doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Fiammetta: Noodlot. Oorspronkelijke Indische Novelle. In: Bataviaasch Nieuwsblad, 1902
Dinsdag 10 juni 1902- aflevering 9


Den volgenden morgen toen hij loom en moede aan de ontbijttafel zat, waar de kleine Rudy op zijn hoog stoeltje mama telkens wat te vragen had, kwam plotseling Valte binnenstuiven. Na de vrouw des huizes gegroet, den kleinen jongen even in de wang geknepen en Rhoden de hand geschud te hebben, nam hij op Reina's vriendelijk verzoek plaats.
"Wat is er gebeurd," vroeg Frank nieuwsgierig.
"Zij hebben bij dien armen Meijer ingebroken,"vertelde Valte met een zekere plechtigheid. "Juffrouw Thea is bij haar tante in de stad, zij was dus gelukkig niet thuis toen het gebeurde. De kasten zijn opengebroken en de inhoud weggedragen. Op de sawah's is al het een en ander teruggevonden, kleedingstukken en zoo. Maar zijn geldtrommel waarin zijn spaarduitjes, is hij, denk ik, voor goed kwijt."
"Arme man," zei Reina medelijdend, vast besloten Rhoden te vragen hem door verhooging van salaris het verlorene te vergoeden. Zij spraken nog een poos over den diefstal en Frank bemerkend dat Valte iets op het hart had, dat hij hem alleen wilde toevertrouwen, wandelde nu met den machinist naar zijn kantoortje.
"Raad eens wat ik gevonden heb, Rhoden," barstte Valte opgewonden los, zoodra zij alleen waren. "Een dagboek van juffrouw Thea! En daarin komt iets van me voor, iets afschuwelijks en toch iets heerlijks!"
"Ben je zoo onbescheiden geweest..."
"Kijk eens," viel Valte driftig den vriend in de rede. Hij haalde uit zijn broekzak een klein boekje te voorschijn, sloeg het open en hield Rhoden de bewuste bladzijde voor, waarop het "afschuwelijke en toch heerlijke"over hem stond.
"Het overige is onzin," beweerde Valte, minachtend op; de andere blaadjes tikkend. En Rhoden las:
"De duisternis, die tot dusver mijn eenzaam leven beheerscht heeft, begint te wijken. Een ster is voor mij opgegaan. Een hart vol medegevoel gaat zich over het mijne ontfermen. Valte heeft mij een "allerliefst meisje" genoemd. En ik gevoel dat ik hem bemin. Want hoewel hij doorgaans rood ziet als een gekookte kreeft en daarbij licht-blond haar heeft, bezit hij een edel hart."
Frank schoot in een onbedaarlijken lach. waarover Valte zich heel kwaad toonde.
"ls het dan zoo belachelijk als een snoezig meisje een jonkman liefheeft en haar kostbaar geheim aan haar dagboek toevertrouwt?" knorde hij, toen Rhoden bleef lachen
"Je weet niet, hoe lang ik haar al in stilte aanbid" beweerde Valte, hoewel hij niet zeker wist of het wel waar was.
"Zou je denken dat zij mij wilde hebben als ik haar vroeg?"
"Probeer het maar," raadde Frank goedig.
"Ik zal het doen zoodra zij terug is, want met Meijer valt niet te praten. Men zou. als men niet beter wist, denken dat hij niet recht wijs. is. Hij beweert dat Theas' hart gebroken is en een gedwongen huwelijk haar nog ongelukkiger zal maken."
Rhoden haalde glimlachend de schouders op.
"En nu een verzoek, beste vriend. Daar ik in tegenwoordigheid van dien ouden dwaas juffer Thea onmogelijk eene liefdesverklaring kan doen, moet je mij helpen. Je vrouw moet haar voor een dagje uitnoodigen. Ik zal dan 's middags, als bij toeval, komen en haar vragen of ik haar naar huis mag brengen. Onderweg zal ik haar weten te beduiden dat er voor haar niets anders opzit, nu ik ontdekt heb hoe zij mij in stilte liefheeft, dan mijn vrouw te worden."
Rhoden beloofde zijn bijstand en met een gelukkig lachje op het roode gelaat, nam Valte afscheid.
Na Valte's vertrek kreeg hij weder dat gevoel van moeheid. Het was alsof hij lood in de beenen had, zoo zwaar viel hem het loopen. Hij ging den weg op om naar de aanplantingen te kijken.
De hoofdmandoer snelde met haastige schreden naar hem toe. Men had in den vijver achter het huis van den feestvierenden bekel het lijk gevonden van een jonge vrouw, die men herkende als de zuster van den demang van Sernplak. Zij was er om de vrouw van Djojo te helpen in de keuken en men meende dat zij, door de duisternis misleid, in het water was geraakt en, onmiddellijk in de diepte zinkend, geen tijd had gehad om hulp te roepen.
Eerbiedig wachtte de rnandoer op de bevelen, die de administrateur geven zou.
Sarinten dood! Wat had haar bewogen den dood te zoeken? Of; was er geweld gepleegd? Had de bekel haar — wetend hoe zij Rhoden haten moest — als werktuig willen gebruiken om hem kwaad te doen en was zij op het laatste oogenblik teruggedeinsd voorde daad?
Had zij zich het leven benomen uit vrees voor de vreeselijke wraak van den Javaan?
Allerlei gedachten dwarrelden door zijn hoofd. Zwijgend liep hij mede naar de plek waar liet lijk nog op het gras lag, omringd door een dichten kring van nieuwsgierig toekijkende inlanders. Men week eerbiedig terzijde en Rhoden zag het loodkleurige, opgezette gelaat der jonge vrouw, de gebroken. oogen wijd geopend, en het was hem alsof zij naar hem keek met onverzoenlijken haat. Haar kleeren dropen van het groenachtige water van den vijver en tusschen de natte zwarte haren en op de sitsen kabaia zaten kleverige waterplanten, terwijl de handen en voeten vol modder waren.
Nergens was eenig spoor van geweld te bespeuren, zoodat de politie moest aannemen dat een ongeluk den dood veroorzaakt had. De administrateur gaf geld voor het noodige en men maakte toebereidselen voor Sarintens begrafenis. Terwijl Frank in de voorgalerij stond met zijn kind op den arm, dat hem luid kraaiend telkens in de blonde haren greep en de vader deed alsof hij hem in de mollige beentjes wilde knijpen, kwam de lijkstoet voorbij, voorafgegaan door vier hadji's, wierookvaten dragend, die den geheelen weg over hun somber "ha-illah, ha-illa-lah deden hooren, waarop de talrijke volgers gestadig invielen met een berustend: "amin." Wierookwolkjes kronkelden in de heldere lucht en de geregen kananga's op de lijkbaar toekenden zich scherp af op het sneeuwwitte linnen. Doodsbleek staarde Rhoden den lijkstoet na, zijn zoontje vaster tegen zich aan drukkend. (Wordt vervolgd).


inhoud | vorige pagina | volgende pagina