doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

M.C. Frank: Leonore's huwelijk. Nederlandsch-Indisch verhaal
Leiden: D. Noothoven van Goor, 1879


Hij stapt weer in den wagen en zucht:
"Maar toch ken ik haar! o, die arme Gérard! Arme kerel! - En nu mag ik mijn Schot wel opzoeken om te beletten dat hij 't heele historietje wereldkundig maakt."
De Schot wacht hem bij den ingang der zaal.
"Wel! wat heb je met de Gratie begonnen?"
"O, die is veilig en wel thuis: en hoe heb jij 't met God Apol gemaakt?"
"'k Heb hem een pak slaag, van 't eerste water, - neen - twee, éen van mij en éen van u beloofd, als hij zich niet bedaard hield."

[98:]

"En wat zei hij?"
"Toen wou hij duelleeren, en 'k heb hem aan 't verstand gebracht, dat hij dan op d r i e duëls had te rekenen, een met u, een met mij en een met den vermoedelijken echtgenoot, kassian, de kerel van de Gratie."
"En toen?"
"Toen heeft hij de wijste partij gekozen: "Maul bei Fusz" en wil je hem spreken? Hij staat nu in de lanciers!"
"Ik niet; als hij nu maar zwijgt, en wij ook, dan is 't nog misschien stil te houden!"
"Reken daar op, dan ken je Batavia niet meer! Wie was zij?"
"Ik - ik heb 't haar niet gevraagd."
"Maar je hebt haar toch thuis gebracht, en iedereen weet hier toch waar iedereen woont?"
"Ik weet niet wie dààr woont;" zegt de Malthezer haperend. "En ook, mijn waarde, wat kan 't ons, oude heeren, schelen, dat weten?"
"Ja, morgen weet heel Batavia het toch, dat is waar. Un peu plus tót, un peu plus tard, wat geeft het, maar 'k had het toch gaarne nu reeds geweten..."

[99:]

"En waarom dat, als morgen heel Batavia 't toch weet?"
"O, dan had ik 't toch het e e r s t geweten, zie je, en kon dan, met een heel pédant gezicht zeggen: "O dát is oud nieuws, dat wist ik gisteren avond al, ik was er bij."
"'n Groote voldoening, dat moet ik zeggen: doch ik weet dat je 't zoo niet meent, oude Schot; je bent maar een wouldbe Méphisto: kassian! wie weet of dat" nieuwtje" niet weer het ongeluk van een huisgezin in heeft!"
"Ja, dat kan best;" meent de Schot en beide heeren halen de schouders op en steken een sigaar aan waarmee ze weer den tuin inwandelen.

Om tien uur 's avonds was alles stil in en rondom de woning van den doctor. De gasvlammen voor waren uit, de zeilen neergelaten; slechts de stolp onder de marquise gaf een mat licht, en door de reten der jaloeziedeuren schemerden enkele dunne lichtstralen van de lamp in de binnengaanderij, waar mevrouw Marston zat te lezen, zachtjes heen en weer weigende in haar wip

[100:]

stoel. Het ridselen der bladen die zij omsloeg was 't eenige geluid, dat de diepe stilte af en toe kwam verbreken.
Lili was tegen acht uur zeer onrustig ontwaakt, met van koorts gloeiende leden en schitterende oogjes; doch na een uur of twee was 't kindje weer in slaap gevallen en Mevrouw Marston, vermoeid van de ongewone en toch zoo gewone grootmoederlijke taak, een kindje te sussen, had zich ontkleed en was in sarong en kabaja in de koele binnengalerij gaan zitten, biddende en hopende, dat Leonore thuis mocht komen eer de doctor terugkeerde.
Zij had een boek ter hand genomen, en sloeg nu en dan een blad om, maar - of zij begreep wat zij las? Het hoofd over 't boek gebogen luisterde zij met ingespannen aandacht, nu eens naar een of ander geluid, dat zij meende in de kinderkamer te vernemen, dan eens naar den weg, waar zij 't rollen van Leonore's rijtuig hoopte te hooren. Reeds lang geleden, om half tien, had zij 't gezonden naar 't huis van Vervoorn, zooals Leonore 't had verzocht.
Doch niets, niets hoorde zij: binnen was 't stil; buiten ook: alle huizen gesloten en zelfs geen lantaarn verlichtte de duister

[101:]

nis; volgens den almanak behoorde de maan te schijnen en de gaslantaarns rust zouden te hebben tot laat in den nacht-; ook in de naburige huizen was 't stil; de meeste bewoners waren als gasten of toeschouwers naar 't feest, en de meeste bedienden hadden 't voorbeeld hunner meesters gevolgd en waren ook een kijkje buitenaf gaan nemen.
Daar sloeg het elf uur; de zware slagen der groote hangklok in de achtergaanderij, klonken trillend door 't hooggewelfde huis. Bijna terzelfder tijd kwam een rijtuig in galop aanhollen: zweepklappend en schreeuwend leidden de loopers het vierspan over de brug, die dreunde onder de wielen en de hoeven; knarsend op de keisteenen hield 't rijtuig stil voor 't huis, en haastige voetstappen naderden.
"O, als 't Leonore maar was!" zuchtte mevrouw Marston angstig, en wel wetende dat die verzuchting ijdel was, want ze had maar al te wel den gang van postpaarden en 't zware rollen van 's doctors handwagen herkend.
"Hoe is 't met Lili?" was zijn eerste vraag; en toen hij 't geruststellend antwoord vernomen had;helderde zijn treurig gelaat wat op.

[102:]

"Hoe is 't dáar ginds gegaan?" vroeg mevrouw Marston.
"Arme drommel! Om zeven uur gestorven! Ik moest nog wat blijven bij die stumperts; de vrouw viel in een doodelijke flauwte; God beter 't, maar 't is toch verschrik'lijk; die menschen leefden zoo gelukkig met elkaar; nu moesten ze scheiden en zes kleine kinderen!"
Hij blijft een oogenblik in gedachten voor zich zien; dan, met een diepen zucht vraagt hij:
"Waar is Leonore?"
Mevrouw Marston buigt het hoofd over 't boek en antwoordt, met onvaste stem:
"Ze is - bij - hm, hoe heet ze ook weer? bij Sophie Kortland, geloof ik - die is beneden - geloof ik..."
"Gelooft u? Weet u 't niet vast? Heeft Leonore niet bepaald gezegd waar ze heen ging, als zij dan uit m o e s t gaan?"
"Ja, bij Sophie Kortland, zei ze" is 't antwoord, maar de moeder beeft terwijl ze dit geeft.
"Sophie Kortland is een flink, braaf huismoedertje; als Leonore bij háar is..."
Daar vliegt de deur van Leonore's kamer open en baboe, met bleek gelaat

[103:]

en handenwringend komt aanstuiven:
"O, mijnheer, mevrouw! komt toch naar Nonnie zien! Ze is geschrikt van 't rijtuig en nu weet ik niet, wat haar overkomen moet!"
De doctor heeft niet gewacht tot de meid uitgesproken heeft om naar de kamer zijner lieveling te vliegen. Mevrouw Marston heeft met verbleekende kaken en verschrikte oogen de noodlottige boodschap aangehoord en, langsaam, als met looden voeten, begeeft ook zij zich naar haar kleinkind.
De vader heeft het kindje reeds in de armen: krijtwit is zijn gelaat en met ontzetting staart hij op 't bleeke gezichtje, de wijdopen, brekende oogen en de verstijfde leden van 't wichtje.
"Wat is het, in 's hemels naam?" vraagt mevrouw Marston.
"Een stuip, een zware stuip! Daar, neem het kind, ik - ik moet iets halen, dáar Mama, beef zoo niet; ga zitten met haar...! ik kom zoo terug..."
En hij vliegt heen, eenige bevelen gevende aan de toegesnelde bedienden, bleek, bevend, met sidderende stem - doch kortaf en duidelijk, zoodat hij in weinige oogen blikken alle middelen bij de hand heeft, om, zoo

[104:]

mogelijk, 't leven van zijn eenig kind te redden.
"Waar is Leonore? Laat haar halen! Haalt mevrouw, bij mevrouw Kortland!" gebiedt hij en geeft den bedienden, die verschrikt bij den ingang der kamer staan, bevel, dadelijk zijne vrouw te gaan halen.
Mevrouw Marston zijgt op de knieën bij 't badkuipje, waarin de doctor zijn dochtertje gelegd heeft, het tengere lichaampje met de handen steunend. "Groote God! geef dat zij thuis is eer men haar is gaan zoeken; Heer, sta ons bij, O God! help mij!" bidt de zwakke moeder in haar hart.
En 't is alsof haar gebed wordt verhoord... wederom rolt er een wagen over de houten brug en houdt stil voor 't huis, en wederom klinken snelle voetstappen door 't voorhuis. De bedienden bij de deur wijken ter zijde, half nieuwsgierig de binnetredende gestalte beschouwend.
"Mama! Gérard! Wat is hier gebeurd! wat is dat allemaal!" roept Leonore uit, want zij is 't, en de schrik die 't tooneel in de kamer haar aanjaagt, doet haar opnieuw sidderen en verbleeken.
"Leonore, zijt ge daar eindelijk! God

[105:]

dank: Lili, onze lieve Lili, o, kom hier!"
Zonder om te zien heeft de-doctor deze woorden gesproken, zijn stem is ernstig, doch zacht…
Leonore treedt een stap nader, zij ziet het doodsbleeke gezichtje, de starre, wezenlooze oogjes harer Lili; zij ziet hoe hare moeder, de handen krampachtig gevouwen, schreiend op de knieën ligt…
"Mijn kind, mijn kind, mijne Lili!" roept zij uit, en, vergetend in welke kleeding zij is, stort zij zich neder naast haar man en wil 't schijnbaar doode kind in hare armen nemen.
"Geduld, alles is nog niet verloren," begint hij, doch hij ziet op, en 't woord besterft hem op de lippen. Bloedrood, schaamrood wordt het eerst zoo bleeke gelaat, en de droeve oogen vonkelen, en met woest gebaar slingert hij haar terug, sprakeloos van toorn en verontwaardiging...
In haar ontsteltenis is de verhullende mantel van den Malthezer ridder haar van de schouders gegleden, en daar staat zij nu, bij haar bijna levenloos dochtertje, zij, de Gratie in rosé gaas en satijn, met de verkreukte en verflenste bloemkransen in 't haar en als slingers om de taille ge worden; met de

[106:]

onzedig ontbloote buste, de armen naakt, tot aan de schouders toe, het vleeschkleurig zijden maillot, de slanke beenen omsluitend even eng als de huid, het weeldrige blonde haar los lang hals en rug zwierend, daar staat zij, midden in dit tooneel van schrik, zelve een toonbeeld van schrik, met lijkkleurig gelaat, loodblauwe lippen, starende oogen, als zag zij een vreeselijken dood voor zich…
En wel mocht zij, want 't was erger dan de dood wat haar wachtte. De woedende, verontwaardigde echtgenoot treedt dreigend op haar toe:
"Ellendige! Pak u weg, uit mijn oogen! gij hebt hier niets te doen! Onbeschaamde, eerlooze vrouw, uw eenig kInd, dat doodziek is, verlaat ge om in dit schandelijke narrenkleed uw schandelijke genoegens na te jagen! Weg! uit mijn oogen: uit mijn huis! Hier is geen plaats meer voor u, gij ontaarde vrouw, ontaarde moeder! Ga, eer ik u die onteerende vodden van 't lijf ruk!..."
"Gérard! Gérard! Erbarm u!" smeekt de moeder, aan de knieën van den vertoornden man neerzijgend, en smeekend de handen opheffend om den arm af te weren, die haar

[107:]

dreigt; doch hij trekt dien arm terug…
"Neen, ik zal mijn handen niet bezoedelen aan zoo'n eervergetene, aan haar ontuchtig kleed: maar zij moet weg, voort, voort van hier! Zij zal mijn huis niet langer onteeren; niet langer moeder heeten van mijn kind! Ga! vrouw! eerloze, ga!"
Dreigend, gebiedend wijst hij naar de deur, en langsaam, met gebogen hoofd, met gesloten oogen, als gehoorzaamde zij aan een onzichtbare hand die haar voortdreef, wankelt Leonore voorbij hare moeder en haar kind, de kamer uit, voorbij de groep ontstelde bedienden, die haar met onbeschaamde, spottende of verschrikte oogen aanstaren, de binnengalerij door, het huis uit, den tuin door en den weg op, in haar schitterend costuum als Gratie, in den donkeren nacht…


inhoud | vorige pagina | volgende pagina