doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Louise B.B.: Janneke de Pionierster
Amsterdam: Van Holkema & Warendorf, 1914
(eerste dr. 1904)


[212:]

XII.

Den volgenden morgen begon Henk de serie kleine attenties, die hij de volgende maanden nooit vergat te bewijzen en waaruit zijn teedere liefde bleek, die het afmattende klimaat van Rameleh niet vermocht te verflauwen.
Thuiskomende van onze morgenwandeling, bracht hij mij dadelijk naar den gemakkelijken stoel in de achtergalerij, hij verbood mij in huis op en neer te dribbelen, zooals mijn gewoonte was: "Toe, neem nu je gemak, voortaan kan Yum Yum je immers bedienen."
Ik lachte eventjes. Het dienstcontract van de Japansche werd daarmede geteekend, voortaan bleef zij onze huisgenoote.
Henk verdween in de binnengalerij, door de openstaande deur zag ik hem bukkend gluren onder alle meubels.
"Maar, Henk, wat doe je toch, zoek je iets?"
"Ja, een voetenbank, waar stop je toch die dingen?"
"Och, merk-je dat nu pas," lachte ik hem uit: "Ik bezit er geen enkele!"
"En waarom zeide je dat nooit?"
"Och. . . ., Rameleh bracht zooveel behelpen mede,

[213:]

een voetenbank was niet eens het ergste om te missen, ik kon er heusch wel buiten!"
Des avonds kwamen, als naar gewoonte, de heeren op het theeuurtje. Ik begroette hen, schonk thee en ging toen zitten. Dadelijk daarop boog Terwolde zich onder de tafel, daarna stond hij op en liep zoekend rond in de binnengalerij.
"Frits, wat zoek-je toch?" vroeg ik verwonderd.
"Och, mevrouw," antwoordde Terwolde aarzelend: "ik zie, dat u geen voetenbang gebruikt."
"Die zijn er niet!" kwam dokter Spaan beslist: "Ik heb al dadelijk met de oogen overal rondgekeken - vruchteloos!"
Den gloeiende blos overdekte mijn wangen, ik kon het niet laten, ik zag Henk verwijtend aan! O, die communistische opvatting der dingen te Rameleh! Die goede, stoute Henk had zijn geluk niet kunnen verzwijgen! Ik schoot in een lach, over zijn dwaas, verlegen schuldgezicht!
Ruim een week later was ik jarig. Het viel op een Zondag. De vrienden zouden komen dejeuneeren, zoo'n extra drukte kon nu wel, met Yum's flinke hulp in de keuken.
's Ochtends uit bed stappend, raakten mijn voeten iets vreemds. . . . glads aan. Ik boog mij voorover en zag voor het ledekant een splinternieuw voetbankje staan, zwaar van vorm, gemaakt uit kistenhout, sterk riekend naar verf en vernis, een zelfgeknutseld kunst

[214:]

stuk van mijn echtvriend, die met een stralend gezicht mijn verrassing bespiedde.
"Mijn eigen handwerkje, wijfke. . . ., ter eere van dezen dag der dagen. . . ., O mijn liefste madonna!'
"Henk, wat ben-je toch een uitgezocht artikel! Zoo er nog één zoo'n snoes bestaan als jij. . . .!"
Henk, overgelukkig, nam zijn ietwat lomp cadeau op, en als hield hij een kostbare vaas van oud-Delftsch in de handen, zoo voorzichtig, droeg hij het houten bankje naar de achtergalerij voor mijn krossie malas:
"Zie zoo, hier is het eerste halfuur zijn plaats, maar waarschuw mij als je binnen gaat zitten, dan zal ik je het bankje nadragen! Weet-je, Jan, dit is een heel onzelfzuchtig cadeau van mij, ik vrees nog eens spit in den rug te zullen krijgen van al het gesjouw en gebuk er mede," plaagde hij vroolijk.
"Arm ventje, ik zal minjak-poko [Sterk riekende olie.] laten komen om je te pidjitten [Masseeren.], hoor snoes!"
Daar de zon in den voormiddad pal op de voorgalerij scheen, wachtte ik mijn gasten op in de binnengalerij. Frits Terwolde kwam volle vijf minuten eerder dan de anderen. Hij droeg een groot vierkant pak onder den linkerarm, zorgvuldig gewikkeld in courantenpapier. En met een breeden glimlach op zijn verheugd gezicht, zeide hij hartelijk, mij zijn vrije rechter toestekend: "Van harte geféliciteerd met

[215:]

uw eersten verjaardag, te Rameleh, Mevrouw Van Offenberg! Ik hoop dat u deze kleine attentie met toegevendheid wilt aannemen. Ik was zoo gelukkig eindelijk eens iets te weten wat u aangenaam kon zijn. . . . voor u, die altijd zoo vriendelijk bent voor mij! Mijn cadeautje is misschien niet heel mooi. . . ., maar wil alsjeblieft den wil voor de daad nemen, Rameleh is zoo gebrekkig als. . . . als. . . . het begrip van een koelie-timmerman!"
Ik dankte hem en nam het pak van hem over, het voelde hard aan, ik wikkelde de couranten-omslag los en hield in mijn handen. . . . een voetenbank, even nieuw ruikend, even primitief van vorm, ook al van kistenhout, als het eerste. Zonder iets van mijn verrassing te laten blijken stak ik Terwolde de hand toe: "Ik dank-je wel, Frits, dat is heel attent van je."
En meteen schonk ik een ondeugenden blik aan Henklief, wiens gezicht bij de onthulling van deze "attentie" het photografeeren overwaard was. Terwijl Terwolde, overblij dat zijn geschenk in zulke goede aarde viel, met zijn zakdoek nog wat denkbeeldige stof van het prachtexemplaar af sloeg, frommelde ik de oude courant die om het cadeau had gezeten, ineen en ging er mede naar den boek die "de studeerkamer" heette. Mijn heer en meester met zijn dankbaar kiekgezicht drentelde mij na.
"Zeg, Jan, hoe vindt je nu de aanmatiging van het baasje, je zoudt hem. . . .!"

[216:]

"Och kom," antwoordde ik, met moeite mij ernstig houdend: "Wees hem liever dankbaar, dat tweede bankje haalt heel wat judaskneepen en druppels stinkende minjak-poko uit!"
En ik haastte mij naar de deur, want daar trad Spaan binnen, ook al met een groot pak bij zich, in courantenpapier en verdacht vierkant van vorm. Met zekere spannende aarzeling ontving ik het uit zijn handen.
"Het beste, mevrouwtje, en gebruik mijn cadeautje met evenveel pleizier als ik het voor u maken liet door een van mijn gewezen patiënten, dankbaar om eindelijk iets gevonden te hebben, dat het onvolkomen Rameleh tot uw gemak geven kan. . . .!"
Ik behoefde niet meer te vragen wat dit nieuwe Ramelehsche gewrocht was, door den papieren omslag heen rook ik al de vernis, voelde ik al aan de vorm wat ik in de handen hield. Doch mij inhoudend om het niet uit te proesten over Henk's gespannen donker gezicht, pakte ik het geschenk met de noodige langzaamheid en voorzichtigheid uit. . . .
"Alweer!" toomde mijn man, zich onmenschelijk inspannend, niet uit te barsten van boosheid.
"Nog één!" pruttelde Terwolde teleurgesteld.
De deur naar de voorgalerlj verdonkerde, daar stond de kleine Fielding, achter hem de dikke Boorsma, met lachende blijde gelegenheidsgezichten, beiden evenals hun voorgangers een tamelijk groot pak onder den arm, en evenals de andere pakken. . . .

[217:]

vierkant van vorm. En beiden, met gelukkige zelfingenomen gezichten over hun origineelen inval, die zij zoo zorgvuldig geheim gehouden hadden voor elkander en even geheimzinnig hadden laten uitvoeren, ieder door een anderen koelie. . . ., evenals de anderen, en, evenals zij, gaven zij, met de grootste hartelijkheid, een passend woordje, het geschenk over om dan. . . . evenals de anderen, spijtig op hun neus te kijken, op het gezicht van het even origineele cadeau van den voorganger!
Op dat crltleke moment stapte Henk naar de achtergalerij, kwam in twee tellen weerom en zette met een norsch gezicht, zijn exemplaar, eerste editie, onzacht neder op de etenstafel waarop ook de volgende cadeaux uitgestald stonden.
"Daar, nu is de collectie "snoezen" bij elkaar! snauwde hij kortaf.
Ik zag naar de uitgestalde voetenbanken op tafel, alle primitief van vorm, alle samengesteld uit ruw kistenhout, de een te lomp, de ander te zwaar, een derde wat smal, de vierde wat breed, de vijfde veel te groot uitgevallen, alle gebrekkige producten van het zoo onvolmaakte Rameleh, maar toch alle even zoo vele blijken van teedere liefde, van hartelijk vriendschap en van goeden wil! Ik was aanvankelijk de eenige die met helderen lach en een gelukkig gezicht de weinige variatie in mijn cadeaux bewonderde, de heeren stonden er met gemelijke, elkaar kwalijk nemende, gezichten bij.

[218:]

"Daar heb je nu weer een staaltje van de Ramelehsche onovertreffelijke saaiheid!" pruttelde Spaan:
"De eentonige natuur om je heen, de eeuwigdurende terugkeerende zelfde bezigheden en tijdsverdeeling, dag in dag uit. . . ., brengt dezelfde gedachtensleur in ieders hersens.Je wordt allemaal met hetzelfde Ramelehsche sop overgoten. 't Is alsof je allemaal rijpt als vruchten aan één boom; zelfs je originele invallen schijnen één doorsnede te hebben!"
Ik nam het oor van het meest booze hoofd, dat van Henk, In mijn hand en trok het naar mij toe, snel fluisterde ik er in: "Toch met eenig verschil. Dezelfde inval, goed; maar zij lieten de uitvoering van die gedachte aan anderen over, terwijl jij de moeite nam een eigen handwerkje voor mij te fabriceeren! Henk, mijn lieve s n o e s, ik blijf bij die ééne uitzondering op Rameleh, op heel de wereld. . . ."
De vrienden begonnen te meesmuilen om ons gefluister en daarom zeide ik snel: "Het doet er niets toe, die gelijke inval, want, je zult het dadelijk bemerken. . . . ik had ze juist alle vijf broodnoodig! Henk, breng jij jou voetenbankje alvast. . . . naar de plaats waar ik het van ochtend vond, ja? Frlts, deze onder de krossie malas in de achtergalerij en toe dokter, u de uwe onder de etenstafel; Tjep Fielding, deze aardige kleine past juist in het boudoir onder mijn bureautje, en deze ferme groote, die best tegen een stootje kan, de uwe, niet waar, mijnheer Boorsma, bij mijn wipstoel in de voorgalerij. . . .! Dáár, is er

[219:]

één te veel. . . .? En nu dank ik u allen voor uw goeden hartelljken inval!"
En ik stak mijn handen uit naar alle kanten.
"Pang! Pang!" Sidin had bij het buffet de champagne ontkurkt, die ik hem gezegd had dadelijk binnen te brengen uit den koelemmer in de badkamer, zoodra al de heeren er waren, en accuraat als altijd voerde hij mijn bevel juist van pas uit.
De dronk der anderen beantwoordend, zeide ik vroolijk:
"Op de kostelijke comedie der "bankoe-kakkies!" [Voetenbankjes.]
Waarop wij eindelijk in het geschater uitbarstten, waarop de klucht der voetenbanken eigenlijk recht had.
Aan tafel bij de flensjes en de pisang, toen de tweede flesch champagne knalde, stond Terwolde gejaagd op en begon zenuwachtig, haastig, alsof hij bang was dat een ander hem voor kon zijn: "Mevrouw van Offenberg, daar ik mij hier op Rameleh wel met eenig recht uw oudsten vriend mag noemen, zult u mij wel willen vergunnen met dit glas "angor "[Wijn.] poef" een invallende gedachte. . . ."
"Halt!" riep Henk, plotseling hem vrij onzacht op zijn stoel terugduwend: "Neem mij niet kwalijk, beste jongen, maar ik sidder voor Ramelehsche prima kwaliteit origineele invallen! Als aller-oudste vriend

[220:]

van mijn eenige Janneke, neem ik de vrijheid mijn inval eens het eerst te openbaren, voor men mij het gras voor de voeten wegmaait. Als mijn vrouw het goed vindt, zullen wij de familletraditie, ons eerste kind te noemen naar een der grootouders, uitstellen tot later. Nu beloof ik u allen, ook uit naam van mijne vrouw, dat jullie allemaal peet zult zijn over ons oudste kind, jongen of meisje! Peetooms! daar gaan jullie!"
Dat was een hoerah en een bravo, want, zoo bekenden zij nu allen, ieder voor zich, had om die "groote eer" willen smeeken!


inhoud | vorige pagina | volgende pagina