doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Oude schuld
In: Miss Campbell en andere verhalen
Schiedam: H.A.M. Roelants, 1924 (vierde dr., oorspr. 1885)


XVIII.

Tante Cato zat alleen voor haar oude secretaire; zij had iets ontvangen, waarvan zij zich maar geen begrip vormen kon. Nu eens schoof zij den bril op, dan wijdder van den neus, soms wischte zij de glazen af, nam een voor haar liggend papier ter hand en scheen elke letter, die er op stond, te tellen.
"Onbegrijpelijk, ik heb dit jaar nog geen flesch wijn gekocht en 't staat er duidelijk:
Een dozijn champagne 160.
Drie flesschen Chambertin.
Een dozijn Rüdesheimer.
en zoo gaat het voort, totaal 1 250 aan wijn; zoo veel heb ik sedert den dood van mijn man nog niet aan den wijnkooper betaald. Hier zijn de rekeningen; het vorige jaar heb ik twee dozijn St. Estèphe gekccht. We hebben met Kees zijn engagement nog al veel gedronken en ook toen Mina over was, maar er blijven zeker nog wel 14 of 15 flesschen over; hoe kan ik nu redelijkerwijze zulke dwaze inkoopen hebben gedaan? 't Is zeker een vergissing. Die man krijgt mijn clandizie niet meer; hij is niet accuraat genoeg."
Zij legde de nota ter zijde en opende een tweede briefje. Tante Cato wilde voor de bruiloft haar testament maken en haar zaken regelen, daarom had zij al de loopende rekeningen laten opvragen.
Als door een adder gestoken, liet zij plots de nota vallen en een onderdrukte gil ontsnapte haar lippen. "Vijfhonderd gulden vijfhonderd en Ik heb niets anders laten doen dan den verlovingsring van Kees verzetten en mijn broche repareeren. Een bracelet f100, een heerenhorloge f 75, twee ringen, een ketting. . . . maar zijn ze allen razend geworden, wanneer zou ik dat alles gekocht hebben? Mijn God, ik ben bedrogen, maar door wien..."
"Er staat nog onder: "Afbetaald met een diamanten ring, waarde f 200, rest f 512.50."
"Een diamanten ring? O Heer in den hemel, 't kan niet zijn, 't kan niet zijn."
'Een doodsbleeke kleur bedekte haar wangen en haar vingers trilden hevig; toch nam zij de pen en krabbelde zoo goed ze kon

[56:]

een paar woorden op de rekening, schelde het meisje, en ofschoon deze in haar werkpak verscheen, beval ze haar onmiddellijk het briefje naar den goudsmid te brengen en op antwoord te wachten.
Ondertusschen zag zij de overige rekeningen na en haar schrik werd hoe langer hoe grooter: alle liepen over sommen zóó hoog, als zij in haar lange leven nog niet schuldig geweest was, en over voorwerpen, waarvan zij zelfs de namen niet kende.
In de benauwdheid, welke haar 't koude zweet naar 't voorhoofd joeg, werd er aan de voordeur gebeld en daar zij alleen thuis was, zag zij zich tot haar groote spijt genoodzaakt zelf open te doen.
Wie schetst haar verbazing, toen Marwijk voor haar stond?
"Hoe komt u hier?" was haar niet zeer beleefde vraag. "Is er thuis iets gebeurd?"
"Ja, tante, ik kom u over een zeer belangrijke zaak spreken."
"Zoo, is er haast bij; ik heb anders belangrijke zaken genoeg aan 't hoofd."
"Zeer veel haast, want het betreft de toekomst van onze Agnes."
"Kom binnen en zeg wat er gebeurd is! Wie had mij voorspeld, dat ik op mijn ouden dag nog zooveel zorg en verdriet zou beleven; want wat u te vertellen heeft, is zeker weer een nieuwe slag voor mij."
Marwijk bedacht zich een oogenblik en maakte zich juist gereed om de fijn in elkaar gezette redevoering, die hij onderweg had verzonnen, voor te dragen en zoo mogelijk tante's gevoel te sparen, toen het meisje binnenkwam en mevrouw een briefje overreikte.
"O mijn God, ik had het gevreesd," bij dezen kreet zakte tante Cato in haar leuningstoel, nadat zij het briefje met zenuwachtige haast geopend en den inhoud overzien had, "de schurk heeft dat alles op mijn naam gekocht. Ik ben bedrogen.... Marwijk! goed dat je hier bent; van 't huwelijk met Agnes kan niets komen, voor zulk een schelm is ons kind veel te goed. Ik zal hem onterven, uit mijn huis jagen... ."
Marwijk begreep spoedig waar 't op stond, en het kostte hem weinig moeite tante al 't overige te doen gelooven, wat hij over Oostveld's verleden had vernomen. Nog nooit waren tante en neef het zoo eens geweest, en toen Kees zijn dagelijksch bezoek kwam maken, was de ontvangst juist zoo, als de lange samenspraak, die alleen hem tot onderwerp had gehad, vermoeden liet.
Er hielp niets aan, hij moest alles bekennen, hoe hij sinds twee jaar allerlei voorwerpen op tante's naam had gekocht, de verduistering van Johnson's brief, alle leelijke daden, waarvan deze hem beschuldigde en dan nog menig feit, dat de rekeningen maar al te duidelijk verrieden.
Arme Kees Oostveld; zijn bruidsdagen namen een treurig einde!

[57:]

Om geen opspraak te verwekken, besloot tante, met bloedend hart weliswaar, zijn schulden te betalen, onder voorwaarde echter, dat hij onmiddellijk haar tegenwoordigheid verlaten en zich nooit meer beroemen zou op de familiebetrekking, die tusschen hen bestond. Nog dienzelfden dag moest hij zijn mooi kwartier ruimen en in lang hoorde men niets meer van hem, totdat hij weer geld noodig had en een smeekenden brief aan tante schreef, dien deze echter niet beantwoordde. Op raad van Marwijk echter wist zii hem een kleine betrekking te bezorgen aan het spoor, waar hij slecht voldeed en 't is meer dan waarschijnlijk, dat hij eindigde met als koloniaal dienst te nemen en in Atjeh te verdwijnen.
"En nu zijn we vereenigd om nooit meer te scheiden, mijn Agnes," sprak Albert, wiens gelaat van trotsch geluk straalde, tot het jonge vrouwtje, dat teeder op zijn arm leunde.
"Neen, Albert, niet vóór de dood ons scheidt," antwoordde zij kalm en rustig haar oogen naar de zijne opheffend.
"O, wat die weinige maanden in Amerika me eindeloos lang toeschenen, maar nu, mijn vrouwtje, is alles voorbij. Waaraan heb ik mijn geluk verdiend? Dat een misdaad de oorzaak moest wezen van mijn redding!"
"Niet een misdaad, Albert," hernam zij en drukte haar hand vaster op zijn arm, "maar een plicht, de eerste misschien, dien je leerdet kennen, heeft je gered."
"Je hebt gelijk, Agnes, de schuld, die ik aan je vader had, legde mij een zwaren plicht op de schouders; meer dan rijkelijk ben ik beloond. Zelfs mijn naam durf ik nu gerust noemen, daar je ouders dien waardig achten aan den hunne te verbinden."
"Ik ben er trotsch op dien te dragen; je hebt de vlek, die er op rustte, uitgewischt. O Bert, hoe heel anders zou ik me gevoeld hebben, wanneer ik naast dien andere voor 't altaar geknield had."
En zij verwijderden zich verder van het priëel, waar ouders, broers en zusje in feestdos zaten en waar zelfs tante Cato in een nieuwe zijden japon statig en toch met een voor haar doen buitengewoon vriendelijk gezicht zetelde om met neef Marwijk op de gezondheid van het jeugdige paar te klinken.


inhoud | vorige pagina