend uit: "Heerlijk, heerlijk!"
Gelukkig ging de spottende trek, die een oogenblik om zijn mond zweefde, voor haar verloren. Hij dacht er over na, wat een gansje zij toch nog was, zich voor te stellen, dat hij dat uitgespaarde geld kon besteden voor anderen. Daarvoor verrichtte hij geen slavenwerk.
Reeds eene week later verving zij den vroegeren secretaris en begon nu te begrijpen, dat de arme man niet altijd met zijn werk gereed gekomen was. Elke post bracht dozijnen brieven voor Delmot, zoowel van patiënten, die reeds onder behandeling waren, als van andere zieken, die hem vroegen, wanneer hij hen ontvangen kon; want slechts bij uitzondering liet hij personen bij zich toe, die hij niet een bepaalden dag en uur had opgegeven. Hij doorliep dan vluchtig het ontvangen schrijven, schreef er haastig met potlood het antwoord op en Annie moest dit in geschikte termen overbrengen.

[790:]

Zij deed het vol vreugde en ui tstekend; maar had het daarmede zoo druk, dat zij zelden tijd kon vinden tot uitgaan, nog minder tot het zien van menschen. Zelfs hare avonden werden er geheel door ingenomen. Zij betreurde dit echter niet. Het deed haar goed, te zien welk een vertrouwen Wouter meer en meer genoot, hoe zelfs de hoogstgeplaatste personen zich om raad tot hem wendden. En hare bewondering klom nog steeds en daarmede ook hare liefde.
Zij zag niet in, dat de zijne verminderde. Hoe kon zij, onder een werk, zoo veelomvattend als het hare, stilstaan bij de schier onmerkbare nietigheden, waarin verkoeling zich het eerst openbaart, en die anders zoo spoedig door een scherpziend vrouwen oog worden waargenomen? Maar Delmot was er zich reeds van bewust, dat zij opgehouden had zijn hart te boeien en hij verbaasde er zich niet over. Hij had vooraf geweten, dat dit spoedig het geval moest zijn. Het was hem zoo vaak te voren overkomen. Zoodra hij eenmaal zeker was van zijne macht over eene vrouw, was hare betoovering half voor hem verdwenen en naarmate Annie hem onverschilliger werd, gaf hij zich ook minder moeite hare vereering voort te laten duren.
Tot daartoe had hij steeds zorgvuldig de boeken weggesloten, waarin hij 's avonds studeerde. Zij zag 'daarin slechts een bewijs van orde. Hij had haar dan ook gezegd; dat het kostbare werken voor de geneeskunde bij de ouden waren, bijna eenig in hare soort en ten onrechte door de moderne faculteit verworpen. Sedert kort liet hij den sleutel steken op zijne boekenkast, en wenschende het hem zoo gemakkelijk mogelijk te maken, haalde zij op een avond, terwijl hij nog beneden opgehouden werd, de twee boekdeelen waaraan hij thuis bezig was, te voorschijn, legde ze op zijne schrijftafel en sloeg ze open, ter plaatse waar hij Ieesteekens tusschen de bladzijden had geschoven. Op die wijze zou hij aanstonds kunnen beginnen.
Maar op eens viel haar blik op de bladzijden voor haar.
Zij las eenige volzinnen en bekeek toen haastig de titels der beide deelen. Het waren werken over hypnotisme en magnetischen invloed. Wat had Wouter daarmede te maken? Zij moest zich hebben vergist en verkeerde boeken hebben genomen. Maar neen, zoodra zij weer voor de kast stond, zag

[791:]

zij duidelijk in, dat er van geen mistasten sprake was geweest.
De overige deelen stonden in rijen, dicht tegen elkander geperst; deze twee alleen lagen vooraan.
Op dat oogenblik trad hij binnen en bleef een paar seconden op den drempel stilstaan, terwijl zijn gelaat een donkere uitdrukking verkreeg. Hij eindigde echter met spottend te lachen.
"Nieuwsgierigheid heeft nooit tot aangename verrassingen geleid," zeide hij, de deur achter zich sluitend. Annie werd purperrood.
"Hoe kun je mij daarvan verdenken?" riep zij verdrietig uit: "Ik wilde alleen alles voor je klaar leggen."
"Ja, ja," sprak hij ongeduldig: "dat zie ik al; maar ongevraagde diensten zijn zelden gewenscht. Je moet dat voor het vervolg liever aan mij overlaten."
"Dat beloof ik je. Maar, Wouter," hier behaalde hare bezorgdheid voor zijne gezondheid weder de overhand over hare persoonlijke gevoelens: "waarom studeer je in die nare boeken? Als je wat uitrusten wilt neem dan liever wat eenvoudiger lectuur. Mag ik een heel mooi werk voor je halen, dat ik met zooveel genoegen las en herlas? Het zal je goed doen."
Hij keerde de stoel, waarin hij plaats had genomen, naar haar toe en begon te lachen.
"Wees niet onzinnig, Annie, zelde hij: "ik heb immers geen tijd, mij met romannetjes ot iets dergelijks op te houden. Een slimmer vrouwtje had trouwens al lang geraden in welke werken ik mij des avonds verdiep en misschien is het ook beter, dat wij op dat punt geen geheimen voor elkander hebben. Ik heb, zooals ik je meermalen zeide, de geneeskunde uit vroegere eeuwen bestudeerd. Wat ik er niet bijvoegde was, dat ik haar minder omslachtig, maar niet veel beter dan de wetenschap onzer dagen bevond. Zij leerde mij alleen de deugden van enkele thans vergeten kruiden kennen. Maar onze tijd wil van geen eenvoudige middeltjes weten. Hoe vreeseIijker een redmiddel klinkt, hoe meer vertrouwen de patiënt er in heeft. Daarom ook is het eene ware koorts geworden zich te laten opereeren. De menschen hunkeren er letterlijk naar. Zij worden daardoor interessant in eigen oogen. Ik betreur het nog altijd geen chirurgyn te zijn, of ik zou reeds lang schatrijk wezen."

[792:]

De jonge vrouw staarde hem met wijd opengespalkte oogen aan. Was dit een booze droom, of wenschte hij maar eens voor een oogenblik den draak met haar te steken? Geleek hij daarom plotseling zoo weinig op den Wouter Delmot, dien zij tot daartoe had gekend?
"Je moet verstandig genoeg zijn," ging hij voort, "in te zien dat ik er de man niet toe ben levenslang voort te tobben zonder andere patiënten dan de gewone cliënten van een dorps kwakzalver. Ik doorzag den geest van mijn tijd en vatte den bijna onbegrensden invloed, dien een ijzeren wil zou kunnen verkrijgen op deze generatie van zwakkelingen, van levende riethalmen, slechts zoekende naar steun."
Annie hoorde hem aan, uit vrees voor hetgeen hij haar ten slotte met dit alles zou te zeggen hebben. Zij poogde zichzelve wijs te maken, dat zij niet aan hem twijfelen kon. Zij wilde het zeer zeker niet doen; maar waarom bracht zijne eigen dierbare stem haar toch zulke vreemde, smartelijke indrukken?
Delmot had zich onder het spreken opgewonden. Hij was overeind gerezen en liep door het vertrek op en neêr, met voorover gebogen hoofd en gefronste wenkbrauwen. Hij zag zijne vrouw niet meer aan. Het was als had hij haar bijzijn vergeten, als sprak hij luid bij zichzelven.
"Ja, het is een ontzenuwd geslacht," hernam hij, driftig:
"mannen zoowel als vrouwen verbeelden zich geen levenskracht meer te bezitten. Een eeuw geleden nog maar, trokken de mannen onvermoeibaar heel Europa te voet door, om oorlog te gaan voeren; heden laten zij zich op eene canapé neêrvallen na wat kantoorwerk of een fietsritje, terwijl de vrouwen zenuwlijderessen zijn en slechts met eigen pijntjes en weetjes bezig, tot die zelfdienst haar krankzinnig heeft gemaakt. Het trotsch geheim van lijdenskracht is verdwenen. Alles grijpt naar het een of andere opium, of men dat drank, morphineof andere hartstochten wil noemen. Zelfs de vrouw mist den moed hare kinderen anders dan onder eene narcose ter wereld te brengen. Het is een tijd waarin men zijn medemenschen slechts nauwlettend behoeft gade te slaan, om van ze te walgen."
"Neen, neen!" riep Annie verschrikt uit: "Dat heb je niet gedaan, Wouter; je hebt ze beklaagd en geholpen!"
Hij bleef stilstaan, met de oogen op het tapijt gevestigd,
en lachte wederom.

[793:]

"Ja, geholpen heb ik ze, met het eenige geneesmiddel, dat voor de massa dienen kan. Ik leerde mijn wil te doen heerschen over anderen. Boeken als die je uit de kast naamt, leeren mij het geheim daarvan meer en meer kennen."
"Dus. . . . ben je een hypnotiseur?" stamelde de jonge vrouw.
"Om je te dienen," antwoordde hij met een korten lach:
"alleen verzoek ik je dat niet zoo luid te herhalen. Ik heb hoogst achtenswaardige collega's, die mij niet eens een blik zouden gunnen; maar die tien patiënten ontvangen tegen ik honderd. "Waarom? Omdat zij openlijk voor hunne zaak uitkomen en ik niet. De menigte heeft behoefte aan wonderen, aan het geheimzinnige. Zij gelooft wel ten deele in een man van wil of kennis; maar duizendmaal meer in het drankje, waarvan hij hun de geneeskracht beschrijft. . . .
"Maar die kruiden. . . .?" vroeg Annie op gedempten toon.
"Zijn bloedzuiverend en versterkend, meer niet," sprak Delmot met eene zegevierende uitdrukking in de oogen: "en toch genees ik er mijne zieken meê; omdat ik hun dwing te gelooven dat over zooveel uren of dagen hunne pijnen zullen ophouden, hunne zwakte zal verdwijnen, hunne ziekte voorbij zal zijn. Niet in het onschuldige aftreksel, dat zij gebruiken, maar in mijn wil en hun geloof in mij, ligt de reden van hun herstel. Waarom staar je mij aan als beging ik daarmede een misdaad?" vroeg hij plotseling: "Ik zeg het je pas heden, dat is waar; maar je waart niet rijp nog om dat eerder te hooren; mogelijk is het zelfs nu nog te vroeg. Men moet zich vrij hebben gemaakt van vooroordeel en verouderde begrippen om dit alles te begrijpen. Maar in mijne nabijheid zal je geest zich meer en meer ontwikkelen, zal je ruimer Ieeren denken en eindelijk ook inzien, dat het menschom aan een kind gelijk is, dat onder de heerschappij van een zelfstandige geest moet staan, wil er iets van terecht komen. Maar wij verpraten onzen tijd. Aan den arbeid, Annie. Slechts een jaar of tien nog van dit slavenleven en dan kuqnen wij het vaarwel zeggen voor altijd en ergens aan de blauw~ Middellandsche Zee een plekje opzoeken, waar wij vergeten zullen, ooit door zieken en hunne klachten te zijn gekweld.
Zij zette zich werktuigelijk neder aan de kleine tafel in een

[794:]

hoek van het vertrek, waarnaast de te beantwoorden brieven in een korf gereed lagen. Zwijgend begon zij te schrijven; maar hare bevende hand zette bijna onleesbare letters op het papier en ofschoon hare oogen droog bleven, vervulde eene ondragelijke pijn haar binnenste. Zij wist eindelijk, dat de man, dien zij gehuwd had, een leugenaar was, dat al zijne liefde tot de lijdende menschheid comedie was geweest, even onwaar als de kracht, door hem aan zijne kruiden toegeschreven, en zij had alleen willen zijn, om luid te kunnen kermen over het verdwijnen van het schoone luchtkasteel, dat zij tot daartoe den tempel van een rein geluk had gewaand.
Indien zij in Delmot een ruw mensch ontdekt had, een tiran, zou zij zich gewillig aan zijn despotisme hebben onderworpen; hare liefde zou in staat geweest zijn zelfs mishandeling te verdragen; maar bedrog was te veel voor haar. Zonderling genoeg, hijzelf had dat niet begrepen. Hij was zoozeer gewoon geraakt aan leugen, dat deze hem geen kwaad meer toescheen, zoo lang hij daardoor zegevierde; maar wel bemerkte hij reeds den volgenden dag de uitwerking, die zijne bekentenis op Annie had gehad; hoe zij plotseling had opgehouden hem te vergoden. Zij was dus dommer dan hij haar had gedacht, zeide hij bij zichzelven; maar zij moest niet meenen, dat hij ontroostbaar was; hij kon haar niet beter straffen dan door te zoeken naar de bewondering eener andere vrouw.
Hij vond deze al spoedig onder zijne talrijke patiënten, een jonge weduwe van voornamen huize, die hem voor haar achterlijk kind was komen raadplegen. Zij gaf bij den eersten oogopslag den indruk koud en hooghartig te zijn, maar toen Wouter Delmot haar geruststelde ten opzichte van haar zoontje, sprak er zulk eene roerende dankbaarheid uit haar blik, dat de man, die haarzelve vrij wat ernstiger bestudeerde dan den lijdenden knaap, zich overtuigd hield, haar spoedig onder zijne macht te kunnen krijgen.
Hij zeide haar, eene uitzondering te willen maken voor iemand, die slechts dit zwakke kind bezat, om haar het verlorene te vergoeden. Hij zou, wat hij anders nooit deed, een tijdlang dagelijks bij haar aan huis komen, ten einde het jongske te masseeren. Het zou niet veilig zijn, den kleine gedurende dat gure winterweêr, zij het ook in een rijtuig, na zulk eene behandeling door de lucht te brengen. Diep geroerd

[795:]

door zijne goedheid, vröeg de moeder wat hij daarvoor rekenen zou.
"Niet meer dan den prijs voor een gewoon consult, mevrouw," antwoordde hij, met een gebaar als ware die vraag hem pijnlijk geweest: "mijne wetenschap moet dienen tot het opbeuren van treurende harten, niet tot het verzamelen van persoonlijken rijkdom. Laat mij u verzekeren dat ik ruimschoots voor mijne moeite beloond lal zijn, als ik uw lieveling heb mogen genezen, zooals ik u vooraf durf verzekeren dat het geval zal zijn. Alleen moet ik eene voorwaarde stellen: ik ben heel den dag zoo druk bezig met de menschen, die uit alle deelen des lands tot mij komen, dat ik nooit uit kan gaan voor den avond. Is het u daarom onverschillig, indien ik pas om zeven uur bij u kom? Uw zoontje kan dan telkens onmiddellijk na mijne behandeling gaan slapen."
Reeds den volgenden avond begaf hij zich daartoe op weg, daarna avond op avond zijn bezoek herhalend. Hij was vol geduld met het vaak kregelige kind en bracht hem altijd tot bedaren. Als hij gereed was, droeg hij hem zelf naar bed. Daarna gaf hij gehoor aan het verzoek der moeder, nog even een kop thee te gebruiken in hare zitkamer en poogde hij haar op de voorzichtigste sluwste wijze onder zijne toovermacht te brengen.
Zes weken later keerde hij op een avond zegevierend huiswaarts. Hij had het gewaagd voor haar neer te knielen en hare handen met kussen te bedekken en zij had hem niet de deur gewezen. Hij meende zich thans zeker van zijne zaak. Wat beteekende het, of zij de fijne vingers haastig had teruggetrokken en op was gestaan? Zij was zoo bleek geworden, alsof zij het bewustzijn verliezen zou. Dat en de uitdrukking harer blauwe oogen had hem voldoende gezegd, dat hij hare liefde had gewonnen.
Den volgenden morgen ontving hij een verzegelden brief.
Hij glimlachte bij het herkennen van het schrift. Vrouwen waren toch altijd dezelfden. Hij verwaardigde zich bewondering te voelen voor den moed, dien zij had, haar familiewapen te hechten aan dit schrijven. Aan den inhoud twijfelde hij geen oogenblik.
Het epistel zou woorden van bitter zelfverwijt bevatten, maar hem tevens smeeken dien avond; zooals gewoonlijk, weder te keeren. Dat was juist zoo aangenaam; hij wist zijne slacht-

[796:]

offers altijd in den waan te brengen, dat hijzelf bezweken was voor hare betoovering. Zoo konden zij nooit eene beschuldiging tegen hem inbrengen.
Langzaam, genietende van zijn triomf, opende hij den omslag. Er viel een bankbiljet van duizend gulden uit en, op eens ernstig geworden, las hij:
"Geachte Dokter,"
Mijn vader vertrekt onverwacht naar het Zuiden en wil volstrekt mijn zoontje en mij medenemen. Ik heb den tijd niet er u over te raadplegen; maar mijn moederlijk instinct zegt mij, dat een verblijf in zachter klimaat gunstig zal werken op het kind.
Vergun mij, met mijn oprechten dank voor de zorgen aan mijn lieven jongen besteed, hierbij mijne schuld te vereffenen.
Wil gelooven aan mijne gevoelens van hoogachting.
Volgde haar naam. Niets meer, zelfs niet die der plaats waarheen zij zich zou begeven.
Met eene verwensching scheurde hij den brief aan stukken.
Zij was hem ontvlucht. Niet alle vrouwen gaven zich gewonnen.
Na verloop van enkele minuten krulde een boosaardige glimlach zijne lippen.
"Gij meent dat wij samen afgerekend hebben, mompelde hij: "maar dat is eene vergissing. Ik zal zorgdragen dat gij uw besluit van heden betreurt, er de bitterste tranen over zult storten, die eene vrouw slechts schreien kan. Men blijft niet eeuwig in het Zuiden; over drie maanden reeds wordt het daar te warm voor dat akelige kind zonder levenskracht. Dan zult gij wederkeeren en vernemen dat eene ander uwe plaats innam. Wij zullen zien of dat u onverschillig zal laten."
Het was in die gure Februaridagen, dat Annie een dochterte geboren werd. Delmot gaf zich geen moeite haar zijn teleurstelling te verbergen, dat het kind geen jongen was; doch zijne goed- of afkeuring had weinig beteekenis meer in hare oogen en zij poogde nog alleen aan dit zwakke schepseltje te denken, dat zoo rustig in hare armen lag te slapen, als was ook deze kleine niet bestemd, eenmaal de felle levensstormen te doorstaan.
Zoodra zij weer op was, wilde Wouter, dat zij de correspondentie zou hervatten.
Zij antwoordde ten slotte op kouden, beslisten toon:
"Indien ik dat deed, zouden wij eene kindermeid moeten

[797:]

nemen, wat met huur en voedsel heel wat onkosten meêbrengt. Troost je daarom over die honderden, die je zult moeten missen. Ik zal mij geheel en al met de zorg voor de kleine belasten."
Zij was niet af te brengen van dit besluit. Delmot vergaf haar dit minder dan ooit, en in zijn verlangen ook die andere te doen boeten voor hare daad, deed hij niet de geringste moeite zijne verhouding tot een zijner nieuwe patiënten, eene Française, te verbergen.
Er kwamen dikwijls vreemdelingen naar Nederland over, om den wonderdokter te raadplegen. Hij had het verhaal van een zijner merkwaardigste genezingen aan de voornaamste bladen van het buitenland gezonden en er zijn altijd lieden te vinden, die alle bekende specialiteiten, magnétiseurs en kwakzalvers, in het binnenland zoowel als in den vreemde, bezoeken, om hun het verhaal toe te vertrouwen hunner denkbeeldige kwalen.
Collette Dufour had haar echtgenoot daarmede zoo lang geplaagd, tot hij, die bezig was een groot fortuin in den handel te verdienen, zich nooit gelukkiger gevoelde dan wanneer zij in een der andere hoofdsteden van Europa een nieuw "licht" had ontdekt, volgens haar in staat, haar de verloren gezondheid weer te geven. Hij haastte zich dan, haar aan te toonen hoe het haar dure plicht was zonder uitstel het Wonder te gaan raadplegen en haar een credietbrief te overhandigen tot een bedrag, hoog genoeg om haar maanden achtereen uit Parijs verwijderd te houden.
Zij zag er verre van lijdend uit en was een en al leven, een aardig donker vrouwtje, dat door hare toiletten zoowel als door haar geestige uitdrukking de aandacht trok. Na in het Amstel-Hotel afgestapt te zijn, begaf zij zich naar Delmot en reeds bij haar tweede consult verzocht zij, met de innemende vriendelijkheid der françaises, aan zijn vrouw te worden voorgesteld. Van dat oogenblik af werd zij eene dagelijksche bezoekster, vroeg zij zelve herhaaldelijk, hun middagmaal te mogen deelen en gedroeg zij zich geheel als eene vriendin des huizes.
In den aanvang was Annie haar dankbaar, zoo vaak zij bij hen eten of theedrinken kwam. Zij nam met de meeste gratie het eenvoudige voor lief, en op zulke dagen was de jonge vrouw ontslagen van de drukkende spanning, die er heerschte, zoo vaak zij en Wouter onder vier oogen aan tafel zaten en zij niet meer wist, wat te zeggen.

[798:]

Maar al spoedig begon zij in te zien, dat er eene zekere vertrouwelijkheid tusschen haar man en Collette was ontstaan.
Hij, die vroeger zoo in zijne boeken verdiept had gezeten, vond nu met het grootste gemak tijd des avonds met de twee vrouwen te blijven praten en bracht zijn patiënte geregeld naar haar hotel terug. Ook andere bewijzen, dat zij hem niet onverschillig was, vielen Annie in het oog en eene tot daartoe ongekende pijn maakte zich van haar meester.
Zij was even verbaasd als boos op zichzelve, zich deze ontdekking aan te trekken. Was hare liefde voor hem dan niet dood? Betreurde zij dan niet steeds dieper, hem ooit gehuwd te hebben?
Ja; maar hij bleef haar echtgenoot, de man dien zij bemind had, aan wien zij voor het leven was verbonden en indien hij zich aan hare voeten had geworpen en haar gesmeekt had, op nieuw in hem te gelooven, hem te helpen op te klimmen tot de hoogte, waarop hij vroeger in hare verbeelding had getroond, zou zij dit gedaan hebben, want het uitgedoofde vuur smeulde nog altijd, behoefde slechts aangewakkerd te worden om weêr gloed te verspreiden. Haar gevoel voor hem zou niet meer op bewondering hebben berust; maar teederder, moederlijker dan te voren geweest zijn, in medelijden herschapen.
Een andere hare plaats in zijn hart te zien innemen~ veroorzaakte haar eene hevige pijn. Tot daartoe had zij tenminste geloofd, dat zijne liefde voor haar oprecht en diep was geweest.
Thans begreep zij, dat zijn hart tot geen blijvende gehechtheid in staat was, dat hij geen eerbied of medelijden kende voor wat hiij gisteren had bemind. Hij dwong haar, mevrouw Dufour meer en meer gastvrijheid te verleenen. Annie was te trotsch, zich hiertegen te verzetten. Zij wilde hem niet toonen dat zij door jaloezie werd verteerd; maar iets anders was het, toen hij op een middag binnentrad met de mededeeling:
"Mevrouw Dufour verlaat mij daar juist en ik kom je even, tusschen twee consulten in, verzoeken, de logeerkamer voor haar in orde te laten brengen. Er zijn Franschen in het hotel aangekomen, wier gezelschap haar niet bevalt, zoodat ik niet anders kon doen, dan haar voor te stellen, hare koffers hierheen over te laten brengen. Zij nam slechts aan op voorwaarde dat zij bij ons dezelfde som uitbetalen zou als in het logement. Wij behoeven dus niet tegen de onkosten op te zien."

[799:]

"Dat kan zijn," antwoordde de jonge vrouw met trillende lippen: "maar het spijt mij, dat je mij niet over de zaak hebt geraadpleegd, alvorens haar dat voorstel te doen; want ik zal er nooit in toestemmen."
"Wat bezielt je, Annie?" riep hij driftig uit: "Sedert wanneer hield ik op heer en meester in mijn eigen huis te zijn?"
"Ik wil deze vraag niet beantwoorden. Mevrouw Dufour zou hier niet op hare plaats zijn, Wouter. Breng haar naar een ander hotel, onder voorwendsel, dat ik het te druk heb met het kindje. Zij is schrander genoeg om te begrijpen en zich te onderwerpen. Van mijne zijde, zal ik het blijven toelaten, dat zij nu en dan hier eet. Meer kan men niet van mij vergen".
Delmot wierp haar een spottenden blik toe.
"O! nu begrijp ik waar de schoen wringt. Mijne vrouw bewijst mij de eer, jaloersch te wezen. Het spijt mij voor je, Annie; maar ik herhaal je nog eens, dat ik meester in eigen woning wensch te blijven. Ik heb daartoe te meer het recht, waar wij uitsluitend van mijne verdiensten leven. Je zult je zonder moeite herinneren, dat je niets ten huwelijk hebt medegebracht".
Dit verwijt trof doel. Haar gelaat werd doodsbleek; hare donkere oogen begonnen te" 'vlammen. "Je hadt mij in die dagen moeten waarschuwen dat ik nog eenmaal door je aan dat feit zou worden herinnerd!" riep zij uit: .Liever dan je vrouw te worden, zou ik dan heel mijn leven lang van mijne lessen hebben geleefd".
"Misschien was het wijzer geweest," antwoordde hij, even onbeschaamd als bedaard: "ik begin zelf in te zien dat wij niet voor elkander bestemd waren. Maar ik heb geen tijd mij daarover in beschouwingen te verdiepen; mijne patiënten wachten mij? Ik beveel, versta je mij? Ik beveel dat de logeerkamer binnen het uur gereed zal zijn en dat mevrouw Dufour als eene huisgenoote behandeld zal worden. Over ontrouw zou ik liever niet spreken, Annie, als ik mij in je plaats bevond. Je kent de veranderlijkheid van het menschelijke hart. Die arme Coenraad van Erkelen zou dat kunnen getuigen".
En met deze sarcastische opmerking verliet hij haar.
De jonge vrouw bleef, ten prooi aan den hevigsten tweestrijd achter. Wat moest zij doen? Zij zag in, dat hier geen smeeken, geen ernstige taal zou baten. Over een uur zou

[800:]

Collette Dufour verschijnen, glimlachend en geestig als altijd, ofschoon klagend over migraine, en hare plaats daar in huis innemen, alsof deze haar altijd had toebehoord. Ook van een beroep op hare kieschheid of eergevoel viel niets te verwachten. Zij zou verontwaardigd verklaren, dat zij geen andere gehechtheid koesterde dan voor haar eigen lieven man, dien zij altijd hemelhoog verhief, ofschoon zij gulweg erkende het geen twee maanden achtereen bij hem te kunnen uithouden, omdat die arme Jacques haar lijden niet begreep. Annie was machteloos iets daartegen te doen, tenzij dat zij de echtelijke woning met haar kind ontvluchtte. Maar zij had slechts haar weekgeld in handen en Wouter zou haar spoedig hebben opgespoord en, met het Wetboek in handen, gedwongen hebben, terug te keeren; haar bijzijn was hem onverschillig, mogelijk zelfs eene kwelling geworden; maar hij moest zijn rol van edelen menschenvriend en voorbeeldig huisvader blijven vervullen, wilde hij het vertrouwen zijner patiënten behouden; de wereld moest in Collette Annie's vriendin zien.
Er bleef dus geen uitweg over. Aan alle zijden zag zij zich omgeven van het ondoordringbaar net harer eigen dwaasheid.
Zij onderwierp zich, maar niet blijmoedig; neen, sóber, met dreigende uitdrukking in de donkere oogen, als een dier der woestijnen, dat, eenmaal koning der wildernis, in, zijne enge kooi op en neêr stapt, slechts zoekende naar een middel de vrijheid te herwinnen.
Maar noch mevrouw Dufour, noch Delmot schenen iets van hare sombere uitdrukking, haar stilzwijgen te bespeuren.
Zij praatten aan tafel druk met elkander en na het eten zetten zij zich samen bij het vuur, terwijl Annie voor het kind ging zorgen.
Toen zij weer binnenkwam om thee te schenken; hoorde zij Col lette lachend uitroepen:
"O! maar je bent een vreeselijke man!"
"Dat is eene groote vergissing," antwoordde hij rustig, zich gemakkelijk in zijn leuningstoel uitstrekkende en zonder een blik voor zijne vrouw: "mijne geliefkoosde studie, is altijd die der menschelijke ziel geweest; is het mijne schuld als tal van dames mij de gelegenheid aanbieden mij met de hare bezig te houden ?"
"Gij zijt ondeugend, dokter, en het ontbreekt u zeker niet aan eigenwaan."

[801:]

"Ik heb alles aan het schoone geslacht te danken", zeide hij met een spottend glimlachje.
"En het daarvoor zeker beloond," plaagde Collette: "met menige vrouw het hart te breken. Komaan, biecht mij eens eerlijk iets op, dat mij al lang van nieuwsgierigheid doet branden. Men heeft mij natuurlijk in het hotel verteld van het drama, dat den nacht vóór uw huwelijk op straat voor uwe woning voorviel en ik, die de wereld op mijn duimpje ken, laat mij niet wijsmaken, dat die vrouw u onbekend kan zijn. Wie was zij en wat hadt gij tegenover haar op het geweten? ik ben dol op zulke verhalen.
Delmot aarzelde een oogenblik. Onwillekeurig keek hij naar Annie, die plotseling met den trekpot in de handen was blijven staan. Zijn eerste opwelling was geweest, te blijven ontkennen maar nu hij de minachting opmerkte, waarmede zij hun gast aanstaarde, besloot hij haar daarvoor te treffen.
"Och," antwoordde hij, met een glimlachje vol zelfbewustheid: "zij was eene korte "entre-acte" in mijn leven. Een mooi buiten meisje, dat in mij een tooverprins zag. Zij wist hare familie wijs te maken dat zij naar Londen ging, om zich in het Engelsch te bekwamen,en wij hadden eenige gezellige maanden samen; maar zoo iets kan niet altijd duren; toen zij dat niet in wilde zien, verhuisde ik naar Amsterdam, waar ik al spoedig Annie leerde kennen en . . . . gij weet de rest. Ik kon die geschiedenis niet aan de groote klok hangen, dat spreekt van zelf. In ons land is men daartoe nog veel te eng. Maar het lieve kind handelde onverstandig en had mij bijna in moeilijkheden gebracht."
Met sidderende handen zette Annie den trekpot neêr en vluchtte toen het vertrek uit. Zij moest alleen zijn, om haar wanhoop uit te schreeuwen.
"Voor heel het leven!" kermde zij: "Heel het leven!"


inhoud | vorige pagina | volgende pagina