doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: 'Wie was zij?'
in: Miss Campbell en andere verhalen
Schiedam: H.A.M. Roelants, 1924 (vierde dr.) eerste dr. 1902


[72:]

I.
MEN GAAT OP REIS.

Geheel Achterwei was vol van het groote merkwaardige nieuws: de familie van Breugelen ging een buitenlandsche reis doen. Nu is 't in onzen tijd wel zoo iets heel bijzonders niet, dat de welgezeten houder van een manufactuurwinkel, waarmede hij - naar de wereld zeide, een paar ton had gemaakt en dien hij sinds een paar jaar aanhield niet voor zichzelf, maar voor zijn nog op de Hoogerburgerschool wetenschap verzamelenden zoon, - dat die man zich van zijn drukke werkzaamheden ging verpoozen en evenals zoo vele andere zijner landgenooten eens "den Rijn" wilde opgaan.
Maar Achterwei lag nu eenmaal niet aan 't spoor, en het grootste aantal zijner eerzame burgers had slechts een verward begrip van reizen of verbond de beteekenis van dit woord steeds aan ouderwetsche trekschuiten en rammelende diligences. Velen hadden werkelijk wel kennis gemaakt met den spoorweg, maar die herinnering had hun zulk een gevoel van eerbied ingeboezemd dat het besluit der familie van Breugelen hen met des te meer ver- en zelfs bewondering vervulde, want immers riep op gezette tijden, door middel van lucifersdoosjes en stukjes zeep, de publieke liefdadige koopzucht in, een man, die been en arm door een spoorwegongeluk verloren had.
Dus de familie van Breugelen ging op reis en minstens voor één maand.
"Waarom doet hij dat?" was de algemeene vraag.
"Juffrouw Klaartje zoekt een man en de Achterweienaren zijn haar geen van allen goed genoeg," spotte de moeder van een veelbelovenden zoon, die, naar de Vox populi wilde, van genoemde jonge dame een blauwtje had gekregen.
"Hij wil toonen dat hij 't er van nemen kan," meende ander.

[73:]

En zoo werd de voorgenomen reis van de van Breugelens het onderwerp aller gesprekken.
Deze zei er dat, de andere dit over en de meesten vonden het geldverspilling, de minsten een gevaarlijke liefhebberij, en allen een echte bluf, juist iets voor den ouden heer.
De oude heer echter genoot in het bewustzijn van het gewicht dat het voorgenomen "reisje", zooals hijzelf 't noemde, hem reeds bij voorbaat schonk.
Waarom of hij 't nu eigenlijk deed?
"Och," antwoordde hij, als men 't hem vroeg: "we waren 't al van plan sinds het eerste jaar van ons huwelijk, maar toen kwamen de kleine kinderen, weet je en de zaak was zoo druk, daarom besloten we te wachten, totdat Clarence van 't pensionaat kwam. Dat is al een tijdje geleden; onze Albert heeft na zijn drukke studiën wel een verzetje verdiend en Minette mag voor zij naar kostschool gaat ook een kijkje in de wereld nemen."
Dit werd aan de klanten gezegd; anderen, die niet onvoorwaardelijk met de stad hunner inwoning dweepten, of die als vreemdelingen er gaarne op scholden, kregen iets anders te hooren:
"Een beschaafd mensch kon niet eeuwig in dit ellendige nest blijven; de kinderen moesten wat anders zien, met andere menschen converseeren, een ruimeren gezichtskring opdoen. Hij ging met de heele familie; hij hield er niet van zich, al was 't er ook maar één, van zijn lievelingen te scheiden. Gevaren? kom, praatjes! Iedereen ging tegenwoordig op reis. Geld had hij er genoeg voor, meer dan die en die en die, van wie men zeker wist dat zij thuis er een heel jaar geen vleesch voor aten."
Bij zijn familie vond mijnheer van Breugelens plan evenmin tegenstand.
Mevrouw - op haar kaartje stond duidelijk madame, maar die domperige Achterweienaars bleven haar maar stokstijf juffrouw noemen - was vrij gezet en bijzonder op haar gemak gesteld en wilde dus veel liever het huis bewaren, doch toen haar gezegd werd, dat zij niet meer trappen klimmen en bergen bestijgen hoefde dan zij zelf wilde en vooral dat men nergens lekkerder at dan op reis, besloot zij in 's hemels naam maar mee te gaan.
Daar was nog haar zuster Ko-Mie of zooals Clarence haar noemde, tante Jacques, een goedigmensch, die er van overtuigd scheen, dat het haar levensbestemming was, hare zuster en nichten steeds bij te staan, waar en hoe zij 't wenschten; zonder haar op reis te gaan, hoe kon men er aan denken?
Wie zou Clarence's weelderige lokken tot een smaakvol kapsel opbouwen, wie mevrouw's thee zetten en haar breikous regelen, wie mijnheer's en Albert's kleeren in orde houden, en met wie zou Minette anders praten?
Dat ze bezwaren kon maken om mee te gaan, niemand had er aan gedacht, dus was de verbazing groot, toen Clarence met een minachtend lipje zei:

[74:]

"Wat zal me dat een kostschool geven! Ik begrijp niet wat ma, tante Jacques en die domme Minet er aan hebben?"
Maar de vader was onverzettelijk, hoezeer hij ook zijn elegante dochter bewonderde en haar zijn evenbeeld vond (wat hij haar echter nooit zei, want Clarence had dan dadelijk haar minachtend lipje klaar gehad), nu bleef de waardige man onverzettelijk.
"We gaan allen… of blijven thuis."
En Clarence voelde dat er niets tegen te zeggen viel en schikte zich, ofschoon tante Jacques en Minette het genoeg moesten hooren:
"Jelui hebt er letterlijk mets aan en hoe mama tegen dat reizen zal kunnen, is me een raadsel. 't Lijkt wel een landverhuizerskolonie. Bah! Ik bleef even lief thuis: alle pret is er af."
Toch sloeg zij met voor het laatste te doen van wat haar vader had gezegd en haar tegenstand bepaalde zich tot een heel beetje pruilen, toen er gesproken werd van de reisroute vast testellen.
Zij liet haar vader en Albert redeneeren tegen haar moeder, die met bolle, verglaasde oogen, de handen in den schoot, rustig luisterde en soms haar zuster het kopje toestak, on nog wat koffie, en dan een enkelen keer zeide:
"Heel goed! 't Is mij goed, Wim, als ik maar met veel trappen klimmen moet; daarbij, in de hoogte slapen is gevaarlijk voor brand, begrijp je?"
Tante Ko-Mie en Minette hadden als naar gewoonte geen stem in 't debat en Clarence stond bij 't raam en teekende figuren op 't glas, tot grooten schrik der tante - die haar mcht echter niets durfde zeggen over deze onhebbelijke gewoonte - en glimlachte intusschen spottend als pa of Albert "bêtises" zeiden.
De oude heer had 't plan gaarne zonder zijn weerspannige dochter vastgesteld, maar hij en zijnzoon, de hoogerburger, kenden geen weg in Baedeker. Albert lachte om wat zijn vader zeide en deze vond een oogenblik later het plan van zijn zoon nog veel onbekookter dan het zijne en Clarence juichte in stilte en lachte totdat eindelijk de vader haar toesnauwde:
"'t Is waarlijk of ik voor mijn en met voor jullie pleizier op reis ga. Je weet voor mij is 't een opoffering, en nu sta jij daar te druilen, Klaart je, en Albert wil wijzer wezen dan zijn vader, ofschoon 't schijnt, dat hij op die school met de minste aardrijkskunde heeft geleerd en Minette.... houd eens met dat nagelbijten op… Van dat kind komt mets terecht. Ze krijgt ook zoo'n mooi voorbeeld van haar oudste zuster. Wil je wel eens hier komen. Klaar, anders gooi ik den heelen boel daar neer en er komt niets van de heele reis."
Deze uitbarsting zuiverde een weimg den bewolkten, huiselijken hemel; Clarence kwam met heel kleine stapjes en onverschillig gezicht, een deuntje neuriënd, bij haar vader staan, begon eerst de duistere yaak op te helderen met een, toen met meer

[75:]

woorden, raakte eindelijk in vuur, betoogde, besliste, zoodat de vader nadenkend zweeg, terwijl Albert, ofschoon niets degelijks op haar redeneeringen antwoordend, toch maar altijd haar bleef tegenspreken, want het viel hem hard die nuf gelijk te geven.
Het groote punt van verschil bleef het volgende: Vader en zoon oordeelden het 't raadzaamste in den kortst mogelijken tijd het meest mogelijke te zien, doch Clarence vond hierin haar rekening niet. Zij had verscheidene redenen om van een heel tegenovergesteld gevoelen te zijn.
Wat gaf zij om mooie natuurtafereelen, volgepropte museums en gothische kerken, allen dingen, die men fatsoenshalve gezien moet hebben, maar waarom, - verzekerde Clarence - niemand eigenlijk wat geeft. Men moest een bepaald doel hebben, een badplaats of zoo, daar kamers huren, alle dagen uitstapjes maken in den omtrek, kennissen opdoen, - op reis raakt men zoo gauw bevriend, avontuurtjes hebben - dit wierp Albert er knorrig tusschen, Clarence hoorde niet - het vreemde land à fond kennen, dit was veel prettiger, men kon alles meer doen "op zijn gemak."
"Hé ja, op zijn gemak!" klonk als een echo mama's stem.
"En men leerde er meer in veertien dagen dan anders in een heelen cursus op de H.B.S."
"Wat weet jij daarvan?" gromde Albert.
"Er is veel voor Clarence's plan te zeggen," verklaarde vader peinzend.
Eens zoo ver gekomen, koutte het de oudste dochter weinig moeite haar haantje koning te doen kraaien.
De vader vond dat het bij alle museums, kerken, landschappen, enz. hetzelfde was of men één dan allen zag; moeder vond het drukke reizen te vermoeiend. Tante Ko-Mie en Minette werd niet naar hun meening gevraagd en ze dachten er trouwens niet aan, dat ze er een hebben konden. Dus bleef alleen Albert in de oppositie en maakte plannen om later als hij alleen reisde geheel zijn eigen zin te doen en vooral nooit dat nare nest van een Clarence mee te nemen.


inhoud | volgende pagina