doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: De koloniaal en zijn overste (dl.1)
Den Haag: Thieme, 1879 (eerste dr.1876) (Guldens-Editie no.123)


[59:]

VIII.

Eene vrouw van innerlijke goedheid is altijd beminnenswaardig bevonden en eene, die na drie dagen nog leelijk bevonden wordt, is zeker niet beminnenswaardig.
BÖRNE.

Zooals we zeiden, juffrouw Huigen en Clara wandelden te zamen. Deze beide dames hadden misschien nogniet meer dan twintig woorden gewisseld, toch waren zij reeds zeer goede vriendinnen. Clara vond zich tot het eenvoudige, zachte gezicht aangetrokken, en juffrouw Huigen had op het hooge voorhoofd en in de ernstige oogen van het meisje iets meenen te lezen, dat haar toescheen niet gewoon te zijn. Nu, in de veertig jaren, die met hun lief en leed achter haar lagen, had ze genoeg gezien, genoeg begrepen van hetgeen rondom haar voorviel, om te weten dat een jong meisje, dat anders denkt, anders gevoelt, anders is dan de meeste harer zusteren, dat zoogenaamde overdreven illusien en wenschen koestert, dat zulk een meisje meer te lijden en te strijden heeft dan zooveel andere lichtzinnige, onbedachtzame wezentjes.
Het moederlijk gevoel, dat, hoewel ze nooit een eigen kind aan het hart drukte, in de borst der oude vrijster woonde, had haar als van zelve tot Clara gevoerd, en zoo was er een soort van wederzijdsche genegenheid ontstaan; zoo kwam het, dat Clara het zeer aangenaam

[60:]

vond in haar gezelschap den tuin te zullen bezichtigen Juffrouw van Berkesteyn was anders in dit oogenblik weinig gestemd tot praten; er lag een peinzende uitdrukking op haar sprekend gelaat, en ze ging de liefelijke partijen en schilderachtige punten voorbij, zonder ze te zien, terwijl ze verstrooide antwoorden gaf op hetgeen haar gezellin nu en dan opmerkte. Eensklaps stond ze stil; 't was voor een groot perk bloeiende heliotropen tegen een glooiing aangelegd. Ze bukte zich over de bloemen en, toen ze na een wijle het gelaat ophief, kwam het juffrouw Huigen voor, dat het een geheel andere uitdrukking had gekregen.
"Houdt u ook zooveel van heliotropen," vroeg juffrouw Huigen, "ik vind het een allerliefst bloempje."
"En die geur," zei Clara zacht. Na een poos voegde ze er bij: "Ik had ze niet gezien, sinds we verleden zomer het graf van mama bezochten; het plekje, waar ze haar hebben neergelegd staat vol heliotropen, want dat waren haar lievelingsbloemen."
"Wilt ge niet eerst een takje plukken?" vroeg juffrouw Huigen, toen Clara verder wilde gaan.
"O neen, ik pluk nooit een bloem af. Mama zeide dat het een zonde was tegen de natuur, dat het even wreed was als een vlinder of een vogeltje te dooden."
Er kwam een kleine pauze. "Natuurlijk," ging het meisje op eenigszins ongeduldigen toon voort, "natuurlijk zult u dit overdreven vinden, maar zij was, wat de menschen gewoon zijn overdreven te noemen, mijn arme lieve mama, - en wie haar kenden en begrepen, hadden er haar des te liever om."
"Ik behoor niet tot de menschen, die zoo iets overdreven noemen," zei juffrouw Huigen en na een poosje voegde zij er bij: "Rust uwe moeder reeds lang onder haar heliotropen?"
Clara zag getroffen op. Dat was een vraag, zooals zij die zelve zou hebben gedaan. Zij hield er niet van dat

[61:]

men sprak van dood, van begraven; geheel haar poëtische ziel verzette zich tegen dat denkbeeld van verteren, van ontbinding, tegen die akelige gedachte van een dierbaar lichaam, dat tot stof vergaat! Meer en meer gevoelde ze zich aangetrokken tot haar, die zoo bescheiden en gevoelvol sprak, en vertrouwelijk antwoordde ze: "Wel moogt u vragen, hoe lang ze rust, want ze heeft veel geleden.. . Laat zien, het is nu acht jaar, dat ze eindelijk bezweek aan die ziekte, waarvoor de dokters maar geen genezing kunnen vinden. Arme mama! Het hielp niet, dat we naar Europa gingen!"
"Het is wel treurig, zoo'n langzaam wegkwijnen" zei juffrouw Huigen.
"Niet alleen voor de zieke; voor die haar liefhebben, is 't nog veel treuriger!"
En Clara vertelde veel van de zachte, stille vrouw die zoo geduldig geleden en haar eenig kind zoo lief gehad had; en dáárvan dat vreemden haar voor koel en overschillig hadden gehouden, maar dat zij onrechtvaardig waren in hun oordeel, omdat zij slechts haar teergevoelige ziel achter die koelheid verborg.
"Welk een slag voor uw papa, zulk een vrouw te verliezen," zei juffrouw Huigen eindelijk.
Clara zweeg plotseling en met een pijnlijken blos stond ze haastig op van de zodenbank. "Kom aan," viel zij zichzelve plotseling in de rede. "Zou u den geheelen vroolijken dag bederven met mijn treurige verhalen. Eigenlijk begrijp ikzelf niet, hoe ik er toe kom, u dit alles te vertellen!" En zij wierp het hoofdje achterover met dat trotsch en onverschillig gebaar, dat reeds meer dan één aan boord had geërgerd, "ik houd anders niets van confidences ;- ik begrijp niet. . . ."
"Misschien," zei juffrouw Huigen met iets onbeschrijfelijk zachts in gelaat en stem, "misschien heeft uw hart u gezegd, dat, ge bij mij sympathie zoudt vinden. Ik verzeker u, in plaats van mij den vroolijken dag te

[62:]

bederven, hebt gij mij het genot daarvan verhoogd, door uw vertrouwen. Misschien komt er nog wel eens een oogenblik, waarin ge behoefte hebt om over uw mama te spreken - - - zult ge dan aan mij denken?"
Clara van Berkesteyn greep de zachte witte hand, die haar werd toegestoken, de oude juffrouw trok het donkergelokte hoofdje aan haren boezem en - onder de schaduw van Gibraltar's rotsen sloten de beide vrouwen hare vriendschap.
Toen zij van haar wandeling terugkeerden, vonden ze mevrouw Helmberg somberder en zwijgender dan ooit; daartoe had ze wel een weinig reden, want ze was van alle zijden omringd door de familie Krobs.
Zeker ware zij het gegil en gedwing der veelbelovende kleinen ontvlucht, maar zij had zich laten verlokken door den grooten voorraad kwé-kwé (gebak), waarmede de beide baboe's kwamen aandragen, en die mevrouw Krobs recht gul en hartelijk aanbood met haar te deelen.
Nu, mevrouw Helmberg was een indische vrouw; dat wil zeggen een hartstochtelijke liefhebster van kwé-kwé; het gebak in Gibraltar is overheerlijk en ze zou wellicht verzoend zijn geweest met de zoo onwelkome drukte, zoo niet een jeugdige Krobs met zijn vuile vingertjes een grooten vlek had gemaakt op het amberkleurig kleed, dat zij heden voor het eerst droeg en dat haar buitengewoon goed stond.
Nauwelijks waren de heeren met Kitty van hun wandeling teruggekeerd of men haastte zich in de rijtuigen te klimmen; - welke moeite men echter aanwendde, men kon de familie Krobs niet meer kwijtraken en, zoo reed men dan gezamenlijk, nu eens langs de druk bezochte straten, dan weder langs rotspunten, die met zacht blauwe of lila's bloemtrossen waren omslingerd, langs prachtige rozentuinen en geheele prieelen van roode geraniums.

[63:]

Te midden van zulk een heerlijken bloemenschat, zag men het Jezuieten-college tegen de rotshelling aangebouwd en spoedig herkenbaar door enkele sombere zwarte wannengestalten. die een scherp en onaangenaam contrast vormden met de vroolijke natuur.
De gids vertelde, dat vroeger een tweede klooster voor nonnetjes, dicht bij het eerste had gelegen, maar dat wen verplicht was geweegt de nonnetjes te verwijderen - tot herstel van de wederzijdsche rust -, een verhaal dat algemeene vroolijkheid gaf.
Het was intusschen reeds eenigszins laat geworden, en men reed zoo snel de onverwoeide paardjes waar loopen konden naar de haven terug, waar men groote moeite had om aan de dringende, schreeuwende en vechtende bootslui te ontsnappen, die allen het kostbaar vrachtje aan boord wilden brengen. Veilig werd de Elwine bereikt, en wel op het oogenblik, dat de etensbel luidde. Het behoeft geen betoog dat de familie Krobs dien middag de tafel veel minder eer aandeed dan gewoonlijk.
Den volgenden morgen begaf men zich het eerst naar de markt. In een open vierkante ruimte waren allerlei producten in tentjes ten verkoop bijeengebracht en met smaak uitgestald. Veel meer dan die producten trokken echter de verschillende kleederdrachten en menschentypen die hier bijeen waren, de aandacht. De Spanjaard met zijn donkergele tint, zijn zwart haar, zijn vurige oogen, zijn ronden vilten hoed, zijn vuile kleeding, zijn om het lijf gebonden rooden gordeldoek; de Senorita met haar schoon, zij het dan ook geblanket, aan gezicht, haar sluier en haar gebedenboek; de Jood met zijn onveranderlijk type en te koop geboden bijouterien; de visschers met hun zeedieren van den zonderlingsten vorm; de vrouwen met haar ruikers, de vleeschhal, de verkoopers van sinaasappelen, de schreeuwende handelaars en ezeldrijvers, ze vormden onder het in overdekte

[64:]

straten. verdeelde marktplein, onder de beschutting van de bijna aaneensluitende zeildoeken, een tooneel dat men moet gezien hebben, om er zich een begrip van te vormen.
Gevogelte, brood, schapen- en rundvleesch, spaansche kaas, olijven, pisang, dadels, citroenen, ananassen, sinaasappelen, vijgen, pruimen, lagen er opgehoopt door elkander. Maar bovenal werden de reizigers getroffen door den Moor, dien ze, wat niet met heel veel zaken het geval is, vonden, juist zooals hij op de plaatjes geteekend is; zijn witten tulband, met rood middelstuk, zijn wijde boernoes met kap van witte of blauwe stof, zijn bloote beenen en in kleine gele sloffen gestoken voeten, ze deden denken aan de figuren uit de "Duizend-en één nacht". Anderen weer hadden roode mutsen met zwarte pluimen, blauwe mantels en korte broeken met sandalen als de Savoyaards. De engelsche soldaat, met zijn scharlaken rooden uniformrok en zwarte broek, of wel zijn witte jas en roode pantalon, vormde met de verschillende kleederdrachten een scherp contrast, en bracht zijn deel bij tot het samenstellen van dat mengelmoes van kleuren dat de bezoekers met verbazing vervulde.
Zij gingen een tweede poort door, en kwamen op een open plein, dat bijna geheel door militaire gebouwen is ingenomen. Links stond een groote kazerne, die als redoute achter een der bastions aan die zijde diende.
Rechts en links achter hen wachthuizen, vóór hen militaire woningen. Langs een der wachtgebouwen ontwaarden ze een gedeelte van den wal, die geleek op een lusthof, zoo vol met bloemen en gewassen was het daar! Men spoedde zich alras naar de Mainstreet.
Tal van rijtuigjes, met en zonder zeilen, stonden hier te wachten, om den vreemdeling in staat te stellen een der gewone toertjes te maken. De zwaar geknevelde, gele voerlieden waren met elkander in druk gesprek, zeker om overeen te komen, hoeveel ze wel zouden

[65:]

laten betalen (want 't zijn afzetters van het eerste water), toen zij bij de nadering der passagiers plotseling hun gesprek staakten, en zich haastten hun diensten aan te bieden. Men huurde twee rijtuigjes en liet zich naar de hooge vestingwerken brengen.
De reizigers begonnen te klimmen langs de steile, smalle en hoekige straten en bewonderden de behendigheid, waarmede de vurige paardjes hen, zonder een enkele maal uit te glijden, naar boven brachten. De koetsiers hielden halt. 't Was voor de poort van een moorsch kasteel, dat bij den ingang lag van de meest bekende, bijna onvergelijkelijke verster kingen van Gibraltar.
De toegang is een ieder geoorloofd, die op het bureel van den "Garrison Quarter-Master" een biljet heeft gevraagd. De gids had hen daarheen gebracht. Nadat ze het bewijs vertoond hadden aan de wacht, waar zich weer berenmutsen en roodrokken bevonden, lieten ze de rijtuigen achter en volgden den soldaat, die hen zou begeleiden.
Onwillekeurig komt bij het gezicht dezer vesting het verleden voor den geest. In 711 werd de rots het eerst versterkt door den Moor Tarik. Ten tijde der kruistochten was zij getuige van de vijandelijkheden tusschen de Spanjaarden en hun mohammedaansche meesters, de Mooren. Eerst in 1462 werd zij voorgoed na een dappere verdediging hernomen; - was zij de plaats geweest, waar de vreemde indringers het eerst den voet zetten, zij was ook een der plaatsen, waar zij het langst standhielden. In 1704 werd Gibraltar door de Engelschen en Hollanders veroverd, en sedert dien tijd bleef het in het bezit der eersten.
De soldaat voerde de bezoekers langs holle wegen en overdekte gangen naar den ingang der galerijen. Deze zijn door kruit in de rotsen uitgehold; ze zijn ruim genoeg om het vervoer van de kanonnen naar boven toe te laten! links vindt men, in verschillende étages,

[66:]

bijna ontelbaar aantal kazematten, die eveneens haar ontstaan aan mijnen te danken hebben. Van buiten vertonen ze zich als de ingangen tot adelaarsnesten, het zijn kleine zwarte vlekjes,en toch dreigt uit elk een vuurmond van zwaar kaliber.
Behalve deze werken in de rots zijn daar buiten open batterijen, waarin voornamelijk het zware geschut tot doorboring der gepantserde schepen is opgesteld. Het aantal vuurmonden, dat zich hier bevindt, is verbazend en niet minder hoe de kunst de gaven der natuur heeft benut; - men kan zich moeilijk een denkbeeld van zulk een positie vormen, zonder haar te hebben gezien.
Er kwam een der heeren een anekdote te binnen, die de lezer zich misschien ook zal herinneren: de commandant eener vesting was zoo overtuigd van het indrukwekkende der stelling, dat hij, als bet beste middel om zijn aanvaller van diens plannen tot belegering te doen afzien, hem uitnoodigde binnen de stad te komen; hier leidde hij hem rond en gaf hem verklaring van wat hij zag. Den volgenden dag werd het beleg opgebroken.
De Engelschman zou ten opzichte van Gibraltar misschien niets doeltreffenders kunnen doen.
Het uitzicht was trotsch en boeiend. De baai lag daar zoo kalm en blauw met haar tallooze schepen, daar achter een spaansch landschap; de afgrond beneden met zijn vlakte en glooiingen, langzaam rijzende tot ze overgaan in de met sneeuw bedekte kruinen der Sierra Ronda en Sierra Nevada; de eeuwige branding van de Middellandsche Zee, die langzaam maar onophoudelijk aan de rots knaagt; de wolken, die u beginnen te omringen; het barmonisch klotsen der golven; - dat alles verheft en drukt neder te gelijk.
De Engelschen onderhouden te Gibraltar een garnizoen van 7000 man, allen roodrokken; Schotten zag men er niet. Over het geheel maken zij een uitmuntenden indruk; de vertegenwoordigers van "Old-Eng

[67:]

land" mogen gerust gezien worden, en zullen den appetijt der Spanjaarden niet grooter maken. Het wemelt er van kazernen en wachthuizen, die zoo zijn ingericht, dat het onmogelijk is voor de inwoners zich op de openbare plaatsen te verzamelen, Indiën de overweldiger het niet duldt. Over het algemeen leiden de soldaten een heerenleven; ze wandelen als echte dandy's met hun rotting over straat, hebben voor het klimaat geschikte, uitmuntende, luchtige woningen, compegniesgewijze eene sierlijken tuin, dien ze goed onderhouden, kortom alles wat hun het leven aangenaam kan maken.
Men ontbeet in het "Clubhouse" en reed daarna naar de zuidelijke punt van Europa; de weg was even schilderachtig als al wat de reizigers te voren gezien hadden.
't Was een zee van bloemen, die zich rechts en links uitstrekte; heliotropen en geraniums en allerlei zuidelijke gewassen bloeiden in weeldel:igen, echt oosterschen overvloed. Voor ze aan de Punt van Europa kwamen, zagen ze de militaire stad met hospitalen, kazernen, officiersgebouwen, sommige met bloemen en groen omkranst; 't werd langzamerhand kaler, eenzamer, en eindelijk bereikte men het plateau, waarop de vuurtoren staat. De reizigers beklommen dien niet, want ze waren reeds van vergezichten verzadigd.
In de nabijheld daarvan bevmdt zIch het zomerverblijf van den gouverneur, tegen de rotsen aangedrongen; verder heeft men het uitzicht op de schoone "caves" (holen), door de zee in de rots uitgeknaagd, en op de vele batterijen, die de straat van Gibraltar bestrijken.
De terugrit was even schoon; men bezocht de tuinen en kocht ruikers om ze mee naar boord te nemen.
De engelsche kanonnen staan daar zoo verscholen in het groen en de bloemen, dat Gibraltar een versterkten tuin gelijkt.


vorige pagina | inhoud | vorige pagina