doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Thèrèse Hoven: Vervreemd. Indische roman
Amersfoort: Valkhoff & Co, 1906< /p>


[61:]

HOOFDSTUK V.
Kapitein Grootveld.

Voor 't eerst, sedert haar nichtje bij haar was - een groote veertien dagen - zouden de tantes een rustig avondje hebben. Fientje was den heelen dag bij mevrouw Dubanc en zou pas tegen 10 uur thuis komen.
"'t Is net of we een cadeau hebben gekregen," vond Dora.
"Dat hebben we ook, een paar uurtjes voor ons zelf, een kostbare gift, die we niet zouden waardeeren, als we den laatsten tijd niet zoo bezet waren geweest."
"Hoe we ons door ons corrigeer-werk hebben heen geslagen weet ik nog niet. Ik heb zoo 't gevoel - als hadden we nooit meer een oogenblikje voor ons zelf."
"Je moet denken, we waren verwend," viel Margot in.
"Toen Papa en Mama nog leefden, hadden we ook niet zooveel vrijen tijd. Hoe dikwijls moesten we niet, voor dat zelfde corrigeer-werk, en vroeger toen we

[62:]

voor onze examens werkten, laat opblijven, omdat Ma gesteld was op haar partijtje?"
"Ja, als je het nagaat, nam Mama, vooral na Papa's dood, veel van onze vrije uurtjes in beslag…maar dat was natuurlijker…
"En je vergeet, dat sloot bij ons vroeger leven aan. We wisten toen niet beter of een gedeelte van onzen dag en zeker van onzen avond, hoorde de huiselijke gezelligheid toe."
"En - laten we nu maar eerlijk zijn," voegde Dora er bij, "wat we toen uit liefde deden, gaat nu uit plicht."
"Toen was 't óok plicht…
"Nu ja, maar tegenover je ouders, of tegenover een nichtje... en dat een, die ons zoo geheel vreemd is."
Nauwelijks had Keetje 't theewater binnengebracht, of de schel kondigde een bezoeker aan.
Margot las het kaartje - dat de meid haar gaf…

S. GROOTVELD,
Gezagvoerder van het Stoomschip "De Koningin Regentes."

"Vraag of meneer boven komt." Toen het kaartje aan Dora overreikende: "jammer, dat Fientje er niet is."
"Och! 't is misschien beter zoo…
Een stoere kerel, Hollandsch welvaren, 't type van een zeebonk!
"Dames.., ik heb de eer. Ik was dezen koers toe

[63:]

vallig uit en toen dacht ik - ik zou eens even naar Fientje komen zien. Als ik kan, doe ik 't meest, vóór ik weer weg ga. Dan zoek ik mijn pleegkinderen even op, dat vinden de ouders prettig. O! jé... daar zijn ze zoo tuk op... vooral zoo'n eersten keer, dat er een vogeltje uitvliegt."
"U hebt zeker al heel wat kinderen, op die manier, overgebracht?" meende Margot.
"O! jé! Bij dozijnen en nog eens dozijnen."
"U treft 't nu slecht, in zooverre, dat Fientje uit is."
"Dat zei 't dienstmeisje ook al. Ja, ik vroeg naar de jongejuffrouw Reewald, ik durfde maar zoo ineens niet naar de dames vragen. Maar toen ik hoorde, dat ze op visite was, vroeg ik naar u. Om niet heelemaal bot te vangen en dan ook... dan kan ik Papa Reewald tenminste de laatste berichten brengen."
"Kent u onzen zwager?" informeerde Dora.
"O! jé! Of ik Reewald ken? Dat zou ik denken. U moet denken, ik vaar nu ook al een slordige vijf en twintig jaar met de "Nederland", en Reewald heeft, zoo lang ik me herinneren kan, altijd in Soerabaia gewoond. Nu, zoo groot is Soerabaia niet, trouwens in den handel ken ik er toch iedereen."
"Kent u zijn vrouw ook?"
"Mevrouw Reewald, uw zuster? O! jé, de mooie Corrie v. d. Horst. Indertijd heb ik nog een gooi naar der gedaan, excuseer heeft ze mij een blauwtje

[64:]

laten loopen, laat ik 't liever zoo zeggen. Dat vond ze nou beneden zich, een kapitein van 'n boot. En dan, zoo ongezellig, een man, die zoo dikwijls weg moest."
"En is u later nog getrouwd?"
"Of ik getrouwd ben? O! jé! Bijna twintig jaar, met wat een knappe vrouw, als-je-blieft. Ja, 't oog wil ook wat hebben. En, als je ouder wordt, moet een man zich een tehuis en een familie scheppen. Alleen is er geen aardigheid aan. U woont nu met zijn beiden. Dat is ook wel gezellig," voegde hij er vergoelijkend bij.
"Mag ik u een kop thee inschenken?" vroeg Dora.
"Met suiker en melk?"
"Graag... dank u zeer. En... hoe maakt Fientje het?"
"Nu - zoo - ik geloof nu niet, dat ze het zoo erg prettig vindt in Holland."
De kapitein lachte! "Dat beteekent dus dat u niet al te best met elkander opschiet."
"Dat heb ik niet gezegd - -"
"Nee, maar ik ben ook niet van gisteren. O! jé, ik heb dat zaakje al zoo dikwijls bij de hand gehad. Als ik kon schrijven - ik meen niet brieven - want dat doe ik natuurlijk, strijk en zet, uit elke haven, en als ik in Indië ben, met elke mail, aan mijn vrouw. Ik meen boeken, romans, ziet u. Als ik romans schrijven kon, dan zou u eens wat hooren. Ik heb al wat beleefd! O! jé - Wilt u wel gelooven, dat ik

[65:]

nog bijna nooit zoo'n meisje over heb gebracht - of ze wou weer mee terug? Wat dat betreft, konden ze allemaal wel retourtjes nemen."
"Het schijnt toch een moeilijke zaak eigenlijk tegen de natuur, zoo'n overplanting," meende Dora.
"O! jé! Daar zou ik u staaltjes van kunnen vertellen! En 't is bijna altijd hetzelfde. Den eersten dag aan boord, tranen met tuiten. Sommigen willen er in Padang al af. Maar ze wennen er wel aan; later hebben ze pret genoeg."
"Fientje doet er ten minste soms verhalen van."
"Ja, maar die moet u niet allemaal gelooven die nonnaatjes overdrijven soms zoo, o! jé !"
De zusters keken elkander veelbeteekenend aan, het geen den kapitein niet ontging.
"Dat hebt u ook al in de gaten, hè? o! ze jokken soms zoo, dat zit derlui in 't bloed. Dat leeren ze van de baboes. Fientje gaat nog, die had tenminste nog een Hollandsche moeder, maar dan moet je in zoo'n echte sinjo-familie komen, o! jé! - En tinka's, dat ze hebben, kuren, weet u. Over 't minste beleedlgd en dan niet spreken. Als zoo'n half caste uit der humeurtje is, kun-je der geen stom woord uit krijgen."
"Ja, Fientje heeft ook al zoo'n paar buien gehad. En zonder de minste aanleiding."
"Niet dat u weet, maar er zal wel iets geweest zijn, dat haar hinderde. Ze komen er dan niet voor uit en zwijgen."

[66:]

"Ik geloof, dat 't heel lastig is met Indische kinderen om te gaan," merkte Dora, zuchtend, op. "'t Is nu nog maar kort, maar wij hebben heusch al heel veel met haar doorgemaakt, meer dan met een Hollandsch meisje in zoo'n geval."
"Ja... ziet u eens, ik zal nu maar eens openhartig met u praten. Ik ben een zeeman en geen diplomaat. Maar weet u wat of 't is? Tenzij de lui in Indië elke twee, drie jaar naar Holland gaan - en er zijn er maar heel enkelen, die dat kunnen - vervreemden ze heelemaal van hun familie.
"Ik herinner me nog, dat ik op een van mijn reizen een handschoentje overbracht, een mooi meisje - als melk en bloed, een vief ding van twintig jaar. Dat is ook 't beste, je moet jong uitgaan - of thuis blijven. Nou, vóór ik van Java wegging, bezocht ik haar eens en toen beloofde ik haar, als ik in Holland was, eens bij haar Mama aan te gaan.
"Dat deed ik dan ook - en ik gat haar de beste berichten. Ze had de zeereis goed doorstaan; toen ze aankwam - vond ze alles keurig in orde; haar man had voor alles gezorgd, prima prima.
"Nou, ik weid er over uit en denk natuurlijk dat ouwe mensch er een pleizier mee te doen - maar jawel, hoor - tranen met tuiten en 't refrein was:
"Och! wie een kind naar Indië laat gaan, staat 't aan 't graf af."

[67:]

"En der is veel van an - en dat is nu 't casueele van 't geval, hoe gelukkiger ze zijn en hoe beter ze wennen, hoe meer ze van hun eigen land en hun familie vervreemden."
"Ik geloof wel, dat mijn zuster gelukkig is;" merkte Dora, als terloops, op.
"Zeker!" bevestigde kapitein Orootveld. "Reewald is een beste man en ze doet wat ze wil."
"Fientje lijkt niets op haar moeder," begon Dora opnieuw - waarop de kapitein begon te lachen; toen zijn kopje, vrij hoorbaar, uitdrinkende en zijn lepeltje er in zettende, om aan te toonen dat hij niet meer beliefde, zei hij: "Dat is nou zoo gek - maar aan de manier, waarop u dat nou zoo zegt - weet ik precies hoe u èr over denkt. Daar moet u nou niet boos om zijn - maar ik merk altijd direct, hoe of zoo'n zàakje in elkander zit en... in de meeste gevallen komt 't uit.
"Als de familie in Holland eèn sprekende gelijkenis vindt, dan bewijst dat gewoonlijk dat ze erg innig zijn gebleven met hun bloedverwanten in Indië en blij zijn met den nieuweihuisgenoot. Maar als ze - zooals u daar zooeven zei - verklaren in 't geheel geen gelijkenis te ontdekken; dan weet ik waar ik me aan te houden heb, dat beteekent zooveel als - "we zijn teleurgesteld."
"Och! u moet denken mijn zuster is al zoo lang weg; Fientje was ons heélemaal vreemd en, zooals u

[68:]

weet, zijn we beiden aan 't onderwijs verbonden en is onze tijd zeer bezet."
"Daar heb je 't," viel de kapitein met nadruk in.
"O! jé - ik ken dat allemaal zoo. Vroeger, vóór een jaar of twintig, toen ik pas begon te varen en ik pas kinderen overbracht - om 't nou maar eens zoo te noemen, waren ze per se welkom bij de ongetrouwde tantes.
"De oude juffrouwen, die geen huishouden of familie van zichzelf hadden, hielden de relatie aan. Zij waren 't, die de briefwisseling met den afwezigen broer of zuster voerden; ze hadden zelf niet veel belangen en gingen daarom geheel in die van anderen op.
"Och hé, en als broer Wim of zus Marie dan een kind overstuurde - mensch, 't werd vertroeteld, als ik weet niet wat. De ongetrouwde tantes verwenden zoo'n kind, vooral wanneer 't een meisje was, soms nog meer dan de ouders zelf.
"Ik zeg niet, dat 't verstandig was en ook niet, dat 't altijd goed ging - want 't blijft een ander ras, dat zich niet licht assimileert - maar 't was een feit.
"Je kon zoo'n dame of zoo 'n paar alleen wonende dames geen grooter pleizier doen dan ze een pleegkind te geven."
"Ik verbeeld me, dat als zoo'n nichtje of neefje dan weer naar Indië ging, 't leven van zoo'n tante dan dubbel eenzaam moest worden," zei Margot.

[69:]

"Ja, zeker, dat was ook zoo... 't was maar geleend goed - en zoodra non of njo weer in Indië was, werd tante vergeten, - maar daar gaven ze zich in het begin geen rekenschap van.
"Maar nu is dat met meer zoo," vervolgde de kapitein, na even gezwegen te hebben.
"De meesten zijn als u... en zijn er niet zoo dol meer op, laten- we het nu maar precies zeggen, zoo als 't is. U hebt uw werkkring - en houdt 't mij ten goede, dames, 't is heel lofwaardig, ik laat mijn dochters ook studeeren, als ze groot zijn, ze kunnen worden wat ze willen, behalve telephoon-juffrouw, want dat is slecht voor de zenuwen, zeggen ze, en - om den drommel wil ik geen zenuwlijders groot brengen.
"Maar, waar ik nou eigenlijk op komen wou: 't is een feit, dat de werkende vrouw niet zoo innig aan der familie gehecht is als de nietsdoende, oude juffrouw van vroeger. Voor haar zelf is 't beter; voor de maatschappij kan 't een aanwinst zijn, maar voor der familie is 't een verlies - dat is zoo klaar als een klontje."
"U hebt misschien gelijk," merkte Margot, nadenkend, op.
"Ja, 't komt uit den aard van de zaak; de ongetrouwde vrouw had vroeger niets om zich bezig te houden; haar verstand sluimerde; ze liet haar hersens

[70:]

vrij wel ongebruikt en liet alleen 't hart spreken. Ik geloof ook wel, dat de tante van dertig jaar geleden meer voor haar neefjes en nichtjes was; maar nuttig te zijn en zich een werkkring te scheppen is, per slot van rekening, toch een meer menschwaardig bestaan - dan kinderen van anderen te vertroetelen."
"Wij houden toch ook wel heel veel van onze nichtjes en neefjes - van de Hollandsche, die wij kennen en van jongs-af hebben zien opgroeien," zeiDora, eenigszins geraakt. "In onze vacanties trachten wij zooveel mogelijk met ze samen te zijn."
"Daar heb-je 't, in de vacantie en de Hollandsche tante-zegstertjes - daar noemt u nou in eens wat 't 'm is. Minder dan vroeger en dan nog maar de Hollandsche. Dat is - waar ik 't zooeven over had. De vervreemding! -
"De kolonie vervreemdt en dat is wel 't grootste euvel, dat 't gevolg is van het expatrieëren."
"Maar, om nu nog even op de oude juffrouwen terug te komen," hernam Dora, strijdlustig. "Weet u, wat ook wel eens gebeurde? Dat de broer in Indië voor een ongetrouwde zuster of zusters in Holland moest zorgen - of dat hij ze, bij zijn terugkomst in het vaderland, zoo verarmd en moreel en finantiëel achteruitgegaan vond, dat hij ze haast niet meer als evenboortigen kon beschouwen, dat hij zich voor haar schaamde."
"En dat behoeft nu niet meer, de oude vrijsters

[71:]

zorgen voor zich zelf, maken zich onafhankelijk, en door haar werken blijven ze op de hoogte van haar tijd."
De kapitein keek haar bewonderend aan en toen, tegen Margot knipoogend, zei hij - goedkeurend: "Dat mag ik nu wel! Ik hoor wel graag een dame zoo praten. U hebt gelijk, hoor? O! jé, 't is zooveel waard voor een vrouw om haar onafhankelijkheid te bewaren en zooals u zei - moreel en finantieel haar intellect te ontwikkelen. Och! als je zoo vijf en twintig jaar 't grootste gedeelte van 't jaar aan een table d'hôte eet, ja, want ik noem 't aan boord net een hôtel- och, Heer - dan beleef je zooveel. Dan woon je zooveel bij, en dan ben je heusch blij tusschenbeiden eens een vrouw te ontmoeten, waarmee je praten kunt. De meesten zijn dan toch zoo laag bij den grond. Ik zal niet zeggen - dat de mannen allemaal geleerden of aangename causeurs zijn, zooals 't heet, maar de meesten hebben tenminste één onderwerp, waarin ze thuis zijn - hun zaken en dat is al wàt.
"Maar ik houd u mooi op, dames."
"Wilt u niet wachten tot Fientje thuis komt? 't Is nu negen uur, ik zal even aan 't meisje zeggen - dat ze haar haalt."
"Weet u wat, laat mij dat doen. Ik ken mevrouw Dubanc ook - dan breng ik haar weer hier terug en dan kunnen we onderweg een oogenblikje samen praten. Dames - uw dienaar."


inhoud | vorige pagina | volgende pagina