doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

M.C. Frank: Leonore's huwelijk. Nederlandsch-Indisch verhaal
Leiden: D. Noothoven van Goor, 1879


Ginds bij de brug drijft een vormelooze massa langsaam voort; nu eens verschijnt zij aan de oppervlakte, dan weer bedekken de golven haar; dan ziet men een witten arm uitsteken, en men hoort een geplas, als deed de drenkelinge moeite om te zwemmen, zooals zelfs zij, die zich verdrinken willen, vaak onwillekeurig doen wanneer zij eenmaal aan 't water overgeleverd zijn.
Eenige kloeke zwemmers, zoo als men die onder de Inlanders vindt, zijn vooruitgesneld, begeven zich te water en eer 't lichaam tot de openstaande sluis genaderd is, dat onherroepelijk de dood zou zijn, hebben zij de drenkelinge gegrepen en weldra aan land gebracht.
"Nu naar den schout!" gebiedt de aanvoerder der patrouille, die zich tot nu toe met niets heeft bemoeid doch opmerkzaam toeschouwer is geweest.
Een politiedienaar in uniform bevestigt dit bevel, en reeds wil men den tocht naar de

[117:]

schoutswoning aannemen, toen Rosa vooruit treedt, de omstanders ter zijde dringt en spreekt:
"Niet naar den schout: gaat mee met mij; brengt haar bij mijne mevrouw; ik ben de bediende van mevrouw S... zij en ik hebben "haar" - ze wijst op 't lichaam er in zien springen; mevrouw heeft mij gezonden om haar te halen..."
"Dat kan niet, dat mag niet..." luidt het streng uit den mond van den politiedienaar.
"Waarom niet? Mijne mevrouw zal 't den schout wel zeggen... en wie moet haar helpen in 't politiebureau? Ze kan nog niet dood zijn, en al de heeren doctoren zijn naar 't feest..." redeneert het meisje.
"Dat is zoo, en de heer schout is er ook!" beäamt het hoofd der patrouille.
"En als hare mevrouw het wil in orde maken…" bemerkt een ander.
"Ja, en een flinke fooi geven ook!" voegt Rosa er bij, en deze verzekering beslist het pleit ten haren gunste. De bedienden van mevrouw S. nemen den last op in een kaïn, dien iemand ter leen aanbiedt daartoe, en de stoet beweegt zich snel naar 't huis, terwijl Rosa vooruitsnelt.

[118:]

De zieke zit op in haar stoel; de ontsteltenis van 't buitengewone voorval heeft haar de kracht verleend die haar anders ontbreekt: de groote oogen schitteren van verwachting, van angst.
"Mevrouw, ze hebben haar, daar is ze, daar komen ze!" roept Rosa ademloos binnenstuivend.
"Waar? Wie? Wie is het? Dood?"
"'t Is eene vrouw, ik heb haar niet gezien, ik ben bang; ze zeggen, dat ze nog niet dood kan zijn."
"En wat gaan ze met haar doen! 't Beste is, haar hier te brengen..."
"Dat dacht ik wel, ik heb het gezegd, en hen een "present" beloofd van mevrouw."
"Goed, heel goed, laat haar daar brengen, neen wacht, hier, hier; in mijn kamer. Leg dekens, matten op den vloer. Ik wil haar zien..."
Zij geeft Rosa en dezer oude moeder nog eenige bevelen; haar gebaren zijn levendig, de groote oogen schitteren, zij beweegt zich onrustig op haar leger; 't is als had dit voorval haar alle pijn doen vergeten.
Na eenige minuten treden de twee huisbedienden binnen met hun treurige vracht, die zij midden in 't vertrek op den vloer

[119:]

leggen. Meer lampen worden aangestoken, en de zieke laat haar stoel naar de drenkeling toerollen,en beschouwt met nieuwsgierige, verschrikte blikken wat naar allen schijnt - een lijk - !
"Een mooi meisje! maar die kleeding…! een masker! Ze moet rijk zijn, naar die paarlen en dat toilet te oordeelen.. prachtig haar! Waar heb ik dat gezicht meer gezien?" peinst zij.
"Zullen we den doctor laten halen, mevrouw?"
"Ja, zeker, dadelijk: laat inspannen!" en dan beveelt zij haar van den stoel te helpen, en glijdt op den vloer neer naast de drenkeling, terwijl zij eenige bevelen geeft om, zoo mogelijk, 't bewustzijn terug te roepen in dat koude, bleeke lichaam. Met vaardige handen ontdoet zij de schoone in 't vreemde kleed van de sieraden, die ongerept zijn gebleven, o wonder! Zij vat den linkerarm, dien een breede paarlen armband om sluit, en 't slot openend, bemerkt zij ook den ring aan den eenen vinger…
"Een alliance! Ze is dus getrouwd ook! Waar heb ik dat gezicht toch gezien?" vraagt zij zich weer en beproeft het slot te openen van de bracelet, dat naar 't

[120:]

schijnt tot médaillon dient.
Het rijtuig, haastig ingespannen, rolt het hek uit. Zij heeft het ovale slot opengekregen met haar fijne, lange nagels; er zijn twee portretten in, 't éene is van een kindje, misschien een jaar oud, een engelenkopje, 't andere is dat van een man van middelbare jaren; doch zoodra mevrouw S. een oog slaat er op, laat ze 't médaillon uit de handen vallen en staart vol schrik, nu meer ontzet dan ooit, op 't bleeke, bewustelooze gelaat, dat daar op 't kussen ligt.
"Hemelsche goedheid! Kan dát zijn! Is de wagen al weg? Iemand moet hem achterna, terugroepen: een anderen doctor, niet doctor van Kolven halen! God, God! Gérard! Zijne vrouw! Er moet iets vreeselijks gebeurd zijn. Hij zei nogal dat zij niet naar dat bal ging!" en de zieke ziet met toenemende belangstelling, maar ook met vermeerderden angst naar de nog steeds vruchtelooze pogingen om de drenkeling bij te brengen.
Geen wonder; immers 't mansportret in 't médaillon was de haar welbekende miniatuurphotographie van Gérard; dat kind moest het zijne zijn; en binnen in den alliaucering stonden zijn initialen en die zij

[121:]

ner vrouw, en de datum, haar met onuitwischbare trekken in 't geheugen gebleven van hun huwelijk…
Er moet iets vreeselijks gebeurd zijn!" prevelt zij nogmaals, en vraagt dan weer of 't rijtuig al terug is? Doch men had het niet meer kunnen inhalen Gérard zal zijne vrouw, wellicht ook slechts haar lijk, uit het huis zijner gewezen - hartsvriendin moeten halen.
"O, dat had ik hem gaarne gespaard! en toch, beter dat hij haar helpt, dan dat een ander, een vreemde, haar zóo ziet… Ze heeft het met opzet gedaan, dat is zeker; en in dit toilet...: Onbegrijplijk!"
Daar komt het rijtuig terug in vliegenden galop. Bosa spoedt den doctor te gemoet; mevrouw wil hem eerst zien, en laat zich weer op haar rolstoel helpen: zij beweegt zich veel vlugger dan gewoonlijk, doch de vermeerderde bleekheid van haar gelaat, de trillende neusvleugels en de saamgeperste lippen bewijzen, dat een hooge zenuwaandoening daarvan de reden is.
"Mevrouw, de heer doctor kan niet komen: zijn kind is ziek, wil sterven, zegt men, en hij kan niet komen," bericht Rosa.
"Niet komen? Het kind stervende?" her

[122:]

haalt mevrouw S., Rosa verbijsterd aanstarende.
"Ja, en de koetsier is toen een anderen doctor gaan zoeken, en die is nu beneden; moet hij boven komen?"
Mevrouw S. werpt een blik naar de drenkeling. De vrouwen hebben haar de natte kleederen van 't lijf gesneden, en 't kille lichaam in dekens gehuld.
"Ja, laat hem boven komen, en gij, (tot de andere vrouwen sprekende), "legt haar op den divan, spoedig, en brengt mij er bij."
"Goddank, hij weet niet, waarom ik hem liet halen! En toch, misschien ware 't beter geweest. Zijn kind stervende! O, er moet iets vreeselijks gebeurd zijn," prevelt zij wederom, zachtjes de hand der drenkeling aanrakende. En nu treedt de vreemde doctor binnen. Een bejaard, ernstig man, die zwijgend buigt en zonder iets te vragen, den toestand der bewustelooze begint te onderzoeken.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina