doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Thérèse Hoven: Zuster Linda
Amsterdam: Van Holkema & Warendorff, 1912
(serie van hedendaagse romans)


HOOFDSTUK IV.
H o m e, s w e e t H o m e!

De tafel is feestelijk gedekt, Netty's verzinsel; een tafellooper door haar zelve geborduurd, een nieuw soort werk, als uitgevonden voor ongeduldige bak

[65:]

vischjes-handjes, heel dik katoen, zóó dik, dat elke steek een blaadje vormt; vijf steken, en klaar is een vergeet-mij-nietje! Gewoon verrukkelijk, 't groeit onder je vingers.
Om den rand heeft ze kleine bosjes viooltjes gelegd, niet om de ongelijke festons te verbergen, zooals Leo 't beweert, maar voor de sierlijkheid, en ze heeft haar beste vaasjes insgelijks met viooltjes gevuld en ze aan de vier hoeken gezet en daartusschen slingers van groen. In 't midden staat de fruitschaal met sinaasappelen, er zijn nu geen andere vruchten, en daartusschen witte bloemen.
Op de borden van Papa en Mama heeft ze een witte roos gelegd.
Ze heeft het heusch heel aardig bedacht en daarbij zoo vlug, want 't was bijna half zes, toen ze met Papa thuis kwam en er werd om kwart over zessen gegeten.
Papa was even met Mama naar boven gegaan om zich wat op te knappen na de reis en toen had ze Albert om nog wat viooltjes en andere bloemen uitgestuurd en intusschen de tafel gedekt en was uit eigen voorraad, met de versiering begonnen.
Als de ouders beneden komen, is alles klaar!
Netty krijgt een complimentje van haar vader en is er overgelukkig mee. Mama ziet met schrik dat haar dpchtertje zoo maar aan tafel is gegaan. Ze wijst even op handen en haar en op de vyella schoolblouse, die wel netjes genoeg was voor in den trein

[66:]

onder een mantel, maar niet gekleed genoeg voor een feest-maaltijd.
Netty krijgt een kleur en mompelt een excuus,
Leo roept: "Ma, ik geen soep - hè?"
"Waarom niet, vent?" vraagt Papa, lachend.
"Omdat ik 't gelepel zoo zeurig vind, zoo kleinkinderachtig!"
"En groote menschen dan? Ik houd heel veel van soep en dan thuis in Holland met dien heerlijken groente-smaak. Zelfs het vleesch-aroma is hier lekkerder dan in Indië."
"Wie kookte voor u, Pa?" informeert Netty,
"Lieve kind, denk-je, dat ik mij de namen van al de kokki's weet te herinneren, die ik in dien tijd heb gehad? Daar waren Ngaliems bij en Kembangs en Sarina's en Lamsja's en Kiem's en Sina's en verscheiden, wier naam ik heelemaal niet wist, daar ze meestal Kokki genoemd worden en ik had ook heel weinig met ze te doen,"
"Bestelde u 't eten dan niet zelf?"
Constance ziet dat er een trek van wrevel over 't gelaat van haar man komt en waarschuwt Netty door een teeken, dat ze niet verder moet gaan,
Hij zelf is bang over dat ondervragen en wijdt uit over het eten.
"Allerliefst van je, vrouwtje, om mij op visch te trakteeren, Heerlijk is die tong,"
"Jelui hebt nog niets van de reis verteld," klaagt Leo. "Hebben jelui Pa gauw gevonden?"

[67:]

"Niet zoo dadelijk," antwoordt Albert, "want de Zuster stond voor 't raam."
"De Zuster", herhaalt zijn broertje, verwonderd.
"Ja, Pa is met een verpleegster gekomen", vertelt Netty, heel onschuldig, zonder te vermoeden welk een teere snaar ze daardoor beroert,
Mama kijkt verwonderd op."Dat wist ik niet. Was-je zoo ziek? Nu schijn je nog al flink."
"Vandaag heb ik een bizon der goeden dag," verzekert hij en, haar hand drukkende, voegt hij er bij: "een heerlijken dag. . . .
Dan merkende, dat ze een toelichting verwacht en 't beter oordeel ende die zoo onbevangen mogelijk te geven, zegt hij, schijnbaar achteloos: "Aan boord was een pleegzuster."
"Een Katholieke?" vraagt ze, zonder te weten waarom.
Netty lacht, "O! u denkt aan een nonnetje met zoo'n zwarte kap? Heelemaal niet. Zuster Linda is een dot.. Wij zijn groote vriendinnen geworden, niet waar, Pa? En ze herkende mij dadelijk. Ze zei tenminste: "Jij bent zeker Netty. Ik heb je portret wel eens bij je Papa gezien,"
"Liet u onze portretten aan de passagiers op de mailboot zien?" vraagt Albert, die tot nu toe de stilste is geweest.
"Nee, 't was in Indië, niet waar Papa?" zegt Netty.
"Ja, zeker," antwoordt hij, verstrooid, "ik kende de verpleegster al in Indië. Ze was er onderwijzeres."

[68:]

"Maar nu is ze toch pleegzuster?" meent Netty.
"Dat was gemakkelijker voor aan boord; ze heeft verscheiden dames geholpen met de kinderen. Wij hadden nog al zieken, ze heeft zich heel verdienstelijk gemaakt."
"Zij heeft mij verteld, dat ze er een betrekking door gekregen heeft bij een patientje, hier in de buurt, in Aerdenhout," kondigt Netty aan, "En toen heb ik haar gevraagd of ze ons wil komen opzoeken, en dat heeft ze beloofd,...
"Stil nu, Netty," vermaant haar moeder, "je bent te druk; zie-je dan niet dat je Papa vermoeit?"
Hij brengt de hand aan 't voorhoofd en zegt: "Och! nee, 't is niet haar schuld, ik ben wat duizelig,... 't liefst zou ik naar bed gaan, Albert, wil jij mij even helpen?"
"Ik ben geen verpleegster", zegt Albert, norsch.
Toen op eens, van toon veranderende, met een gedwongen glimlach: "Ten minste geen goede. . . . Mama is veel beter." Zijn moeder begrijpt hem niet; zoo'n antwoord is niets voor Bert, die altijd even gedienstig en hulpvaardig is."
Zonder iets te zeggen staat ze op en begeleidt ze haar man naar boven, De drie kinderen blijven achter.
Albert zegt: "Laten we de zitting ook maar opheffen."
"En de taart?" klinkt 't begeerig van Leo, "'t is

[69:]

een heerlijke, met room en confituren, en: "Welkom thuis" er op."
"Wij kunnen 'm toch niet aansnijden", meent Netty.
"Waarom niet? Dan brengen wij Ma een stukje boven."
"Och! wel nee!" beslist Albert boos. "Laat 't feestgebak nu maar, Zeg, Netty, ik ga uit en, . .. als Ma naar me vraagt, zeg dan maar dat ik hoofdpijn had en in de lucht wou gaan..., of geef 't spoorboekje eens aan."
Netty vindt dat haar broer erg "raar" doet, maar geeft hem 't gevraagde,
"'k Kan nog juist", mompelt hij.
"Wat?" informeert ze.
"Nu, ik ga liever naar Alkmaar terug van avond."
"Waarom?" Netty's stem klinkt angstig: "Je hebt toch geen straf?"
"Wel nee, dan had ik immers geen verlof kunnen krijgen."
"Gelukkig, ik was zoo bang. . . .
"Er zijn erger dingen dan straf op school," zucht Albert.
Netty ziet hem verwonderd aan. 's Morgens was hij zoo vroolijk en uitgelaten. Gedurende de heenreis hadden ze, dol gezellig Meneer en Mevrouwtje gespeeld en koffiedrinken in de groote restaurant-zaal in Roosendaal, met z'n beiden aan een apart tafeltje, was ook zoo knus geweest, zoo echt mogelijk! En toen

[70:]

de trein in 't zicht was en zij zelve woest van pleizier, had hij haar zoo goedig tegengehouden, zoo oudste-broer-achtig en toch niets bazerig.
Het weerzien was zalig geweest, Papa scheen heel erg verrast en vond haar en Albert allebei veel grooter dan hij 't zich had voorgesteld. En die Zuster was zoo aardig. . " zoo niets stijf. In 't eerst had Bert ook schik in haar gehad, toen was hij een beetje in den trein gaan rondwandelen en toen hij weer terugkwam keek hij zóó benauwd, alsof hij gestraald was.
En zoo was hij verder gebleven. Als zij zóó was geweest, zou hij het kuren hebben genoemd. Alsof jongens ook geen tinka's hadden?
Albert's stem stoort haar overpeinzingen: "Nu, ik ga dan maar en Netty, hoor eens, zul-je lief voor Mama zijn en niet lastig? Neem jij Leo maar wat voor jou rekening."
In gewone gevallen zou Netty hem een snibbig of een spottend antwoord geven, maar er is iets in zijn toon en houding, dat haar imponeert en haar gedwee doet zeggen: "Ik beloof 't je, Bert - maar ga-je heusch? En Papa dan?"
De jongen trekt de schouders op en, zonder één woord er bij te voegen, verlaat hij de kamer.
Als hij weg is, begint Leo te dwingen, eerst om uit te gaan, 't is nog niets donker, dan om heel laat op te blijven, ter eere van Papa's thuiskomst.
"Help mij maar thee zetten", paait Netty, "dan kunnen wij Papa en Mama een kopje boven

[71:]

brengen. Dan mag jij het bord met koekjes dragen."
Doordat hij veel thuis is geweest en Mama altijd met kleine huishoudelijke bezigheden heeft geholpen, vindt hij niets vreemds in dien voorslag. Bovendien, Leo is een eerste snoeper en bij dergelijke karweitjes valt er steeds wat af.
"Mag ik een klontje?" is zijn eerste vraag, als Netty het theegoed krijgt.
Vóór ze er geheel mee klaar is, komt Mama beneden.
Gedachtig aan Albert's werken schuift Netty een leuningstoel voor haar aan en zegt: "Rust nu maar uit, Moedertje, Leo en ik zullen wel voor de thee zorgen. Hoe is 't met Papa?"
"Niet zoo best", antwoordt haar moeder, met een zucht. "Ik zou eigenlijk, t' liefst van avond nog den dokter er bij halen. Papa is bang, dat de groente-soep hem kwaad heeft gedaan of mogelijk is het de emotie van het thuis-komen, hij heeft ten minste weer koorts. Ik heb beloofd Albert even naar dr. Hansen te sturen."
"Bert is uit terug naar Alkmaar", zegt Netty verlegen.
"Wat is dat nu? Waarom?" vraagt Mevrouw Zuidhoff, angstig.
"Ik weet 't niet; ik vroeg hem of hij straf had en toen verzekerde hij mij van niet."
"'t Zal toch wel zoo zijn", meent Leo, wijs. "Welke jongen gaat er nu anders, vóór zijn tijd, naar 't hok terug?"

[72:]

"Ik begrijp 't niet", herneemt Mama, "Het spijt me ook voor den dokter. Ik durf 't Betje niet te vragen:'
"O! heden nee", fluistert Leo. "Daar net, toen ik, heusch heel beleefd, om theewater kwam vragen, smeet zij de deur in mijn gezicht toe en zei ze een erg leelijk woord, Ze is, geloof ik, nog aan 't schrobben, Maar weet u wat, moeder, laat u mij gaan, Ik ben toch twaalf jaar, oud genoeg om een boodschap te doen."
"Als Netty met je mee wil gaan?"
"Hè, zoo flauw, met een meisje."
"Jij mag de boodschap doen", biedt zijn zuster aan.
"Of zullen wij even telephoneeren?" stelt ze voor.
"Ik vind 't beter, dat jelui even zelf gaat."
Een oogenblik is ze alleen een buitenkansje, dat haar zelden overkomt, behalve terwijl de kinderen op school zijn, maar dan is ze gewoonlijk druk bezig.
Ze heeft in die jaren wat afgenaaid en versteld voor haar drietal en nu is het huishouden er nog bij gekomen.
Heerlijk zoo'n poosje om eens rustig in te denken.
Het weerzien is veel prettiger en inniger geweest dan ze had durven hopen. Om eerlijk te zijn moet ze bekennen, dat ze zich in een kunstmatigen angst er voor had opgewerkt, ten einde niet teleurgesteld te worden. Nu lacht ze om al haar tobben van den laatsten tijd en van al de schrikbeelden, welke ze zich voor den geest heeft gehaald,
Hij is bizonder hartelijk geweest en zoo tevreden over alles, tot hij zich aan tafel minder wel voelde.

[73:]

Ze verlangt naar de komst van den dokter om haar geheel op de hoogte te stellen van wat hem eigenlijk scheelt en wat er voor hem gedaan moet worden.
Prettig om voor hem te kunnen zorgen; hem te verplegen.
Opeens denkt ze aan hetgeen Netty haar van die pleegzuster heeft. verteld. Als ze eens komt, zal ze toch een lesje nemen.
De kinderen heeft ze vaak opgepast in verschillende ziekten, vooral ventje, die altijd van alles kreeg maar een volwassen patient heeft ze nog nooit gehad.
Ze kan zich niet herinneren, dat haar man ooit ziek is geweest. Eigenlijk verlangt ze weer naar hem, maar hij heeft haar uitdrukkelijk verzocht het eerste uur niet boven te komen, omdat hij trachten wil te slapen, het beste middel, na een aanval van pijn.
Maar 't lukt hem niet; hij ligt onder de dekens met zijn oog en wijd open en denkt evenals Constance 't beneden doet, maar zoo anders, zoo heel anders.
Wat is ze goed, wat is ze rein! Benijdenswaardig toch! Dat volmaakt goede en reine heeft hem altijd in haar, aangetrokken.
Linda, is niet zoo; eigenlijk een perverse natuur!
Nu hij onder haar invloed vandaan is, ziet hij haar gelijk ze werkelijk is, een hartstochtelijk schepseltje, vol liefde en begeerten.
Haar liefde bestaat enkel uit passie-uitingen, ze

[74:]

windt hem op. . .. terwijl Constance, met haar rustige innige affectie, hem kalmeert.
Hij kan het zich nu niet verklaren, dat hij niet intenser naar haar heeft verlangd. Hij voelt zich zoo veilig bij haar als een kind, dat bij zijn moeder thuis komt. Mogelijk heeft Constance dat waardige, dat beschermende over zich gekregen, doordat ze, in al die jaren, enkel moeder is geweest.
Heerlijk! zoo'n vredig home met vrouw en kinderen.
Hij hoopt morgen wel genoeg te zijn om met zijn gezin te gaan wandelen. Het zal hem goed doen, hem in zijn eigen oogen verheffen. Nu voelt hij pas hoe hij zich vaak, in Soerabaia, heeft geschaamd over zijn verhouding tot Linda.
Er was dan toch ook iets vernederends in.
Hij heeft het haar Goddank! nooit laten voelen, zóó laf is hij nooit geweest, maar 't is een feit, dat zij er hem toe gebracht heeft. Toen ze elkander pas kenden en hij haar begon lief te krijgen, heeft hij ernstig getracht haar uit den weg te gaan. Ze wist, dat hij een getrouwd man was; ofschoon haar aanhankelijke genegenheid vleiend voor zijn eigenliefde was, heeft hij in 't eerst moedig weerstand geboden, haar zelfs gewezen op het gevaar, dat hen dreigde.
Hij herinnert zich nog duidelijk dien eersten avond, toen de bewoners van het hoofdgebouw allen uit, en zij toevallig, beiden thuis waren, hij in zijn paviljoen, zij in het hare.
Ze is toen bij hem gekomen en heeft gezegd: "Wij

[75:]

zijn alle twee eenzaam, waarom zouden wij elkander niet troosten?"
Hij ziet haar nog voor zich, kleine, blonde sirene in een blauw négligé. . .. een los gewaad, dat haar allerliefst stond.
Hij ziet nog den blos op haar wangen, den gloed in haar oogen en hij hoort nog zijn eigen stem toen hij haar instantelijk verzocht om liever heen te gaan.
"Weet-je, wat je waagt, kind?"
"Ja, ik weet 't en ik heb het er voor over. . . .
Dat is de quintessence van haar gevoel voor hem, in al die jaren geweest. Ze heeft zich geen oogenblik diets gemaakt in onwetendheid te hebben gehandeld en ze heeft steeds beweerd er geen spijt van te hebben.
Hij heeft zich dikwijls afgevraagd of het gebrek aan schaamtebesef was of enkel 't uitvloeisel van haar groote liefde?
Toen de dokter hem naar Europa wilde sturen, heeft ze zich eerst verzet, toen is ze dood ongelukkig geweest tot ze op eens, schijnbaar gelaten, voor de omstandigheden zwichtte.
Terwijl hij de laatste dagen vóór zijn vertrek in het stadsverband doorbracht, heeft ze hem slechts tweemaal opgezocht; korte, onbeduidende bezoeken waren het. Haar laatste woorden, toen zij voor den tweeden keer kwam, waren: "Ik zie je nog wel."
Maar bij 't afvaren der mailboot miste hij haar

[76:]

onder degenen, die volgens Indische manier, de vertrekkenden uitgeleide deden.
Bij het feestelijk ontbijt, dat er altijd bij zulke gelegenheden klaar staat en waaraan doorgaans alle eer wordt bewezen, zat zij niet aan en hij weet nog de gemengde gevoelens van teleurstelling en verlichting, die zich toen bij hem openbaarden.
Tot.... ze waren Madura al voorbij en flink onderstoom, een jonge pleegzuster in ambtsgewaad naar hem toekwam, zich over hem heenboog, terwijl hij in zijn luierstoel aan dek lag en fluisterend zei:
"Groote lieveling: ik kon je niet laten gaan."
Toen kwam 't in hem op om boos te zijn maar hij had er den moed niet toe. In Batavia heeft hij nog getracht haar van haar plan af te brengen, maar ze heeft zich in zijn armen geworpen en gesnikt, alsof haar hart zou breken.
En gedurende de lange zeereis heeft ze hem voorbeeldeloos opgepast. Arme, kleine Linda!
Aan haar toewijding en liefde heeft hij nooit getwijfeld, maar 't was toch heel verkeerd van hem niet krachtdadiger te zijn opgetreden. Bij aankomst in Marseille vooral. Hij heeft terstond door willen gaan, maar zij heeft hem overgehaald nog een week met haar samen in de Riviera door te brengen.
Haar excuus was zijn gezondheids-toestand.
Nu ja, hij voelde zich ellendig... maar toch?
Hij kan 't zich nu volstrekt niet meer begrijpen, hoe hij er zich toe heeft laten overhalen, maar zij regelde

[77:]

alles en, vóór hij er zich van bewust was, waren ze met hun beiden in een heerlijk hotel te Cannes gëinstalleerd. Van uit hun venster zagen ze het schitterende kust-landschap van de Middellandsche zee.. . het diep-blauwe water met groenen weerschijn, hier en daar oplevend met borrelende, helderwitte plek ken. . .. de grillig gevormde rood-bruine rotsen. . .. en daarop de witte toover-paleisjes in hun weelderige planten-omgeving.
En dan dat blauwe uitspansel veel zachter getint dan in Indië en 't milde klimaat, getemperd door frisschen zeewind, en de luxe van de eerste genietingen der materïeele voordeelen van Europa.
En Linda zelve. . .. verjongd en teer en aanhalig!
Zich met lieve innigheid gevende..'. 't was een mooie droom van liefde en genot, en een man is toch maar een man.. Het is zwak van hem geweest, afschuwelijk zwak, maar bij God! 't was zijn laatste afdwaling, dat neemt hij zich heilig voor. Ze wilde hem dan toch ook niet los laten!
Eerst mee terug naar Marseille... toen tot Parijs. .. den laatsten nacht voelde hij zich toevallig weer minder; ze gaf voor het onmenschelijk van zich zelve te vinden hoem alleen te laten gaan.
En zoo zaten ze dan met hun beiden in de coupé toen hijzijn oudste kinderen, Albert, zijn grooten jongen, Netty; zijn mooi meisje, te Roosendaal ontmoette.

[78:]

Ze heeft zich heel correct gehouden, van zelf, ze is van geboorte toch een dame, en hij heeft gedaan wat hij kon om den toestand te redden, maar 't was lam!
Een miserabel, verkleinend gevoel, een vader, die zich voor zijn kinderen moet schamen.
Doordat hij er niets van wist, er niet het minste vermoeden van had, kon zij zich niet bijtijds verwijderen.... gelukkig had zij de tegenwoordigheid van geest om haar bijzijn te verklaren door haar verpleegsters-gewaad. Slim van haar om onder die vlag te zeilen, een goede ingeving, maar toch ook weer een bedrog!
Dat is 't ergste van al die soort verhoudingen, je moet voortdurend liegen en bedriegen.
Netty scheen 't nog al goed met haar te kunnen vinden.
Linda had altijd een groote gemakkelijkheid om met iedereen te kunnen omgaan.
Ze is dan ook een lief persoontje en, niettegenstaande haar beslist perverse natuur, heeft ze iets onschuldigs.
Een geboren tooneelspeelsterj dat afscheid in den Haag bij voorbeeld. Zoo nederig, zoo dankbaar deed ze zich voor.
Met een glimlach en een vluchtigen handdruk, terwijl haar ziel in haar verscheurd werd..,. want ze houdt innig van hem, arme Linda!
Wat nu? Ze heeft een betrekking in Aerdenhout.
Eigenlijk dom van haar om die aan te nemen. Zoo'n

[79:]

haast was niet noodig. Doordat hij zijn vrouw en kinderen in Europa had, heeft hij niet zooveel voor haar kunnen doen, als hij gewild had, maar hij heeft toch elk jaar iets voor haar op zij gelegd.
Wat hij heeft kunnen sparen, was voor haar.
Zijn zaken zijn nooit zoo heel schitterend geweest en hij is meer een hard werker dan iemand, die de flair heeft van speculaties; heeft 't ook nooit gedurfd, wetende al zijn verplichtingen. Zijn Indische kous is dan ook magertjes gevuld, net voldoende om, met hetgeen hij nog van zijn zaak trekt en met hetgeen hij nog hoopt te verdienen, heel rustig te leven met Constance en de kinderen.
Hij heeft Linda moeten beduiden, dat elke relatie, ook de geldelijke, nu uit was tusschen hen. Nu, inhalig is ze niet. Door hem heeft ze indertijd haar betrekking als gouvernements-onderwijzeres verloren'niet meer dan billijk dat hij er haar schadeloos voor stelde, voor zooverre dat mogelijk was.
Als ze nu maar weg blijft en zijn pad niet meer kruist, arm ding!
Nu ja, maar hij is dan toch een getrouwd man. Bij Constance is waard geliefd en geëerd te worden. Hij is vol goeden wil. . .. en sterk in zijn heilig voornemen om Linda te vergeten.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina