doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Oude schuld
In: Miss Campbell en andere verhalen
Schiedam: H.A.M. Roelants, 1924 (vierde dr., oorspr. 1885)


III.

Jaren en jaren zijn verloopen na den nacht, waarop Bernard Marwijk aan den indringer zijn zuur verdiende spaarpenningen ter hand stelde.

[13:]

Bergman was daags daarna verdwenen; mevrouw Marwijk had een traantje gestort om het geld, dat zij voor haar Agnes had willen sparen, doch onmiddellijk daarop troostte zij zich met de gedachte, hoe het beter was geld te missen dan Agnes zelve, wier gezondheid met den dag vooruitging. Haar man werkte met nieuwe kracht onder zijn snipperuren om het verlorene in te halen.
Zoo ging de tijd om; het huisgezin werd allengs grooter, de zorgen werden drukkender, maar er kwam ook verbetering in hun toestand. Marwijk kreeg een plaats aan een fabriek in een stad der zuidelijke provinciën, waar het goedltooper leven was, terwijl zijn inkomen tevens belangrijk vermeerderd werd.
Toch was 't nog volstrekt geen weelderig leven, dat hij met zijn vrouw en zes kinderen leidde; Agnes was nu een volwassen, bloeiend meisje geworden en hielp haar moeder trouw in 't drukke huishouden. Van tante Cato had men sinds lang geen ander teeken van leven vernomen dan het kaartje, waarmede zij regelmatig de felicitatiebrieven van haar nicht bij Nieuwjaars- of geboortedagen beantwoordde. Groot was dus de verwondering, toen op een avond, terwijl de Marwijks aan het avondmaal zaten, een brief met het postmerk Amsterdam aankwam.
"Hé, wat kan dat zijn, tante's eigen hand," sprak mevrouw, de enveloppe openend.
"Wat voor nieuws?" vroeg Marwijk, "is 't waar, dat tante eindelijk een universeel erfgenaam heeft gevonden in den persoon van een lang vergeten neef?"
"Daar schrijft ze niets van. Ze vraagt. . . . ze vraagt onze Agnes te logeeren."
"Is 't einde der wereld gekomen?"
"We zullen hopen van niet."
"Jakkes, ma, dat moet u niet toestaan," zeide Jan, de oudste zoon, "onze Agnes zal 't daar niet bevallen bij die gierige tante. Zij is zelf zoo gul."
"Kom, daarover heb je niet mee te praten, jongeheer!"
"Ik zelf heb er ook niet veel lust in," fluisterde Agnes zeer zacht.
"Maar, Mina, wat voor reden geeft je tante op voor die onverwachte vriendelijkheid?"
"Daar, lees zelf, Bernard! Zij heeft er zeker iets mee voor."
Marwijk las.
"Hm, hm! Ik heb nog nooit zoo'n lieven brief van haar gelezen. En geen woord van den neef, dien ze, de Hemel weet waar, opgedoken heeft. Misschien is 't weer mis met dien erfgenaam en moet onze Agnes...."
"Kom, kom, man, bouw maar geen luchtkasteelen; laten we er liever varnnacht op slapen."
"'t Is anders voor Agnes niet onaardig. Ze was sinds haar kinderjaren niet in Amsterdam en als tante minder slecht gehumeurd is, kan zij 't er wel goed hebben."
Agnes liet het hoofdje hangen; zij was zoo gaarne thuis, waar

[14:]

alles rondom haar even hartelijk, vriendelijk en vroolijk was; de broers konden haar soms wel erg plagen, maar zij had ze toch innig lief en ze noemden haar dan ook trouw "moedertje twee".
Maar vooral aan haar eenig zusje, een aardige, kleine meid van vijf jaar, was zij bijzonder gehecht.
Doch papa was er op gesteld dat zij gaan zou; hij dacht verder dan zijn vrouw, die nog een levendige herinnering behield van al 't geen zij als ouderlooze bij haar tante geleden had en een weinig huiverig was haar kind ook aan zulk een leven bloot te stellen. De erfenis van tante Cato kon hun goed te pas komen, en 't zou roekeloos zijn haar door verkeerd geplaatste fijngevoeligheid te verspelen.
Nog nooit was Agnes een nacht van huis geweest en zoodra tot de reis besloten was, werden de toebereidselen met een zwaar hart gemaakt.
Jan, de oudste zoon, moest haar naar Amsterdam brengen; wie weet of tante, wanneer zij den flinken jongen zag, hem niet in plaats van den verstooten erfgenaam zou benoemen, was de geheime gedachte van Marwijk.
Mina keurde de plannen van haar man niet goed; zij hield niet van zoo veel berekening; in den loop der jaren was Marwijk erg practisch geworden, te practisch vond zij; hij dacht bij alles na, wat voor nut men er uit trekken kon.
Dat was jammer; het was wel de schaduwzijde van een huwelijk, zoo zonder eenige berekening gedaan als het hunne, dat men gedwongen was, zoo veel te doen wat tegen de borst stuitte en zooveel te laten, waartoe men zich aangetrokken voelde. Een huisgezin van acht personen vroeg zooveel en geen der kinderen was nog bezorgd. Marwijk had gelijk, men mocht tante Cato niet verwaarloozen, zij was reeds over de zeventig, en rechtens kwam haar fortuin zeker toe aan Mina, Marwijk, het eenige kind van haar eenige zuster.
Op den morgen, toen Agnes zou vertrekken, brachten allen haar naar 't station; mama schreide alsof Agnes naar de Oost ging, schertste de vader; de jongens vroegen haar iets voor hen mee te brengen, 't zij een tol, 't zij boeken; het zusje soebatte om een pop met heusch haar en Agnes schreef alles ernstig op in haar notitieboekje.
Jan was zeer trotsch, de geleider van zijn zuster te mogen zijn en hoopte in stilte, dat hij ook een dag of wat in Amsterdam mocht blijven; het spoorboekje verliet zijn handen geen oogenblik en 't scheelde niet veel of hij had, door te druk in het boekje te studeeren, den trein gemist.
Agnes zag bleek en een weinig lusteloos; 't viel haar hard het huis te verlaten, maar zij hield zich toch goed voor mama; toen het oogenblik van vertrekken daar was, drong de vader op een spoedig afscheid aan en raadde zijn vrouw en kinderen af, den reizigers naar het perron te volgen.

[15:]

Hij alleen bracht hen naar den wagon, omheisde zijn dochter nog eens hartelijk en drukte zijn zoon de hand.
"Pas op je zuster, Jan!" zeide hij, "je bent voor haar verantwoordelijk."
"Gerust, pa, mijn hand er op," sprak Jan fier.
"En jij, beste meid, kom nu eens bij mij," en hij boog zich naar haar oor, "je gaat nu bij tante logeeren. Je weet welke zorgen ik heb. Door je houding tegenover de oude vrouw kun je er misschien oorzaak van zijn, dat wij allen in een geheel andere positie komen.. Ik zeg je niet wat je doen moet, dat moet je zelf zien. En nu, God zegen je; je hebt me immers begrepen?"
Agnes had nog slechts even den tijd ja te knikken, want Jan duwde haar in den coupé, met de waarschuwing, dat de locomotief reeds drie malen gefloten had; het portier werd achter hen dichtgeworpen. Agnes en Jan wuifden zoowel den op het perron staanden vader toe als de vijf hoofden, die, tegen het glas der wachtkamerdeur gedrukt, uit al hun macht den reizigers een hartelijk vaarwel toeriepen.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina