doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Raden Adjeng Kartini: Door duisternis tot licht. Gedachten over en voor het Javaansche volk,
Den Haag 1912 (derde dr, eerste d. 1911)


JAPARA, 25 Mei 1899. (I.)

Ik heb zóó verlangd kennis te maken met een "modern meisje", het fiere, zelfstandige meisje, dat zoo ten volle mijne sympathie heeft, dat met vluggen, flinken tred haar weg door 't leven gaat, vroolijk en opgeruimd, vol geestdrift en warm gevoel, arbeidend niet voor eigen heil en geluk alleen, doch ook zich gevend aan de groote Maatschappij, werkend tot het heil van vele mede-menschen. Ik gloei van geestdrift voor den nieuwen tijd en ja, ik kan wel zeggen, dat wat denken en voelen betreft, ik den Indischen tijd niet meeleef, doch geheel die mijner vooruitstrevende blanke zusters in het verre Westen,
En als de wetten van mijn land zulks zouden toelaten, zou ik niets liever willen en doen, dan me geheel te geven aan het werken en streven - van de nieuwe Vrouw in Europa. Eeuwenoude tradities echter die niet zoo maar af te breken zijn, houden ons in haar stevige armen gekluisterd. Eens ja, zullen die armen ons loslaten, maar die tijd ligt nog verre van ons - zoo eindeloos ver ! Hij zal komen, dat weet ik, doch eerst drie, vier geslachten na ons. O! U weet niet wat 't is den jongen, den nieuwen tijd, uw tijd, lief te hebben met hart en ziel, terwijl je nog aan handen en voeten gebonden, vastgeketend bent aan de wetten, gebruiken en gewoonten van je land, waaraan 't niet mogelijk is te ontkomen. En de gebruiken en gewoonten van ons

[2:]

land staan lijnrecht tegenover het nieuwe, dat ik graag in onze Maatschappij zou ingevoerd zien. Dag en nacht peins en zin ik op middelen om tóch aan de strenge zeden en gewoonten van mijn land te kunnen ontsnappen, doch ... de oude Oostersche tradities zijn wel hecht en sterk, maar ik zou ze toch van mij kunnen afschudden, verbreken, - ware het niet, dat een andere hechtere en sterkere band dan eenige eeuwenoude traditie mij aan mijne wereld bond: de liefde, die ik heb voor hen, die mij het aanzien schonken, aan wie ik alles, alles te danken heb. Mag ik, heb ik het recht wel, om hen, die mij mijn leven lang niets dan liefde en goedheid betoonen en mij omringen met de trouwste zorgen, het hart te breken? Hunne harten zou ik breken, wanneer ik aan mijn verlangen toegaf en deed waar heel mijn wezen naar smacht, bij iederen polslag, bij elke ademhaling.
't Waren de stemmen niet alleen, die van buiten, van het beschaafde, het herboren Europa tot me doordrongen, die me naar verandering der nu bestaande toestanden deden verlangen. Reeds in mijne kinderjaren, toen het woord "emancipatie" nog geen klank, nog geen beteekenis voor mijne ooren had, en geschriften, en werken, die het daarover hadden, ver buiten mijn bereik waren, ontwaakte in mij een verlangen, dat gaandeweg grooter en grooter werd: het verlangen naar vrijheid en onafhankelijkheid, zelfstandigheid. Toestanden in mijne directe en indirecte omgeving, die mijn hart braken, en deden schreien van nameloos verdriet, riepen het wakker.
En de stemmen, die voortdurend van buiten al luider en luider tot rnij kwamen, deden het zaad, hetwelk het diep mede-voelen van het leed van anderen, die ik innig liefheb, in mijn hart legde, ontkiemen, wortel schieten, welig groeien en tieren.
Maar hierover voorloopig niet verder - een anderen keer meer. Nu wil ik u het een en ander van mijn persoon vertellen, ter kennismaking. Ik ben de oudste of eigenlijk de tweede dochter van den Regent van Japara en heb vijf broers en zusters - wat een weelde, hé ? Wijlen mijn grootvader, Pangeran Ario Tjondro-negoro van Demak, die een groot voorstander was van den vooruitgang, was de eerste Regent op Midden-Java, die zijn huis ontsloot voor den gast van ver over zee : de Westerscne beschaving. Al zijn kinderen, die allen eene Europeesche opvoeding genoten, hebben of hadden (velen dezer zijn er niet meer) de liefde voor den vooruitgang van hunnen vader overgeërfd, en

[3:]

deze gaven op hun beurt hun kroost dezelfde opvoeding, die zij zelf genoten hadden. Vele mijner neven en al mijne oudere broers hebben de H. B. S. doorloopen - de hoogste inrichting van onderwijs, die wij hier in Indië hebben, en de jongste mijner drie oudere broers bevindt zich sedert ruim drie jaren ter voltooiing zijner studiën in Nederland, de twee anderen zijn in 's Lands dienst. Wij meisjes, geketend als we nog zijn aan oude gebruiken en gewoonten, hebben slechts povertjes mogen profiteeren van den vooruitgang, wat 't onderwijs betreft. - 't Was al een heel groot vergrijp tegen de zeden en gewoonten van mijn land, dat wij meisjes uit leeren gingen en daarvoor elken dag het huis verlaten moesten om de school te bezoeken. Zie, de adat van ons land verbiedt meisjes ten strengste uit hun huis te komen. Naar een andere plaats gaan mochten wij niet - en de eenige inrichting van onderwijs, die ons stadje rijk is, is maar een gewone openbare lagere school voor Europeanen. Op mijn twaalfde jaar werd ik thuis gehaald - ik moest de "doos" in; ik werd in huis opgesloten in algeheele afzondering van de buitenwereld, waarin ik niet eer terug mocht keeren, dan aan de zijde van een echtgenoot, een wildvreemden man, dien onze ouders voor ons uitkiezen en met wien we getrouwd worden feitelijk zonder dat wij het weten. Europeesche vrienden - dit heb ik eerst heel later gehoord - hadden al 't mogelijke beproefd om mijne ouders tot andere gedachten te brengen, tot intrekking van het voor mij, jong en levenslustig kind, zoo wreed besluit, maar zij hadden niets kunnen verkrijgen - mijne ouders waren onverbiddelijk -, ik ging mijn gevangenis in. Vier lange jaren heb ik tusschen vier dikke muren doorgebracht, zonder ooit iets van de buitenwereld te zien. [Men zie de toelichting op bladz. 16 door de schrijfster zelve gegeven.]
Hoe ik dien tijd doorkwam, weet ik niet - ik weet alleen maar, dat hij verschrikkelijk was.
Een groot geluk was het voor me, dat de lectuur van Hollandsche boeken en de correspondentie met Hollandsche vrienden mij niet ontzegd waren. Deze waren de eenige lichtpunten in dien naren, somberen tijd. Zij waren mijn alles - zonder die twee zoude ik misschien omgekomen zijn of erger nog dan dat - mijn ziele, mijn geest zouden gestorven zijn. Maar de tijdgeest, mijn helper en beschermer, liet overal zijne dreunende stappen

[4:]

hooren; trotsche, hechte, oude gebouwen waggelden bij zijne nadering op hunne grondvesten - stevig gebaricadeerde deuren sprongen, de een als van zelf, de ander met veel moeite open, maar open gingen ze toch, en lieten den onwelkomen gast binnen. En waar hij is geweest, liet hij sporen achter.
Op mijn 16e jaar eindelijk zag ik voor 't eerst de buitenwereld weer. Goddank! Goddank! ik mocht mijn kerker verlaten als een vrij mensch, en niet geketend aan een mij opgedrongen echtgenoot. Na zes maanden zag ik voor den tweeden keer de buitenwereld terug; daarna volgden verschillende gebeurtenissen elkaar op, die ons meisjes al meer en meer onze verloren vrijheid hergaf; en verleden jaar met de inhuldiging onzer jonge Vorstin schonken onze ouders ons "officieel" de vrijheid terug. Voor het eerst van ons leven mochten wij de stad onzer inwoning verlaten en mee naar de hoofdplaats gaan om daar al de festiviteiten bij te wonen, die ter eere van de Koningin waren aangelegd. Alweer een héél, héél groote overwinning, die wij zeer op prijs mogen stellen, wat wij dan ook doen. Dat jonge meisjes, van onzen stand zich In het publiek vertoonen is hier een ongehoord iets, de "wereld" stond er verbaasd over. Lieve tongetjes, raakten over dit ongehoord feit druk in beweging, mijne Europeesche vrienden juichten, en wij, wij waren er den koning te rijk mee!
Maar tevreden ben ik niet, nog in lange niet. Verder, immer verder wil ik! Neen, geen feesten, geen pretjes naloopen heb ik ooit begeerd, is ooit de bedoeling geweest van mijn verlangen naar vrijheid. Vrij verlangde ik te zijn, om me zelfstandig te mogen, te kunnen maken, om van niemand afhankelijk behoeven: te zijn, om . . . om nooit te moéten trouwen.
Maar trouwen moeten we, moét, moét. Niet trouwen is de-grootste zonde, die een Mohammedaansche kan begaan, is de grootste schande die voor een Inlandsen meisje en hare familie bestaat.
En het huwelijk hier, o, ellendig is hier nog een té zachte uitdrukking voor! Hoe kan het ook anders zijn, als de wetten zijn gemaakt alles voor den man en niets voor de vrouw? als wet en leer beide zijn vóór den man - als hem alles, alles is geoorloofd?
Liefde! wat weten wij hier van liefde? - Hoe kunnen wij een man en een man ons liefhebben, als wij elkaar niet kennen,

[5:]

ja zelfs niet zien mogen? Jonge meisjes en mannen worden in strenge afzondering van elkaar gehouden.
Ja. heel graag zou ik alles van uwe betrekking willen vernemen, zij lijkt mij zeer interessant toe. En wilt u me dan ook vertellen van de voorbereidende studies, die haar voorafgingen? Ook heel erg graag zou ik meer van uwe Toynbee-avondjes willen vernemen, evenals van den geheel-onthoudersbond, waarvan u zoo'n ijverig lid is. Dit alles hebben wij in Indië niet. Maar ik stel daar warm belang in. Zou u mij later niet eens zoo'n Toynbee-avondje willen beschrijven? Ik verlang er werkelijk naar, wat meer van dezen arbeid van naastenliefde te vernemen, dan wat de dagbladen en tijdschriften me vluchtigjes er over vertellen.
In de Inlandsche maatschappij hebben we Goddank, nog den drankdemon niet te bestrijden - maar ik vrees, ik vrees, dat als eenmaal - vergeef me - de Westersche beschaving hier burgerrecht heeft verkregen, wij ook met dat kwaad te kampen zullen hebben. De beschaving is een zegen, maar zij heeft ook haar schaduwzijden. De zucht tot naaperij is den mensch aangeboren, geloof ik. Het volk doet de gewoonten van den goeden stand na, deze op zijn beurt van een nog beteren stand, en deze eindelijk van de allerbesten -o de Europeanen.
Het is geen écht feest, wanneer er niet bij gedronken wordt. Tegenwoordig ziet men bij feestvierende Inlanders - zoo dezen niet streng godsdienstig zijn - en de meeste Inlanders zijn enkel Mohammedanen, omdat hun vader, grootvader en verdere voorzaten Mohammedanen waren - in werkelijkheid zijn ze niet meer of minder dan heidenen - steeds één of meer vierkante flesschen die dan niet zuinig door hen aangesproken worden.
Een kwaad, erger, grooter nog dan de alcohol, is er hier! Het is opium. O! wat een ellende dat afschuwelijk goed over mijn land, over mijn volk heeft gebracht is niet te zeggen. Het opium is de pest van Java. Ja, erger nog dan de pest is 't opium. De pest is niet altijddurend, vroeg of laat zal zij wijken, maar het kwaad door opium gesticht wordt gaandeweg grooter en grooter, breidt zich hoe langer hoe meer uit en zal niet, nooit verdwijnen, eenvoudig omdat het is beschermd door het Gouvernement ! Hoe grooter het verbruik van opium op Java is, des te voller zal de schatkist zijn. De opiumpacht is één der rijkste

[6:]

bronnen van inkomst der N.-I. Regeering. Wat geeft het of het volk er wél of niet bij vaart ... de Regeering vaart er wél bij, dat is het voornaamste. De vloek van het volk vult den buidel der Ned.-Indische Regeering met tonnen, met millioenen gouds.
Velen zeggen, dat het gebruik van opium géén kwaad is, maar die dat beweren hebben Indië nooit gezien of zijn ziende blind.
Geen kwaad! - Wat zijn dan de talrijke moorden, brandstichtingen, diefstallen, die onmiddellijk het gevolg zijn van het gebruik van opium ? Neen, opiumschuiven is geen kwaad, zoolang je het kan doen, je geld hebt, om dat vergift te koopen; maar wanneer je het niet kan doen, je geen geld hebt om het te koopen en je bent een verslaafd schuiver, dan ben je gevaarlijk, dan ben je verloren. De honger in je maag kan je tot een dief maken, maar de honger naar opium maakt je tot een moordenaar. Men zegt hier: "Eerst geniet je van het opium, maar op het laatst verslindt het opium je." En dit is heel, heel waar!
O God, o God! 't is ellendig om zooveel kwaad om je heen te zien en onmachtig te zijn iets daartegen te doen!
Het heerlijk mooi boek van Mevrouw Goekoop genoot ik in zijn geheel en wel drie keeren. Ik ben er niet moe van geworden - het boek wordt mij bij elke herlezing juist des te liever. Wat zou ik er voor willen geven om in Hilda's tijd mee te mogen en te kunnen leven. O! waren wij in Indië maar al zoo ver, dat een boek zulk een geweldigen storm kon veroorzaken, als Hilda van Suylenburg het deed en nog steeds doet in uw land! Ik zou dan niet fusten, voor H. v. S. in mijn taal verscheen om in de Inlandsche wereld goed en desnoods kwaad te doen. Onverschillig, goed of kwaad, als het maar indruk maakt, is 't goed, want het is een bewijs, dat men niet meer slaapt. Java is nog in diepen sluimer. En hoe wil ik toch, dat wij wakker zijn, als zij die ons tot voorbeeld moesten zijn, de rust, den slaap zelf nog liefhebben ? Een feit is het, dat het meerendeel der Europeesche vrouwen (ik spreek hier niet van de Hollandsche vrouwen, die hier zijn) in Indië weinig of niets geeft om het werken en streven harer blanke zusters in het Vaderland. En de jongste gebeurtenis in de Hollandsche vrouwenwereld heeft dit feit bevestigd. Werd niet door de Ned.-Indische dames kranig (!!!) deelgenomen aan de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid in Nederland ? Wij ook hadden eene uitnoodiging gekregen om mede

[7:]

daaraan te werken, hetgeen we volgaarne aannamen. Het grootsche vrouwenwerk had mijn gansche sympathie, wij gloeiden voor de goede zaak, voor het edele streven der moedige vrouwen: in uw land, en waren in-gelukkig, dat we een zaadkorreltje konden, mochten bijdragen tot het vormen van den reuzenberg, die den vrouwen, blank en ook bruin zál en moet ten zegen zijn.
Wij kregen ook prikkaarten. Bij mijn eigen landgenooten was het geen doen om ook maar een enkel prikje op de kaart te krijgen. Hoe wij hun de zaak ook uitlegden en verklaarden, men kon en wilde ons rnaar niet begrijpen. Ten einde raad liepen we toen maar gewoonweg bij de Europeanen aan om hulp. Aan bekende en onbekende dames zonden wij kaarten en schreven wij brieven om medewerking.
Het was wel wat gewaagd van ons - wij Javanen gingen bij Europeanen spreken voor een Europeesche zaak, wat een pretensie! - men kon het ons eens heel kwalijk nemen, maar aan dat alles dachten we niet; we hadden slechts één gedachte, één doel, de zaak waar wij met heel ons hart aan hingen te dienen met al ons vermogen. En - men hielp ons flink! Ze vonden het blijkbaar aardig, dat wij Javaantjes hun hulp vroegen en misschien . . . Genoeg, men had ons heerlijk aan prikken geholpen; zelfs zij, die gezworen hadden, niets voor de tentoonstelling te willen doen, lieten zich overhalen de koorden hunner beurzen wat losser te maken.
Slechts één dame nam ons optreden kwalijk - maar daar stoorden wij ons niet aan.
En al is naderhand onze medewerking aan de tentoonstelling minder aangenaam voor ons geëindigd, toch hebben wij geen enkel oogenblikje spijt gehad, dat wij deel hebben genomen aan dien Arbeid.
Vertel u mij veel, veel van het werken en streven, het denken en voelen der hedendaagsche vrouwen in Nederland. Wij stellen in alles levendig belang, wat aangaat de Vrouwenbeweging!
Ik ken geen der moderne talen, helaas! - de adat gedoogt niet, dat wij meisjes meer talen leeren - het is al erg genoeg, dat wij Hollandsch kennen. Ik verlang met hart en ziel de talen te kennen, minder om die talen te kunnen spreken, maar wel om vele mooie werken van buitenlandsche auteurs in het oorspronkelijke te kunnen genieten.
Nietwaar, al is een vertaling ook nog zoo goed, het kan

[8:]

't toch niet bij het oorspronkelijke halen; dit is altijd beter, mooier; Wij houden heel veel van lectuur, mooie werken te lezen is ons grootste genot. Wij, dat zijn de jongere zusters en ik. Wij drieën zijn samen opgegroeid en steeds om en bij elkaar. Wij verschillen met elkaar ieder een jaar in leeftijd. Tusschen ons drietjes bestaat de meest harmonische eendracht; natuurlijk hebben wij wel eens een enkelen keer verschil van meening, maar dit verzwakt in geenen deele den band, die ons zusters samen bindt. De kleine oneenigheïdjes zijn juist heerlijk, vind ik - ik bedoel de verzoeningen, die daarop volgen. Het is de grootste leugen, die er bestaat, vindt u ook niet, als men beweert, dat twee menschen steeds in alles dezelfde meening zijn toegedaan - 't kan niet - of men moet huichelen.
Ik heb u nog niet verteld, hoe oud ik ben. Verleden maand ben ik juist 20 geworden. Vreemd, dat toen ik 16 jaar oud was, ik mij-zelf zoo vreeselijk oud vond en zoo dikwijls zwaarmoedige buien had; en nu, nu ik twee kruisjes achter den rug heb, voel ik mij zoo jong en ben ik een en al levenslustig en... ook strijdlustig.
Noem mij maar Kartini - zoo heet ik. Wij Javanen hebben geene familienamen. Kartini is mijn van en voornaam tegelijk, en wat dat Raden Adjeng betreft, die twee woordjes drukken den titel uit. Ik kon, toen ik Mevrouw van Wermeskerken mijn adres opgaf, toch niet enkel Kartine zeggen, dat zou men in Holland zeker vreemd vinden, en een mejuffrouw of iets dergelijks er voor te schrijven, wel daar heb ik geen recht op - ik ben maar een Javaan.
Nu weet u voorloopig van me genoeg, niet waar? Een volgende keer vertel ik u van ons Indisch leven.
Wilt gij over den een of anderen ïndischen toestand ingelicht zijn, meld het mij dan; gaarne ben ik bereid u alle mogelijke inlichtingen te geven over mijn land en volk.
Wat ik graag zou weten - kent u Mevrouw Goekoop persoonlijk? Zoo ja, wilt u mij later dan eens het een en ander van haar vertellen? Ik stel warm belang in deze hoogstaande, moedige vrouw, die zoo ten volle mijne sympathie heeft.


inhoud | volgende pagina