doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: De Van Sons
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1881


[119:]

XXXVI.

Het is een liefelijke nacht; de sterren fonkelen bij duizenden en tienduizenden op hun donkerblauwfluweel; bamboes en tjimara's ritselen met zoet gefluister, de zoele lucht wordt nu en dan verfrischt door een koeltje, dat de geuren aanbrengt van tallooze bloemen - - -
De groote tuin, die de woning van den assistent-resident omringt, is geillumineerd met chineesche lampions. Nu eens wordt de vijver, dan weder het hertenkamp of de koepel overgoten met het witte of blauwe schijnsel van het bengaalsch licht; telkens schieten vuurpijlen naar boven, die in gouden vonken tusschen het dichte groen neer komen.
De gasten hebben zich overal henen verspreid: er zijn groepjes bij den vijver, er wandelen paartjes langs de bloembedden, anderen bij de heesters. Maar hier in het acaciaboschje blijft het rustig; hier heerscht die plechtige, indrukwekkende stilte, die in oostersche nachten, de gedachte opwekt aan de eeuwigheid. - - -
Een eenzame wandelaar, wiens gang moeilijk is en slepend, nadert langzaam. De storm, die in zijn binnenste woedt, bedaart geen oogenblik voor de aangrijpende

[120:]

kalmte rondom hein; het vuur in zijn brandende oogen wordt niet getemperd door het verheven schouwspel, boven hem, hij slaat den blik niet omhoog naar het liefelijk stargeflonker; hij ziet slechts rondom zich!
"Ze zouden hier heen komen heeft ze gezegd! Maar ik geloof haar niet! Ze heeft het alles! alles! gelogen. Weet geheel Iloenka het niet, dat mevrouw Cornelissen een lasteraarster is - - -? Waarom zou ik haar gelooven? - - - Ik heb haar gezegd dat het een leugen was, dat ik mijn vrouw vertrouwde, dat ik haar niet bespieden wilde. - - - toch ben ik hier! Maar ik weet dat het onmogelijk is, onmogelijk! Ida is immers nog zoo jong! Een meisje van achttien jaar is geen monster! En een monster - - - dat zou ze wezen, als ze zooveel liefde loonde met zoo veel ondank!" -
Een jeugdig paartje komt langzaam aangetreden. De slanke mannengestalte heeft het hoofd gebogen naar het tengere wezen, dat in de schemering haast niet zichtbaar is, zoo dicht loopen ze naast elkander, zoo vast heeft ze zich geklemd aan zijn arm.
"Nu is het gedaan met ons geluk;" fluistert de jonge man, terwijl hij haar diep in de oogen staart.
"Ja. - - - Het waren heerlijke dagen - alleen te kort!" antwoordt een stem, die iedere zenuw trillen doet van den eenzamen wandelaar, die achter het struikgewas verborgen toeluistert.
"Te kort! - - - Spijt je dat? O, Ida, zeg me, dat het je spijt! Zeg me dat je die heerlijke dagen terug wenscht."
Haar antwoord moest een van de gloeiende blikken, een van de betooverende lachjes zijn, den luisteraar in het struikgewas maar al te wel bekend, want eensklaps

[121:]

riep Stricke vol verrukking uit: "ja, liefste, ik wist het wel. Ik weet wel, dat net niet alleen voor mij een verrukkelijke, een onvergetelijke tijd was! Niet waar, je wenscht ook dat het nog niet voorbij was, helaas voor altijd voorbij!"
"Maar - - - Rudolf -'"- - - Moet dat zoo zijn?"
Ze sprak zacht, onhoorbaar bijna, alsof de hartstocht haar de spraak benam. Maar hij die luisterde, hij kende dien klank; hij wist, hoe betooverend ze was in zulke oogenblikken met het goud harer wangen getint door het warme, donkere bloed; de oogen smachtend opgeheven, de koraalroode lippen half geopend, om den gloeiend en ademtocht door te laten.
"Engel! Dus ik mag hopen dat het nog niet voor altijd voorbij zal zijn? O, Ida, lief, bekoorlijk kind! - - - Dus ik mag een middel uitdenken om je telkens en telkens weer te ontmoeten! O God, als je wist hoe gelukkig je me maakt !" - - -
"Misschien zal ik je nog veel gelukkiger maken!"
't Was nu geen fluisteren meer, een verzuchting, met teedere woorden belast; maar hij, die luisterde, had verstaan, had begrepen; hij kende ze, de beloften, die hem eenmaal vervoerden tot krankzinnig wordens toe. - - -
"Ida, mijn Ida," ruischte het door de plechtige stilte van den nacht en de echtgenoot, die dat zoo menigmalen had uitgeroepen in hartstochtelijke verrukking, hij sprak het nu den minnaar na met woeste smart: "Ida, mijn Ida!"

Wat niet dikwerf gebeurde, Iloenka dacht en sprak eenstemmig den dag na de partij.
't Was een groot succes geweest. De voorstelling alleraardigst, het bal geanimeerd, het vuurwerk prachtig, het

[122:]

souper exquis; en dat de wijn uitmuntend moest zijn, bleek daaruit, dat ze, hoe overvloedig ook geschonken, geen hoofdpijn had achtergelaten.
De stemming jegens de Van Trechten bleef dan ook nog eenigen tijd zoo vriendschappelijk mogelijk; hoe kon men vijandig gezind wezens jegens menschen, die zulke partijen gaven?
Waarlijk, de heer en mevrouw Van Trecht konden tevreden zijn - - - mevrouw zou het wellicht geweest zijn als ze niet door oververmoeidheid drie dagen te bed had moeten blijven; mijnheer als in zijn oog èn comedie èn partij niet zoo deerlijk mislukt waren.
Het liefhebberijtooneel was voor hem niet anders geweest, dan het middel om een doel te bereiken; en dat doel was niet bereikt.
't Is waar, hij had mevrouw Van Son veel ontmoet, hij had genoten van haar gezelschap, hij had avond aan avond kunnen staren op haar zachte schoonheid, luisteren naar haar melodieuse stem, maar hij wenschte meer! - - - en de vervulling van zijn wensch lag nog even ver buiten zijn bereik als ooit te voren.-
Wat erger was - tot dusver had hij altijd na korter of langer zoeken het zwakke punt eener vrouw weten te vinden - nu zocht hij te vergeefs.
Dora's innerlijk leven was voor hem een gesloten boek.
IJdelheid en behaagzucht konden haar niet geheel vreemd zijn, dat getuigde naar zijn oordeel, de zorg, waarmede ze altijd was gekapt en gekleed; ze moest de liefde, den hartstocht kennen, ze kon weten wat het leven, wat de wereld is; en toch! ze scheen hem niet te begrijpen, veel minder te vermoeden van welken aard het gevoel was, dat zij in hem opwekte.

[123:]

Te vergeefs trachtte hij het. raadsel op te lossen.
Vervulde wellicht de liefde voor man en kind haar hart zoo geheel, dat er voor geen ander gevoel plaats was? Behoorde ze tot de vrouwen, die tegen iedere verleiding gepantserd zijn door deugd en plichtbesef?
Kon ze niet misschien een volleerde coquette zijn, die haar listen verborg achter schijnbare argeloosheid?
Dat kon hij spoedig ontdekken. Bij de eerste gelegenheid beproefde hij of zij, die zoo licht bloosde, niet blozen zou bij zijn dubbelzinnigheden; maar neen, ze zag hem aan met een vragenden blik, waarvoor hij den zijnen neersloeg; - hij hoorde Jenny uit over haar meer intieme gesprekken en verbaasde zich over hetgeen hij de onnoozelheid daarvan noemde; hij sloeg haar gade, hij lette op haar woorden, haar bewegingen, hij las haar gedachten in het open oog, en eindelijk - daar kwam hij op een inval: misschien was ze zoo onschuldig als ze scheen!
Maar het duurde niet lang of hij verwierp dit denkbeeld dat tot zijn eigen niet geringe verbazing in hem was opgekomen.
Onschuldige jonge meisjes - - - - men beweerde dat ze bestonden, ofschoon hij er nooit een had ontmoet; - ja toch, toen Jenny hem door haar weenende moeder werd toevertrouwd, toen was ze rein als haar bruidstooi, maar och, Jenny was een sukkeltje, een koudbloedig wezen en daardoor een uitzondering op den regel - maar een onschuldige getrouwde vrouw, onzin!
Toen Louis van Trecht het geloof aan de onschuld een er getrouwde vrouw zoo verre van zich wierp, had hij den sleutel verloren, waardoor hij misscbien een blik had kunnen werpen in Dora's binnenste.

[124:]

Want Dora was onschuldig. Niet langer onnoozel, niet langer onwetend, maar rein van gedachten, zooals, Goddank! ook een getrouwde vrouw wezen kan.
Was die onschuld in het oog van haar echtgenoot den bekoring te meer, den assistent-resident scheen het slechts een lastige eigenschap. Hij hield niet van de sneeuwwitte bloesems, die men ter nauwernood durft aanraken, uit vrees van de teere blaadjes te beschadigen, hij zocht de purperen vrucht, die zwellend tusschen weelderig loof vraagt om te worden geplukt en genoten.
Dora, die hem meer en meer begon te doorzien, deed wat te wenschen ware, dat iedere vrouw deed in zulk een geval; zij waarschuwde haar echtgenoot. Van Son lachte en schertste nu niet meer, zooals eenige maanden te voren over den ouden heer, die den don Juan wilde uithangen; hij beefde van ingehouden drift.
"Ik kan het haast nog niet gelooven, Dora. Je bent veel te lief en te goed dan dat hij smaak in je zou vinden."
"Maar ik weet het nu, Emile, ik weet het zeker! Omdat hij telkens dingen tegen me zegt - - - - dingen, die een ander niet zeggen zou, man!"
Emile sprong overeind als door een adder gebeten.
"Dora, hij heeft het toch niet gewaagd je te beleedigen?"
"Ik weet niet. Maar hij zegt alles op zoo'n vreemden toon en dan kijkt hij mij aan - - - - Emile ik ben bang, ik ben bang voor dien man! O lieveling, zeg dat ik er niet meer heen behoef te gaan. Laat me thuis blijven, bij Emy!"
"Natuurlijk ga je er niet meer heen!" roept Emile, "denk je dat ik mijn vrouw zal blootstellen aan de gemeene intrigues van dien ellendeling! Dora, als je wist wie

[125:]

diezelfde schijnbaar zoo hoogstfatsoenlijke mijnheer Van Trecht is, wat een vuile, diepgezonken wellusteling, kind, dan zou je jezelf te goed achten om hem je hand te laten aanraken, veel minder door hem gecourtiseerd te worden. Neen, Dora, ik wil niet, dat je een voet meer over zijn drempel zet, ik wil niet dat." - - -
"Emile, je vergeet Jenny. We hebben veel verplichting aan haar en daarenboven - als we plotseling geheel met hen braken na zoo intiem te zijn geweest, zou het haar misschien op vermoedens brengen."
"Ja, zij mag nooit begrijpen wat de reden is van ons wegblijven. Arme vrouw, ze heeft buitendien genoeg te dragen. We zullen dan langzamerhand verkoelen in onze vriendschap."
"Goed, man."
"Ik dank je voor je vertrouwen, kind. O, Dora, vergeet nooit dat je in je man de beste en trouwste beschermer hebt."


inhoud | vorige pagina | volgende pagina