doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Prada
Schiedam: H.A.M. Roelants, 1894


[181:]

XIV.

Freule Leonore Asseleyn en haar leerling zaten in de serre van de villa in het Willemspark; de tuin was verbazend aangekomen in de kleine twee jaren, sedert Leonore er haar intrek had genomen; de perken waren rood, blauw, wit van bloemen, groote auracaria's en groene heesters schoolden hier en daar tot bosschages samen, om de stijlen der veranda slingerde zich clematis, met haar weelde aan violette klokjes.
Alle ramen stonden open, alles zag er vroolijk en frisch uit. Leonore zat in een kleurig bamboestoeltje te lezen, Daisy was bezig bloemen te maken; het wilde Oostersche kind nu zestien jaar oud, leek wel achttien zoo groot en ontwikkeld was zij; haar dikke blauwzwarte haren hingen in een lange vlecht op haar rug en de lichte oogen blonken thans helder en vrij in het fijn olijfkleurig getinte gezichtje, dat vooral wanneer zij lachte en als het even opgewipte neusje schalk mee

[182:]

trilde van de pret aangenaam, aantrekkelijk aandeed geheel iets anders dan toen Leonore haar voor het eerst zag.
Nader waren die twee niet tot elkander gekomen in al die jaren en zonder den band welke hen verbond aan Willem - bij Leonore familiebetrekking, bij Daisy vereering en genegenheid - zou het zeker reeds lang tot een breuk tusschen hen zijn gekomen.
Nu verdroegen zij elkander: Leonore omdat dit leventje haar buitengewoon goed beviel, Daisy om Willem te gehoorzamen.
Haar gevoel voor hem was bedaarder en kalmer maar daarom niet minder innig geworden; zijn bezoeken waren de eenige lichtpunten in haar leven evenals haar jaarlijksch logeeren in Ankeloo.
De tijd tusschen deze weken bracht zij door alleen met het ernstige pogen om als hij haar weer ontmoette iets meer te kennen en te weten.
De baron sukkelde altijd voort; soms scheen hij op het punt van te sterven; dan werd hij onverwacht weer beter, vroeg om zijn bittertje of cognacje en verzekerde dat het leven toch nog veel goeds had.
Voor Leonore waren de veertien dagen, welke zij met moeite voor haar zomerbezoek uitzuinigde een ware kwelling; zij kwam zoo min mogelijk bij haar vader in huis en liet Daisy daar vrij heengaan met Willem of rijden, zelfs met hem visites maken op de fabriek.
Het huis zag er, nu zij een nette huishoudster hadden, veel beter uit dan toen de dochter des huizes

[183:]

eenvoudig violen liet zorgen en zich niet bekreunde om het comfort der beide hulpbehoevende mannen.
Daisy vond het er verrukkelijk; zij was hier veel liever dan in dat nare huis in Amsterdam; half stads-, half buiten woning; in het verwaarloosde tuintje kon zij planten en graven naar hartelust; 's winters zond zij bollen naar Willem en verzocht hem die door Geertje's zoon te laten pooten en dan brandde zij van verlangen te hooren of zij goed opkwamen, of het mooie bloemen waren, of zij lekker roken.
Wanneer zij heenging was het met looden schoenen en Willem had al zijn overredingskracht noodig om haar tot toegeven aan te sporen.
"lk begrijp niet, wat wij in Amsterdam doen," zeide zij dan met een vleugje van haar vroegere boosaardigheid. "Waarom wil freule niet hier wonen? Er staan zoo veel mooie groote huizen leeg en zij heeft hier toch haar vader en haar broer en zulk een broer!"
Willem glimlachte; zij moest eens weten hoe haar meesteres juist de familie ontvluchtte.
Zij zaten dus voor het eten onder de veranda; meer als twee jonge, mooie zusters dan als gouvernante en leerling. Leonore dronk haar glaasje curaçao, Daisy limonade, toen er aan de deur gescheld werd, Daisy boog zich over de balustrade van de veranda vanwaar zij juist op de huisdeur kon zien.
"Daisy, Daisy! Voorzichtig, zij mochten je eens zien, als het bezoek was, dat past niet."
Het kind kreeg een kleur en Leonore, die door haar bestraffing een voldoend offer aan haar plicht meende ge

[184:]

bracht te hebben, achtte zich nu vrij om te vragen:
"Wie is het?"
"Ik weet het niet. Een jonge, heel knappe heer."
De meid kwam binnen met een kaartje en reikte het Leonore over; haar fijne lipjes trokken zich even naar de hoogte en zij bedacht zich een seconde, de oogen strak op den naam gevestigd "Otto Waelbeke" en zeide toen"
"Verzoek mijnheer hier te komen!"
Daisy ging voort met haar bloemen, maar nauwelijks kwam de gast binnen of zij herkende hem; zij werd plotseling doodsbleek en vloog op hem af, haar bloemen vielen op den grond met schaar, papier, knoppen en dopjes en angstig' riep zij uit:
"Er is toch niets met mijnheer Willem?"
"Maar kind, wat verzin je!" zei Leonore ijskoud.
Otto lachte en antwoordde:
"Neen juffrouw, Goddank niet; Willem is heel wel en heeft mij alleen een 'boodschap opgedragen van -- voor de freule!"
"Wel Otto," zeide Leonore geheel op haar gemak; hem de hand reikende, "ik vind het aardig dat je mij eens komt bezoeken. Je gaat zeker naar den Haag je Mama eens zien. Zij heeft mij de vorige week nog geschreven, zij maakt het heel goed en inviteerde ons voor een paar daagjes in Scheveningen."
Daisy zocht haar handwerk bij elkander en wilde de veranda verlaten.
"ls het zoo intiem wat je te zeggen hebt Otto," vroeg Leonore, "dat mijn vriendinnetje daarvoor moet heengaan?"

[185:]

"O neen! Volstrekt niet! 't Betrof alleen den toestand van uw vader."
"Zoo ligt hij weer op sterven, men raakt er zoo langzamerhand aan gewoon!"
Daisy zag haar verschrikt aan; zij kon zich niet voorstellen, dat men zoo kalm het aanstaande doodsbericht van zijn vader kon aanhooren. Verbeeld je, dat men hier Daisy eens kwam zeggen dat haar vader op sterven lag; 't kind was nog te jong, om te begrijpen dat er verschillende soorten van vaders en verschillende soorten van kinderliefde zijn, en ook dat een lange ziekte vertrouwd maakt met den dood; zij kende geen tusschentinten, niets dan schel wit of dof zwart, dolle vreugde of bittere smart.
Otto vond ook Leonore's gezegde wat hard maar hij kende haar verhouding tot haar vader beter en wist ook den baron op zijn rechte waarde te schatten, en bovendien hij vond zijn vroegere verloofde zoo beeldschoon terug, in deze omgeving waarin zij zoo harmonisch paste in de fijne elegantie van haar zomertoilet, dat hij voor al het andere blind en doof werd.
't Liefst had hij Daisy stil laten wegtrekken, maar Leonore vond het voor deze gelegenheid kalmer en veiliger haar in de buurt te hebben.
"Ik geloof dat Willem gaarne had dat u eens overkwam," ging Otto voort.
Daisy's oogen schitterden, in angstige verwachting zag zij haar gouvernante aan. Leonore keek over Otto heen en trommelde in gedachten op de zijleuningen van haar stoeltje.

[186:]

"Och, ik zie er de noodzakelijkheid niet van in," antwoordde Leonore, op een toon, die Daisy's ziel tot op den bodem verkilde, "vandaag is Papa erg, hij herkent mij niet eens, morgen is hij weer beter en wat doe ik er dan? Daarbij 't is pas een groote maand geleden dat wij in Ankeloo zijn geweest."
"Het zou voor Wiilem goed wezen als u er heen ging. Hij is erg, heel erg down, sedert uw beider vertrek en zijn ééne been doet hem veel pijn."
Smeekend zag Daisy Leonore aan en vleiend vroeg zij:
"Och toe freule, laat ons toch gaan! U had immers willen logeeren in den Haag, laat ons nu liever uw pa en uw broer bezoeken!"
Leonore voelde dat zij inwendig van ergernis trilde, maar niemand merkte er iets van. Zij glimlachte vriendelijk en zeide toen tot Otto:
"Ons logeerplan naar den Haag was alles behalve vastgesteld; die reisplannen zijn heel aardig en prettig maar Daisy's opvoeding lijdt onder die gedurige vacanties. Pas is zij thuis of dan zouden wij weer moeten opbreken."
"Wat zou dat?" meende Otto toegevend, "zij is nog zoo jong en heeft nog zooveel tijd om te leeren."
Een dankbare blik van Daisy beloonde hem voor zijn tusschenkomst, maar Leonore bleef onverbiddelijk.
"Haar vader heeft zijn terugkomst aangezegd voor het volgende voorjaar en tegen dien tijd heeft Daisy nog heel veel in te halen; zij is zoo achterlijk, vergeleken bij andere meisjes van haar leeftijd."
"Maar als mijnheer Willem niet wel is?"

[187:]

"Hij is wel, alleen wat verdrietig maar dat kan niet anders wanneer men zoo'n lang lijden als van onzen papa dagelijks moet aanzien. Neen! 't is zeker hard voor mij niet naar het ziekbed van mijn vader te kunnen gaan," dit werd met zeer veel nadruk gezegd, "want daar is mijn plaats, maar ik heb andere plichten op mij genomen en die houden mij hier."
En om goed te toonen dat zij dit gesprek voor afgedaan beschouwde vroeg zij Otto of hij een glaasje port beliefde; hij bedankte en ging voort:
"Maar - maar als het ergste eens gebeurde?"
"Dan telegrafeert Willem onmiddellijk; ik kom over en ik blijf zoo kort mogelijk."
"En mag ik niet mee?" vroeg Daisy klagend.
"Daisy," en Leonore gaf zich door het optrekken harer wenkbrauwen een zeer strenge uitdrukking, "mag ik u doen opmerken dat het familiezaken zijn, waarover mijnheer Waelbeke en ik spreken en die dus geen inmenging van vreemden. . . van anderen verdragen?"
Een straal van het oude, wilde vuur flikkerde voor een seconde in Daisy's oogen; Otto zag het en begreep nu hoe dit oogenschijnlijk zoo kalme, lieve meisje met veel moeite getemd en nog steeds strak in toom gehouden moest worden. Wat Willem hem nu en dan in intieme oogenblikken van haar verteld had, kwam hem plotseling weer voor den geest.
Een brutaal antwoord had zij klaar, misschien wel, een uitbarsting van drift zoo hevig als Otto er nog nooit een gezien had, maar alles bleef uit; zij worstelde met zichzelf om kalm te blijven; zij zeide het korte

[188:]

gebedje op dat Willem haar geleerd had om in zulke oogenblikken haar hartstocht te bestrijden en toen na een oogenblik sloot zij voorgoed haar werk in het mandje en ging de veranda uit.
Bij de deur kwam zij terug en fluisterde Leonore in het oor:
"Wil u dien mijnheer niet vragen of hij blijft eten?"
Het kind vroeg het met de beste bedoelingen maar Leonore steeg het bloed naar de wangen bij de gedachte hoe zij nog steeds een ondergeschikte betrekking bekleedde, en hoe dat kind hier meesteres was en alleen recht had menschen aan tafel te vragen.
Daisy liet het haar voelen, was het met bedoeling, uit wraakzucht ot zonder erg?
't Deed er niet, toe; Leonore voelde dat wanneer zij plan had haar ouden vriend aan tafel te noodigen, zij dit niet kon doen dan met toestemming van Daisy op straffe van haar rechten te overschrijden.
Zij knipte met de oogen ten teeken dat zij begrepen had en zou doen wat haar goed dacht, en Daisy liep het salonnetje door en verdween in den gang.
In een oogwenk vlogen Leonore's gedachten, die nooit zoo vlug waren dan als zij zich met haar eigen belangen bezighielden, de toekomst in.
Mac Dunolly kwam terug, hij vond zijn dochter terug volwassen, beschaafd, goed opgevoed; hij had alle recht tevreden te zijn; hij zou haar dankbaar wezen, haar prachtige cadeaux geven en dan - en dan - dan zou Daisy haar oude macht over haar vader herwinnen; die twee werden meer één dan ooit en zij was overcompleet.

[189:]

Daisy haatte haar, Daisy zou maken dat zij heen ging op de meest eervolle wijze misschien, 't deed er niet toe. Zij moest weg; het volgende jaar om dezen tijd zou zij wellicht de villa reeds verlaten hebben en wat dan?
In een ondeelbaar oogenblik had zij alles bedacht en toen zij haar oogen opsloeg zag zij den bewonderenden gloeienden blik van Otto op haar gevestigd.
"Leonore!"
Zij omgaf hem met haar zonderlingen magnetischen blik, waaraan hij niet kon weerstaan en lachte aanmoedigend zonder iets te zeggen.
"Leonore, ik had zoo'n dorst naar je. Ik kon het niet langer uithouden, ik moest je spreken."
Hij legde zijn eene hand op de hare en zij bemerkte dat hij nog altijd haar ring droeg; snel trok zij haar hand terug.
"Voorzichtig Otto, les domestiques!"
Zij zag hem met welgevallen aan, hij was forscher, flinker geworden, meer gebruind; die diepe plooi midden op zijn voorhoofd stond hem goed; hij was toch een knappe jongen, men vond er niet veel zulke in dezen tijd; hoe jammer dat men nooit alles vereenigd vindt - behalve dien eersten keer en dat liep zoo fataal uit.
Als Otto de armste was geweest van twintig rijke mannen dan zou zij stellig nog hem hebben gekozen er dat was veel gezegd voor Leonore; veel dieper kon haar liefde niet gaan.
"Is er iets bijzonders?" vroeg zij.
"Neen of eigenlijk wel, zooals je wilt. De fabriek gaat uitstekend. We hebben zulke goede zaken gemaakt,

[190:]

aan alle verplichtingen van vader kan ik nu gestand blijven; voor het oog en blik kan ik nog aan geen trouwen denken, maar over twee jaar dan ben ik wel geen rijk maar toch een welgesteld man. Wat dunkt je dan, Leonore?"
Weer zag zij hem teeder aan, zoo heel anders dan op dien herfstavond van hun afscheid.
"Otto," zeide zij, "onze harten blijven elkander immers trouw, al heeten wij voor de wereld niet meer geëngageerd."
Hij kleurde van blijdschap; dat was een andere taal dan die zij eens tot hem sprak.
"Meen je dat, Leo!" riep hij in verrukking uit, "meen je dat werkelijk?"
"Waarom zou ik het niet meenen als ik het toch zeg?"
"Omdat je toen mij geen vonkje hoop wilde laten."
"Moest ik dat niet doen, Otto! Maakte ik je daardoor niet vrijer in dat droevige oogenblik? Ik deed je pijn, maar was het niet noodig om je geheel en al te geven aan de nobele taak, die je op je hadt genomen? Denk je niet dat ik vreeselijk heb geleden al dien tijd, al liet ik het niemand merken!"
Dat vreeselijke lijden had niet het minste spoor achtergelaten noch op haar voorhoofd, noch in haar oogen.
Otto was al te gelukkig dan dat hij zich nog veel zou herinneren van hetgeen er op dien droevigen avond gesproken was; toen was alles duisternis, nu echter zonneschijn, heerlijke zonneschijn. Zijn hart jubelde na dien langen somberen nacht weer met den frisschen polsslag der jeugd.

[191:]

"O Leonore! Je bent zoo verstandig zoo goed, zoo veel beter en verstandiger dan ik! Dus alles is weer als van ouds."
Zij schudde het hoofd.
"Neen Otto, toen was ons engagement publiek; nu moet er niets tusschen ons zijn, begrijp je, niets! Geen belofte, geen jawoord! Daar is niets van noodig! Wij weten dat wij elkander innig liefhebben, meer dan alles ter wereld en dat is genoeg! Als je omstandigheden het je toelaten je met een vrouw te belasten, dan kom je naar mij toe en vraagt eenvoudig: "Wil je nu?" En voorloopig zijn wij geheel vrij!"
"Maar ik wil die vrijheid niet, ik wil gebonden zijn."
"En dat verlang ik juist niet. Als je iemand ontmoeten mocht rijker, liever dan ik en je vraagt haar, waarlijk ik zal er je geen verwijt van maken. Ik zal niet zeggen: Otto heeft mij slecht behandeld en het ook niet eens denken, want ik geef je vrij, heelemaal vrij."
"Och wat subtiele onderscheidingen! Waar komen die op neer? En voor je zelf vraag je dan ook die vrijheid?"
"Natuurlijk, dat is volgens de afspraak."
"Maar hoe kan men zich vrij voelen als het hart toch gebonden is? Kan jij. begrijpen Leonore dat men iemand trouwt terwijl het hart aan een ander toebehoort? En zooals wij elkander liefhebben is 't immers niet denkbaar dat wij ons aan een ander gaan hechten."
Leonore volgde peinzend twee vroolijke kapellen, die in den helder en zonneschijn van bloem tot bloem samenfladderden en zij vroeg zich af:

[192:]

"Wat bedoelt hij toch met zijn liefde? Kan dat een gevoel zijn zoo groot dat het ons onverschillig maakt voor oudbakken brood en taai vleesch, voor een kale kamer vervelooze meubels en verlepte toiletten? Ik praat er over als een wijsgeer en ik geloof eigenlijk dat het is op de manier van den blinde, die over de kleuren redeneert. Ik stel mij dat gevoel voor als een heel kostbaar schilderij, dat voor kenners veel waarde heeft, maar ik voor mij zie er het mooie pas van als er een dure gouden lijst om is."
"Waar denk je aan, Leonore?" zoo stoorde Otto haar overpeinzingen.
"Aan wien anders dan aan jou," antwoordde zij lachend; "je schijnt mij minder te vertrouwen dan ik jou. Ik wil je volkomen vrijheid geven en jij gunt ze mij niet. Ik heb toch nog meer belang in je trouw, zou ik denken?"
"Hoe kan je dat zeggen, Leo?"
"Ik ben een arm meisje, een dienstbare."
"Mooie dienstbaarheid," en hij zag rond.
"Vergulde ketenen, prada! Zooals Willem zegt. O ik heb 't op zijn echte waarde leeren erkennen dat klatergoud! Mijn illusiën van vroeger, om mij door de wereld te slaan, door mijn talenten, door mijn diploma's, waar zijn ze gebleven? De ware bestemming van de vrouw is te leunen op den sterken arm van den man en zoo met hem door het leven te gaan."
"Leonore, Leonore!" en nog vóór dat zij 't beletten kon had hij haar in zijn armen genomen en met zijn kussen bedekt; zij wilde zich loswringen maar kon niet.
"De menschen, Otto! de menschen!" maar hoe koel

[193:]

zij zich ook verbeeldde te zijn, die hartstochtelijke liefkoozingen deden haar aangenaam aan.
Daar scheen al het andere toch koud en dof bij!
Eindelijk liet hij haar los en zij zag verlegen rond; er was niemand in haar nabijheid te zien. Leonore wist niet dat in den achtertuin Daisy aan het plukken van bloemen was; zij zag het teedere tooneel, en zonder te weten waarom bloosde zij sterk en vluchtte weg en toen dacht zij aan hetgeen iemand haar eens verteld had, in Ankeloo, dat freule Leonore vroeger met mijnheer Waelbeke geëngageerd was geweest.
"Dan is het nu weer aan!" zeide zij tot zichzelf, "des te beter als Papa terugkomt, dan trouwt zij met hem en dan zal ik Papa vragen of inplaats van een gouvernante mijnheer Willem hier mag komen om mij te leeren. Hij is toch veel knapper dan zij en hij houdt van het leeren. Ik zal nog maar heel vriendelijk zijn voor den tijd dat zij hier is," zoo besloot zij haar overdenkingen.
Leonore en Otto zagen elkander intusschen nog altijd zielsverrukt aan; hij vooral was dronken van blijdschap dat hem zoo'n geluk in deze veranda wachtte had hij niet kunnen denken; hij was er aarzelend binnengekomen erg er tegenopziende haar als een vreemde te moeten spreken en nu vond hij er zijn oud ineen gezonken geluk weer bijna geheel opgebouwd terug.
"Wat zal Willem gelukkig zijn als hij 't weet," fluisterde hij.
"Maar beste Otto! Wat moet Willem dan toch weten? Er is immers niets veranderd! Alleen maar dat jij zoo

[194:]

vreeselijk, brutaal bent geweest en mij in gevaar stelt voor de booien en het kind gecompromitteerd te raken. Zulke dingen vertelt men toch niet aan een broer, dunkt me. En verder! Ik voor mij vind dat wij precies op denzelfden voet tot mekaar staan als gisteren en voor één jaar."
"Behalve dat ik nu hoop heb en gister niet! Is dat niet veel, is dat niet alles?"
"Malle jongen! En ik zeg je, 't is precies hetzelfde, maar dien avond was je zoo prikkelbaar, je kon naar niets hooren en wou niets begrijpen. En later kon ik er toch niet op terugkomen! Je vertoonde je nooit, als ik in Ankeloo was."
"Had ik maar gedurfd! maar 't doet er niet toe. Goddank! dat ik je nu beter begrijp. O, als je wist hoe er niemand is die je zoo waardeert als ik; altijd heb ik je voorgesproken. . . ."
"Ja, dat weet ik wel;" antwoordde Leonore bitter, "t'huis begrijpen zij mij zoo goed, zijn ze zoo lief voor mij gestemd!"
"Omdat zij je niet kennen zooals ik je ken, Leonore."
"Daar ben ik maar Prada!"
"En in mijn oog ben je goud, echt zuiver onvervalscht goud."
"En nu Otto, wou ik je maar vragen heen te gaan! Mijn lieve leerling heeft mij wel heel vriendelijk aangeboden je ten eten te vragen, maar ik wil van dat beminnelijke aanbod liever geen gebruik maken voor jou. 't Is beter dat je gaat."
"Dat is ook heel goed. Ik ga nu naar den Haag."

[195:]

"Groet je Ma en zeg dat ik voorlopig niet kom."
"Neen, neen!" - toen hij haar weer liefkoozen wilde - "geen gekheid meer, adieu!"
Aan tafel was Leonore zoo bedaard en kalm dat Daisy die haar belangstellend aanzag, dacht:
"Als ik mijn aanstaande zoo pas had gesproken zou ik niet zoo bedaard zijn."
Dien avond kwam een telegram van Willem met bericht dat de oude Baron overleden was.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina