doorzoek de gehele Leestrommel

Leestrommel
Leestrommel
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Mas Ranoe: Vrouw
's-Gravenhage: N. Veenstra, 1900


[201:] XVIII.

Sedert eenige uren woedt een hevige storm, 't woud loeit en beeft onder den machtigen adem des orkaans; de elementen woeden tegen elkander met een kracht, waartoe zij slechts tusschen de keerkringen in staat zijn.
Geweldige donderslagen vergezellen de bliksemflitsen, die de lucht klieven en de toppen der bergen doen schitteren, alsof er electrische vuren werden ontstoken. Nu eens scheurt het dreigend wolkenfloers van elkaar, om een lichtstroom in wilde golvingen over de aarde uit te storten, dan drukt de dikke duisternis daarop neer als om haar onder die sombere massa te verpletteren.
Bruisend en schuimend stort de bergstroom neder en vermengt zijn woest gebulder met het kletteren van den regen, die in oorverdoovend geraas uit de pantjoerans en van de daken neerstroomt!
Geen menschelijk wezen beweegt zich op den onafzienbaren weg, die door de bliksemstralen telkens wordt verlicht.
Heel flauw en als uit de verte, telkens overstemd door 't geloei van den storm, dringen de stemmen der Javaansche bedienden tot het woonhuis door.

[202:]

"Wie is daar?" vraagt de bewoonster opgeschrikt door deze ongewone luidruchtigheid.
Daar verlicht juist een bliksemflits het tooneel; een inlandsche vrouw, gesluierd door den slendang en druipende van het nat staat onder het afdak der bijgebouwen.
"Daar is iemand die mevrouw wenscht te spreken, een vroegere baboe," antwoordt de huisjongen eerbiedig. De donkere gestalte nadert. "Tabé nja," komt 't vleiend van haar lippen en mevrouw van Raden herkent huiverend de voormalige baboe Mariam. "Waar kom je vandaan, en wat kom je doen?" vraagt Felie haar verwonderd aanziende en zich de waarschuwingen van mevrouw Bergsma herinnerende.
Mariam ziet sluw om zich heen en toen het terrein veilig wetende, haalt ze een gesloten envelopje uit haar pending [Gordel] en overhandigt deze aan Felie.
Zenuwachtig en bevemd beziet zij het handschrift, dat haar geheel onbekend is. Het feit, dat de brief door Mariam wordt gebracht in het late avonduur bij dit stormweer, voorspelt niet veel goeds; een oogenblik vliegt de gedachte door haar hoofd hem ongeopend terug te geven, doch de meid kon den brief wel eens niet aan den afzender teruggeven, zoodoende zou hij in andere handen komen. Zij verbreekt het zegel en in een oogenblik neemt zij kennis van den inhoud. Een trek van afgrijzen vergezelt het doodelijk bleek van haar lippen, zij scheurt het papier in kleine stukken en werpt die naar buiten, over de balustrade in den regen. Op de bovenste trede van de trap zit Mariam en wacht in eerbiedige houding.
"Ga naar huis, de brief vereischt geen antwoord," zegt Felie, zich inspannende om kalm te blijven.
Met een vriendelijken groet en de complimenten aan

[203:]

Sinjo verrijst Mariam uit haar zittende houding, zij drapeert zich in de slendang met gouden franje en verdwijnt heupwiegend in de richting van de bijgebouwen... Op den grond, vlak bij de plaats waar zij gezeten heeft, liggen eenige welriekende gele tjempakka's...
Mevrouw Van Raden voelt zich droef te moede en werktuigelijk grijpt haar hand naar den laatsten roman van Ouida, die in de geopende portefeuille vóór haar op tafel ligt, zij weet dat de oogen van de dienstboden, die in het donker voor hunne kamers heen en weer loopen, op haar gevestigd zijn.
Het lezen wil niet vlotten. Plots schrikt zij op; hoorde zij niet een geluid aan de voordeur? "Wongso! Wongso!" gilt ze en poogt het geloei van den storm te overstemmen.
De Javaan heeft haar geroep gehoord en komt ijlings aanloopen. "Ik hoor geritsel aan de voordeur, is alles goed gesloten?"
"Saja njonja."
Daar dreunt opnieuw een forschen ruk. 't Is geen verbeelding, zij hoort 't duidelijk. "Ga buitenom kijken Wongso, ik durf niet naar bed gaan," gebiedt Felie en Wongso haalt gehoorzamend zijn pajong, waarmee hij naar buiten gaat; daarna is het geloei van den storm het eenige geluid.
"Tida ada apa apa, nja, brengkali angin" [Er is niets mevrouw, misschien deed de wind het] zegt hij terugkomende en de druipende pajong van zich afhoudende.
"'t Is goed, als ik binnen ben, kan je de lamp uitblazen."
Schijnbaar gerustgesteld gaat zij naar binnen en sluit de deuren; buiten rukt de wind aan de ramen en de

[204:]

boomen kraken; daar weerklinkt weer dat vreeselijk gebeuk op de voordeur. Het rukken hield aan. 't Is of men haar met geweld wil bestormen. "O mijn God, dat doet de wind niet," steunt zij en krimpt inéén bij iederen slag, die neervalt en waarvan 't dof gedreun onmiddelijk wordt overstemd door 't helsch rumoer daar buiten. Meerdere slagen volgen elkaar op; maar de deur biedt tegenstand en dreunt in haar hengels. "O God! o God! sta mij bij!" en toen als met leeuwenmoed bezield, ijkt ze naar de kamer waar Otto slaapt. "Baboe, baboe word wakker! er is onraad."
De meid, die in rustigen slaap voor 't kinderbedje ligt uitgestrekt, ziet haar verschrikt aan. "Ada apa nja?" [Wat is er mevrouw?] vraagt ze, verwonderd haar meesteres in dezen opgewonden toestand te zien.
"Er is iemand aan de voordeur, neem 't kind op, ik zal gaan kijken." Zij snelt naar haar kamer terug en opent, na herhaaldelijk een verkeerden sleutel in 't slot gestoken te hebben, haar linnenkast, neemt hieruit een kleinen revolver en snelt er mee naar de binnengalerij, op welker buitendeur de slagen neervielen. 't Wordt hoog tijd, het slot zal weldra geen weerstand meer kunnen bieden. Overal heerscht een diepe duisternis. Daar flikkert de bliksem en zij ziet door de jaloesieën een mannelijke gedaante, wienst vuist den deurknop omkneld houdt. Voor een oogenblik bedaart de storm. "Maak open, Felie," klinkt 't fluisterend en smeekend van buiten. Het hemelvuur heeft ook hem, die daar buiten staat, gelegenheid gegeven om een blik naar binnen te werpen, en hij heeft de gestalte van mevrouw Van Raden herkend.
"Laat af, oogenblikkelijk, ellendeling!" klinkt 't van haar lioppen, doch in toomloozen hartstocht blijft hij aan-

[205:]

houden. Dan steekt zij den loop van den revolver tusschen de jaloesieën en legt op hem aan.
"Ga heen of ik schiet!" roept ze hem toe. Een satansche schaterlach en een nieuwe ruk zijn het antwoord. De deur kraakt en een nieuwe ruk zijn het antwoord. Een donderend gebrul stijgt op uit het woud en vermengt zich met den knal van het wapen, een schelle oogverblindende bliksemstraal schiet neer en verlicht een wankelende gestalte, die in de diepe duisternis tastend rondgrijpt en een steunpunt zoekt.
Felie heeft de hand getroffen, die haar eer bedreigde; de luitenant Van Wensen is gewond...





| vorige pagina | inhoud | volgende pagina