doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: De Van Sons
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1881


[166:]

XVIII.

"Houd u toch bedaard, mijnheer Van Son; alles gaat immers goed. U weet, die dingen moeten hun tijd hebben."
"Maar dat zegt u nu al een uur lang, dokter."
"En ik zal het misschien nog een uur lang zeggen. Geloof me, er is niet de minste reden tot bezorgdheid. U zult toch niet eischen dat uw vrouw een uitzondering maakt op den regel?"
"Neen dokter, maar… och, mijn arme Dora!"
"Kind, als het zoover komt, dan laat je mij roepen!" had mevrouw Broks reeds dagen te voren gezegd. "Ik ben zoo pinter in die dingen, dat zul je eens zien."
En ofschoon Dora liever zoo min mogelijk menschen om zich heen zou gehad hebben, werd ze door Niam die, als alle inlanders, bij een ongewone gebeurtenis, gejaagd, en welbeschouwd tot niets nut was, gewaarschuwd en kwam ze in allerijl aanloopen.
Ze scheen onmisbaar, ten minste, ze drentelde heen en weer met ongekende bedrijvigheid, en deelde hare bevelen uit, bracht Niam tot rede en sprak de patiente voortdurend bemoedigende woordjes toe.

[167:]

Maar Emile miskende haar verdiensten, zooals hij trouwens op dit oogenblik de verdiensten zou miskend hebben van een engel uit den hemel, ware die hem toegezonden.
De aanstaande papa kon het zich niet langer ontkennen, hij was zenuwachtig en beangst als nooit te voren; hoe dikwijls had hij zich voorgenomen, om, als het beslissend oogenblik kwam, kalm te zijn; hoe tallooze malen het zich herhaald, dat het eigenlijk dwaasheid was zoo op te zien tegen iets, dat millioenen vrouwen gelukkig doorstaan hadden, en nog millioenen vrouwen gelukkig doorstaan zouden, en toch, hoe meer de dag begon te naderen, hoe meer hij zich betrapte op, allerlei akelige voorgevoelens en overdreven vrees voor de groote gebeurtenis.
Dora intusschen kon hiervan waarlijk niet de oorzaak genoemd worden. Blijmoedig had ze de bezwaren aan haar toestand verbonden, gedragen; met stil vertrouwen het beslissend oogenblik te gemoet gezien, ja zelfs, nu ze daar ter neder lag op het leger der smarte, glimlachte ze bemoedigend bij zijn deelnemende vragen, en bij zijn bekommerden blik wendde ze het hoofd af, opdat hij den zielenangst die haar aangreep, niet op haar gelaat zou lezen…
Zooals de meeste krachtige naturen moest hij een uitweg zoeken voor het gevoel, dat hem dreigde te verstikken; hij betrapte zich op een onweêrstaanbaren lust om gewelddadigheden te begaan; een stoel die hem in den weg stond schopte hij omver en toen Kromo hem niet gauw genoeg begreep, diende hij hem een stomp toe, die den armen jongen tegen den muur wierp.
Toen keerde zijn woede zich tot een niet minder onschuldig slachtoffer. De dokter lag achterover in een

[168:]

leuningstoel te kijken naar de blauwe wolkjes uit zijn cigaar, klaarblijkelijk het middagdutje voortzettend, waarin hij straks zoo wreedaardig was gestoord.
Emile vond het onverantwoordelijk, dat hij hier in de voorgalerij sigaren lag te rooken; schandelijk, dat hij zoo kalm en rustig bleef; onmenschelijk dat hij Dora's lijden niet beproefde te verzachten, en voortdurend liep hij de vuisten te ballen tegen den goeden man, die het eenige deed wat hij doen kon: wachten.
En dan die mevrouw Broks! Wat was het voor een nonsens van dit domme schepsel om telkens te zeggen dat het uitmuntend gaat en dan zoo imbécile te lachen, wat bezielde het mensch dat zelve nooit een kind ter wereld had gebracht en dus niet het minste recht had om mee te praten?
Neen! dan was Niam nog beter, die, terwijl de tranen haar over de wangen stroomden onder voortdurende "kasians!" en "sajangs!" haar mevrouw streelde en liefkoosde alsof ze een klein kind was.
"Een kopje thee, Van Son?
"Dank u wel," zegt Emile, die het vreeselijk ongevoelig vindt om nu aan theedrinken te denken.
"Nu je behoeft niet zoo boos te doen, jongenlief," roept mevrouw Broks. En dan, terwijl ze de hand op zijn schouder legt, gaat de goede ziel voort:
"Niet dat ik je iets kwalijk nemen zou, kasian! 't Is hard voor een man, ja!"
"Ja, heel hard!" antwoordt Emile, een weinig met haar verzoend. "'t Gaat immers goed?" vraagt hij dan, misschien voor de twintigste maal.
"Zeker! Uitmuntend! 't Is een pleizier om te zien!"
"Monster!" denkt Emile. "Dàt een pleizier om te zien!"

[169:]

"Ja, beste jongen;" zoo begint mevrouw Broks na een kleine pauze, waarin ze niet zonder genot haar thee slurpte, "ja, ik heb al dikwijls bijgewoond... akelige gevallen ook, ja man?... O, hij slaapt, geloof ik, nog een beetje - maar ik zeg altijd, ze praten over de ure der benauwdheid voor de vrouw, maar als je goed bedenkt dan is het ure der benauwdheid voor den man."
Emile, die reeds voor lang heeft uitgemaakt dat mevrouw Broks nooit andere dan gekke dingen zegt, vindt nu dat haar woorden enkel wijsheid zijn.
Eindelijk wordt de dokter wakker en na drie kopjes thee gedronken en nog een cigaar gerookt te hebben, besluit hij eens naar mevrouw te gaan kijken.
't Is goed, want Emile, die haar trouw gezelschap hield, is zeker tien maal naar voren gekomen om te zien wat "die vent toch uitvoert?" en kwam nu juist voor de elfde maal, met weinig vriendschappelijke bedoelingen.
Nauwelijks is de heer Broks binnengetreden of hij doet den jeugdigen echtgenoot opmerken dat zijn onophoudelijke heen en weer loopen niet strekken zal om de lijderes te kalmeeren, en mevrouw Broks, die, alsof het zoo behoorde, zijn plaats heeft ingenomen aan Dora's bed, fluistert hem toe, dat het kraken van zijn laanen hinderlijk is…
Hij doet de laarzen uit en gaat zitten. Juist begint hij zich af te vragen hoe het gevoel van stillen trots en rechtmatige zelfvoldoening, dat hem in de laatste maanden vervuld heeft, zoo eensklaps wijken kcn voor het grievend zelfverwijt dat hem nu aangrijpt, als Dora hem verzoekt haar niet zoo strak aan te kijken; het agiteert haar zelf…
Met moeite onderdrukt hij zijn opkomende drift, en

[170:]

valt neer op een stoel in het donkerste hoekje van het vertrek, dáár zal hij dan toch wel niemand hinderen…
"Och, Van Son, zou je even opstaan, ik moet bij die kast zijn."
Hij houdt het niet langer uit; hij vliegt naar buiten.
Hij moet lucht hebben! Hij zal een eind den weg oploopen..., maar hoort hij daar niet roepen? Neen, 't is verbeelding geweest! Maar toch, hij moet terug, hij mag haar niet alleen laten, alleen met al die ongevoelige menschen, die het maar niet begrijpen willen, dat ze in gevaar verkeert; die niet weten hoe zwak en teer ze is, zijn dierbare engel. Veel te zwak en te teer voor wat ze nu heeft door te staan... O God! als het eens niet goed afliep... als..
Hij stormt weer naar huis, en komt binnen om iedereen in den weg te loopen en zich daarvan volkomen bewust te zijn.
En dan spreekt men nog van de ure der benauwdheid voor de vrouw!
"Ik geloof dat het niet lang meer duren zal," spreekt de Esculaap en Emile beeft waar hij staat.
Daar roept Dora zijn naam; ze smeekt hem toch vooral dicht bij haar te blijven, hij knielt voor haar neder en tracht haar moed in te spreken, haar te wijzen op het geluk dat haar wacht..., eensklaps voelt ze een traan op haar hand; ze strijkt met de bevende vingeren over zijn ontroerd gelaat en als ze daar nog meer tranen vindt, sluit ze de oogen met een dankbaren, gelukkigen glimlach.
Hij blijft haar hand vasthouden - dat doet haar goed, heeft ze gezegd - hij schikt de kussens terecht; hij

[171:]

wuift haar koelte toe, hij is dan toch niet zoo geheel onbruikbaar als die anderen schijnen te meenen…
Maar hoe maakt weldra zijn verontwaardiging jegens "die anderen," voor dankbaarheid plaats.
"Kasian! kasian," roept de zoo zwaar miskende moeder Broks en met de teederheid eener moeder en de handigheid van eene oude baker steunt en helpt ze; soms loopt ze iets omver, of trapt ze iemand op de voeten; ook schijnt ze een onweerstaanbare behoefte te hebben om ieder in de handen te knijpen, maar telkens weer klinkt haar bemoedigend: kasian! telkens vat ze haar taak weer op…
Ook den dokter dien hij straks een ongevoelig monster schold, had hij nu wel willen omhelzen, als hij ziet hoe zacht en geduldig hij is, als hij hem de zweetdruppelen van het voorhoofd ziet wisschen, om van tijd tot tijd, bevangen door een plotselinge vrees voor beroerte aan zijn das te trekken, of naar buiten te vliegen in wilde vaart…
Daar klinkt een kreet, een kreet, die in ieder ander oogenblik een wanklank zou genoemd worden, die nu al de aanwezigen in de ooren klinkt als hemelsche muziek.
"O God!... Dora!" En dan wordt er geen geluid meer vernomen.
Want, er is op deze aarde één gevoel te groot, te rijk, te heilig, dan dat er woorden voor zouden gevonden worden in eenige taal; 't is het gevoel, dat nu de borst doorstroomt van den gelukkige die zich luid snikkend heeft neergeworpen voor de sponde, waarop zijn kind rust in de armen zijner gade.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina