doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Cornélie Noordwal: Intra Nos
Utrecht: A.W. Bruna & Zoon Uitgevers-Mij, zevende dr. en luxe-editie, 1925
(eerste dr. 1902)


[117:]

NEGENDE HOOFDSTUK.
Richards opdracht aan Olivier, die Eulalia doodelijk beleedigt.

Na Iris' gunstig oordeel over haar novelle, werkte Phil "met stoom." En "Riegard" die schijnbaar nooit iets zag, maar wiens waakzaam oog niets ontsnapte, kreeg er, wat Antje noemde "de lucht van." Jessie sprak er geen woord over, doch arbeidde des te harder om alles op tjjd in orde te hebben, zonder Phil. Want Jessie wilde Phil niet storen in de grootsche plannen voor een roman. Phil, n.l. ging iets kolossaals op touw zetten, en leefde zoete droomen in een sneeuwlawine van papieren en een stortvloed van inkt, met een vaag besef dat er nog zoo iets bestond als een huishouden en lastige broers, wier kousen om mazen vroegen, en wier knoopen aan draadjes bengelden. "Heusch, Jess, een poosje maar, en dan werk ik me bepaald dood voor je."' Jessie glimlachte om dat zich doodwerken van Phil, maar Phil huilde er half bij, en jessie kneep haar moederlijk in de wang, en gaf dadelijk toe.
"Arme Phil, arme meid, zij was niet in de wieg gelegd voor huishoudster. Kon zij daar nu iets aan doen? Wat zou 't later geven met Riegard, den strenge? Phil bezat nu eenmaal niet de gave om voor anderen te zorgen, het voor anderen gezellig te maken." Het was wel een beslist bescheiden gave, maar die toch zeer haar nut had, dit besefte Jessie wei, en zonder aanwending van welke, door eenvoudige zielen als zij, de menschen van eigenlijke gave, de verhevenen en grooten, het toch al zeer onaangenaam zouden hebben in deze woelige wereld; want zij verlangden toch ook eten en drinken op tijd, en héél ondergoed, en vuur als 't koud was. Enfin, Jessie zou bedaard die bui van inspiratie, donkere regenwolk aan den hemel hunner huiselijkheid, zich laten ontlasten, hopend dat niets en niemand er onder lijden zou; allerminst Phil zelf, wier illuzïe misschien zich zou uitblusschen in teleurstelling. En eenmaal alles er uit, zou de atmosfeer wel klaren. Zij zag het nu maar hoopvol in. "Want haar liefde heerschte niet als die van Riegard, haar liefde stelde zich in de plaats,

[118:]

leefde mee!" zei Phii. "O Jessie een schat Maar die Antje! Eén gestadige beproeving, hè?"
Verbeeld je, Phil had juist, tot tranen toe bewogen, neergeschreven hoe Arthur, na oneindig veel moeite, de hand van Gertrude had verworven; zij waren nu samen alleen in het bosch; hij sloot haar in zijn armen, hij jubelde: "Mijn schat!" HJj drukte haar den eersten vurigen kus op de lippen.... het was een moment van groote en diepe aandoening. Hij hijgde, Phil hijgde mee hij zeide: "Juffra Pi-i-i-i-il," (van beneden
naar boven).
"Hè!.... ja?.... wat was dat nou? Lamme Antje.... "Ja-a-a-a? Wat!!!" (van boven naar beneden).
"Och juffra Pil," miauwde Antje gemoedelijk, "u bent toch 'an 't schrève, schrèf u 's effentjes 't boekie van de kruienier op...."
Wel alle stoelen.... die Antje.... zou je haar niet nemen en.... en.... stompen haar holle bolle kaashoofd tegen de traptreden?
"Néé!" smeet Phil haar woedend toe, aan de deur van haar kamertje. "Ik dank je wel hè? Ik doe 't niet. Hier, een potlood, doe 't zelf." Een lang potlood trippelde, als een houten persoontje, zoo allerzotst de trappen af, dat Phils boosheid wegschoot in een lach. Phïl sloot zich weer op.
Arthur zeide: "Liefste... "
"Juffra Pi-i-i-i-l...."
"Heilige ibis, sta me bij, vreeselijk die Antje... Wél Antje?" de deur andermaal ontsluitend.
"Juffra Pil ja, ziet u, toe ik 't de voorlaatste keer had opgeschrefe, zei de kruienier: ,Wat binne dat voor hanepoote, daar kan 'k niks van lese' zeid'ie. juffra Jessie zit an Greessie der jurrekie, en hijt geen potlood bij de hand, anders zou zij 't doen.... en ik doch: u doet toch niks dan da heele dag schrève.... dus dan gaat 't bij u makkeleken..." Antje's wijs-geerige overdenking sloot eenig verwijt in, want zij was 't onbewust volkomen met Richard eens, en vond "dat schrève pure tijdverkwisting, vooral op drukke dagen, en wat had je der an? Zij zou der geen geduld voor gehad hebben."
Een vizioen van arme Jessie geduldig gebukt over haar, Phils werk, deed Phil het potlood natrippelen. En het boekje drukkend tegen den gangmuur, want het mee te nemen naar Arthur en Gertrude was heiligschennis, noteerde zij onder leiding van Antje, die stil zegepralend dicteerde, dood op haar gemak, als aan een gestrafte leerling: "2 pond suiker, 5 ons zout, 5 ons soda, 1 pijp kaneel, 10cts. peper, 1 stokje vanille, 1 pakje maïzena, enz. Toen zij klaar was, keek Antje het werk zorvuldig na. "Ja juffra Pil, want u had verlejen maar één pond suiker opgeschrefe, en tweemaal zout gezet," aldus Phil schaamrood doende blozen over haar tekortkomingen en feilen. Antje trad zeer gestreng op in huishoudelijke

[119:]

aangelegenheden, niemand en niets ontziend. Ook daarom vond Richard haar "een lief mensch." Maar al verhaalde noch Jessie, noch Phil, noch Antje van de "afgespeelde drama's, Richard voelde dat Phils ziekte verergerde, en dat de dokter moest komen om den tumor te verwijderen. Hij schreef dus aan Olivier Bronner:

Amice,
Doe mij het genoegen en kom Zaterdag a.s. bij ons koffiedrinken.
Reken vast op je.
Groeten aan je familie. t. a. v.
R. WYBKANDTS.

"Rekent er vast op.... dan moet ik maar kunnen, iedereen moet maar naar sinjeurs pijpen dansen!" bromde Olivier, wien het briefje ter hand werd gesteld door zuster Lien, met één poes op haar arm, en één op haar rug. Olivier keek op uit zijn omheining van boeken.
"Ga alsjeblieft weg met je katten.... jullie moet er op kermissen mee gaan reizen."
"Wat ligt er hier een stof!" zei Lien onverstoorbaar. "Ik zal je kamer eens goed doen, Olivier."
"Ik zal maken dat ik den heelen dag weg ben, maar doe 't dan liever Zaterdag, want dan ben ik uit koffiedrinken gevraagd bij de Wybrandtsen."
"O," zei Lien met haar bedaagd glimlachje, "en is dat vreemde meisje er ook? Zeker wel."
"Vreemde meisje?" herhaalde Olivier met de grootste geringachting, "denk je dat ze mij daar vragen voor een meisje, of dat ik ergens heen ga voor een meisje? En ik weet in 't geheel niet wie je nou eigenlijk meent...."
,Wel, die Iris.... heet ze zoo niet... "
"O goeie hemel, jullie vrouwen hebt toch ook weinig aan je hoofd, behalve katten, dat je daar nog steeds over zeurt. En 't is nou niet uit Rechthaberei, maar dat is een heel aardig meisje, die Iris."
"Zoo," zei Lien, met een aardig glimlachje. "Je komt er maar rond voor uit ook."
"Jullie zijn allemaal aardig, als je er maar geen kat op nahoudt."
"Bij Wybrandts hebben ze er toch ook één, Eulalia... " Liens oogen glansden. "Heerlijk beest. Hè, zóó een moesten wij hebben, zoo'n halve
angora, met uitstaande haren,..."
,Ja, god, ja.. .. ik zal 't voor je omhelzen. Verdwijn nou maar!" beloofde en gebood Olivier. En Lien verdween, zei "lief klein aapje" tegen de poezen, en vond het raar dat mannen altijd zoo opstoven, als je

[120:]

sprak van meisjes. In haar hoofd speelde zich nog steeds het avondje levendig af; zij wist precies wat iedereen gezegd, hoe iedereen gekeken had, maar zij ging ook zoo weinig uit, en de napret was even groot voor haar als de pret zelf. Zij kwam zelden bij de Wybrandtsen, want zeer stijf en schuchter, had zij een gevoel of zij er niet recht welkom was. Zij. met haar bedaarheid, kon niet op tegen de joligheid van Phil, Con en Ro, en voelde zich alleen op haar gemak met Jessie, terwijl zij in eerbiedige vreeze opzag naar Richard, omdat hij zoo zwaarmoedig-ernstig en zoo héél mooi tegelijk er uitzag. Hij leek haar zoo interessant toe, en wat een verschil tusschen hem en Olivier. Al vroeg hij maar een kopje thee aan Jessie, dan klonk 't al heel anders. Hij was bepaald een prachtmensch, en zoo eenvoudig in zijn doen, niets geen verbeelding. En altijd zoo vriendelijk tegen haar, want Olivier noemde de meisjes Wybrandts maar plompweg bij den naam, en meneer Wybrandts zei altijd zoo beleefd: "Juffrouw-Bronner." Hij maakte zich niet gauw eigen zoo. Maar 't deed haar, Lien, genoegen, zooveel beleefdheid van hem te ondervinden, want zij kon gerust zeggen dat geen jongmensch ooit naar haar had omgekeken. Zij had ook geen jeugd gehad, zij zag niemand, zoo stijfjes bij moe altijd. Het benieuwde haar wie Richard Wybrandts eens zou trouwen, het zou zeker een chique mooie vrouw zijn. "Lïen? heb jij Jansje en Gijsje?" riep haar moeder aan de trap, met gemoedelijk gerekten uithaal.
Olivier, Lien wist 't, zou verbaasd hebben gestaan, gestaard hebben met open mond over dit, wat hij zou noemen: "romantisch vrouwengemijmer." Olivier zat zich intusschen te ergeren over het zeer onduidelijk handschrift van dien "prachtmensch" Richard. "Zoo'n echt mug-achtig hakerig indisch pootje... Net van iemand die een speld of een naald in inkt doopte en dan wat kraste: onzichtbare of ingekrompen o's en a's en onleesbare regeleindjes Een oningewijde moest bepaald een loup nemen om er uit wijs te worden na vier keer overlezens. Alleen de W. van Wybrandts, als een groote waaier, was duidelijk zichtbaar. En die W, Richard had 't hem eens met blijkbare voldoening verteld, toen hij docee-rend gezegd had: "Wat een aanmatigende brutale W hou jij er op na, zeg," kende niet alleen Olivier, maar iedereen in de zaak bij Verniers en Co., en elke klerk op elk kantoor waar de firma wissels had, mitsgaders de geheefe clientèle en iedere wijnbereider door de firma begunstigd: als de W van Richard Wybrandts. Het was een aparte W, een W vol majesteit. Olivier moest 't zeggen en volstrekt niet uit Rechthaberei, maar zoo'n groote hoofdletter was altijd een leelijk teeken en die W zei hier dat Richard Wybrandts bijzonder veel hield van Richard Wybrandts. En eigenlijk, dat hééle spichtige ineengekrompen handje vertelde hem dat Richard W een gesloten, stroef, achterdochtig karakter had, en zoo tamelijk veel van geld hield. En tóch een beste vent.... Had wat de Franschen

[121:]

noemen "beaucoup de qualités," was een waar je op aan kon. Maar alleen maar aan zijn schrift ie zien: gecompliceerd karakter, verbazend gecompliceerd karakter. Hij, Oiivier, mocht 'em wel. Hij mocht Con ook wel. Die had weer een groote, losse, slordige poot, én een slordig karakter. Oiivier zelf schreef een nette duidelijke hand. Hij nummerde de pagina's behoorlijk als hij veel te schrijven had, en dat deed hij nogal eens aan collega's en letterkundigen., en was dan steeds taalkundig en wetenschappelijk exact. En zelfs al had hij nóg zoo'n haast, konden de lui [ijn schrift altijd goed lezen. Dientengevolge had hij volkomen het recht anderen te doen weten hoe hij over hun haasbriefjes dacht. Het eerste wat Oiivier dus, in tegenwoordigheid der geheele familie, dien Zaterdag aan de koffietafel tot Richard zei, terwijl hij hem de hand drukte, was: "Jij mocht toch nog wel eens leeren schrijven, zeg."'
"Zóó? dank je." Richard glimlachte pijnlijk stroefjes.
"Nare meneer Oilivier Twist!" zei Grace, die juist was binnen gekomen en, als Oilivier reeds vriendelijk had aangemerkt, wonder genoeg niet school had moeten blijven; want vooral Zaterdagsmorgens was zij, in 't vooruitzicht van den halven dag vrij, zoo uitgelaten en bezorgde zij de juffrouwen zooveel last, dat zelfs de liefste, zachtmoedigste en toe-gevendste niet vermocht haar op tijd naar huis te laten gaan: "Nare meneer Oilivier Twist.... heb je weer wat te vitten? Wat hebt u nu weer op mijn lieve doggie te zeggen?"
"Cht jij, anders ga je van tafel! eet je broodje maar op!" gebood Richard.
"Maar doggie, moet je dat dan maar zóó van hem afwachten?" vroeg Grace wanhopig, hem schuin aanstarend, een kopje tegen haar lip.
"Wel ja, ik zou er een deuntje om huilen!" berispte Oiivier, met een fermen hap in een kadetje. Want al had hij "niet uit Rechthaberei" veel aan te merken op de Wybrandtsen, hij liet het zich altijd zeer goed bij hen smaken, en werd door Jessie steeds uitstekend verzorgd. "Laat ik je nog maar eens bedienen, Bronner, ja?"
"Oiivier heeft groot gelijk!" zei Phil, - in "gezegende onwetendheid van wat haar boven het hoofd hing", als Richard dacht, - "Richard schrijft afschuwelijk. Ik kan nooit iets lezen dan zijn hoofdletters."
Richard zond Phil een blik toe, die in zich had: "Trek Bronner nu maar niet te véél voor, hij zal wel maken dat je hem ongelijk geeft, straks." Ongelukkigerwijze begreep Phil niets van dien blik, zij zag er alleen iets zeer bedénkelijks in. En Richard was iemand die bijna altijd bedenkelijk keek. Oiivier kreeg het verder weer te kwaad met Grace, die hij graag naar bed had gestuurd. Na de koffie wenkte Richard Olivier mee den tuin in.

[122:]

Zij kwamen tot bij het prieeltje, waar al weer boeken en rolletjes lagen van Phil. "Ik heb je eigenlijk voor Phil laten komen, zeg."
"Ja, ik dacht ook al.... waaraan is z'n gastvrijheid zoo toe te schrijven?" Olivier plantte de voeten wijd vaneen, en sloeg de armen in berusting over elkaar. Toen keek hij op, door zijn bril heen, met frettenblik, naar den zooveel grooteren en slankeren Richard, die een weinig dictatoriaal op hem nederstaarde, en hem het doel dezer samenkomst uitlegde. "Dus ik moet voor beul spelen, hè?" vroeg Oilivier.
"Voor beul!" Richard krinkelde wrevelig zijn gezicht, en leek opeens in zijn olijf bruinheid veel ouder. "Dat ség ik niet er zijn tweeërlei manieren om iemand iets onder 't oog te brengen.... Ik zou graag willen dat je die vodden las, om haar met de stukken in de hand te overtuigen dat ze een dwaas wicht is...."
"Maar als er nu eens iets in stak?" peinsde Olivier, de handen op den rug brengend. En hij zei dit zoowel uit rechtvaardigheidsgevoel als uit de behoefte om tegen te spreken.
"Toch maar ontmoedigen en dat weet ik veel te goed, er steekt niets in, 't is alles maar naaperij. Phil is geen geboren litterator. Nesten van de burgerschool! omdat ze een beetje lezen, denken ze dadelijk ook te kunnen schrijven.... en onder allerlei gekke pseudoniemen; Mollie en Dolly en Wouda en Lida. We zijn, zoo je weet, in een leesgezelschap, maar ik verzeker je, als ik in de wekelijksche portefeuille een schetsje
gewaar word van Truida of Hermelinda, zooals verleden week, sla ik dadelijk het blad om. Ik verkies die dingen niet te lezen. Ik bedank voor
zulken flauwen kost. De redacties hooren waarachtig toch bij hun verstand te zijn. Hoe krijgen zulke meisjes zulken nonsens nog geplaatst... "
"Ja, maar als je nu een nichtje van den redacteur bent, krijg je alles geplaatst!" verzekerde Olivier gemoedelij k jes. "En 'n redacteur van 'n tijdschrift is altijd bij z'n verstand, maar als zoo'n mama hem nu eerst volstopt met een keurig diner, en dan vraagt; "Neef, vond u die pudding
niet heerlijk? Die heeft onze Ange gemaakt. En neef wacht, ik zal u éérst eens 'n kop heerlijke thee inschenken.... ze heeft toch zoo'n beeldig stukje geschreven, 't Heeft ons allemaal tranen gekost.... zoud u 't eens willen lezen, neef ? En als 't u bevalt willen opnemen? Natuurlijk wil ze
er niets voor hebben want alle begin.,.." Ja god, waar is de stumper dan? Hij is toch ook maar mensch.... vooral als ze 'em dan nog spreekt
van haar zilveren bruiloft of 'n dergelijk feest in 't verschiet... Ik wil, benauwend idee, niet aannemen, dat een tijdschriftredacteur niet bij z'n
verstand is, waar moest 't dan heen? Dus zóó alleen durf ik me de schetsjes van Hermelinda en Truida als littéraire verschijnselen verklaren."
"Nou, gelukkig dat Phil dan geen nichtje van een redacteur is!" besloot de letterlijke Richard, die dit verhaal met veel ongeduld had aangehoord,

[123:]

"dus zoodra-zij wat inzendt, krijgt ze 't terug! Gelukkig," herhaalde hij in nadruk.
"Jïj zoudt wel een aangenaam redacteur zijn, aha! De dames zouden wel veel van je houden, jij zoudt niet zijn voor halve maatregelen, merk ik."
"Dat moet je met vrouwen nooit. Dus je wéét 't?"
"Ja, als jij zoo weinig fiducie hebt op je zusters talent, zal 't wel móéten. "t Heeft wel iets van een maatregel uit den inquisitietijd. Maar je weet: al de bloedvonnissen hebben de ketters niet uitgeroeid, ze tieren nog welig."
Richard glimlachte zijn langzamen, bedachtzamen, zekeren glimlach: "Nou, ik zou toch maar 't doodvonnis uitspreken hier. 't Is mooi weer, heb je vanmiddag wat te doen? Wat bijsonders?"
"Nee, jammer genoeg. Je weet, ik heb op.negen betrekkingen gesolliciteerd, en hoop dus vroolijk op iets. En nou wou ik vanmiddag eens wat
in de koninklijke gaan snuffelen .... Daar was ik in lang niet... "
"De bibliotheek, nou ja, die is er altijd, maar doe me 'n pleizier en neem Phil mee op een wandeling in de duinen, dan kan je 't haar daar op je gemak vertellen."
"Ik met Phil naar de duinen? Hoor eens, daar zie ik volstrekt de noodzakelijkheid niet van in. Heeft dat grapje zoo'n haast? Omne nimium nocet.... alle overdrijving schaadt, weet je. Festina lente.... Ik ben nooit met Phil naar de duinen geweest."
"Ik dacht dat je daarin nou eens heelemaal met me mee zou gaan, zoodat er tenminste aan den tegenwoordigen staat van zaken een einde komt," dwong Richard met iets indisch-tragisch-drijnends-weeks in zijn stem, en een gelaat dat het toppunt van verveling uitdrukte.
"Maar kerel, jawel! Ik ga ook met je mee tot zeker punt, tot zeker punt," klonk bedenkelijk Oliviers krachtig, in-hollandsch, wat krakend tenorgeluid. "Ik breng je alleen maar onder 't oog dat je in zulke zaken tactvol te werk moet gaan. Fortiter in re, suaviter in modo. ik ken Pliilippientje Wybrandts, 'n goed meisje; géén lammetje. Ik kan gissen dat haar werk geknutsel is; en als 't aan mij lag, dan werd er van al
't damesgeknutsel, dat de litteratuur bederft, een vuurtje gestookt maar dit is hier de kwestie niet... Jij wilt dat ik haar zeg: schrijf niet,
want je werk is-niets waard, nu dadelijk nog. Ik moet 't toch eerst gelezen hebben; heerlijk taakje, zoo niet."
"Nou, lees 't dan," viel Richard ongeduldig in, met iets nog tragischers dan te voren in zijn stem, want hij moest naar zijn kantoor en vond dat Olivier hem ophield.
"Jawel, lees 't dan. Ik kan 't niet uit haar handen scheuren, en dat lezen gaat maar niet: één twéé drie... Waarom lees jij 't zelf niet,
waarom hèb je 't niet gelezen? Natuurlijke vraag."

[124:]

Maar Rïchards oogen drukten zoo'n diepe minachting uit, dat Olivier niet verder op het onderwerp wilde ingaan. Hij ontving dus in eenigen deemoed het bevel: "Ga met Philippien de duinen in en kom dan hier eten, dan kun je me den uitslag meedeelen tot ziens." En zijn best
doende het Brindisi uit de Traviata te fluiten, en niets voortbrengend dan wankele, schrille tonen, stapte Richard in besliste haast op de schotsch-glazen tuindeur toe, terwijl Olivier staarde naar een perzikboompje, uitbottend tegen den geteerden muur, en de donzige lichtgroene baby-perak-jes telde, die al dik opeen bundelden en elkaar in den weg groeiden.
Phil was na Richards "aftocht", voor haar altijd een verlichting, op het prieeltje toegehold, had er "natuurlijk" haar inktkoker weer bijna omgestooten, en was gaan zitten schrijven aan ,Arthur en Gertrude'.
Ro zette, in het serretje, haar hoed op voor een wandspiegeltje, gereed in de stad belangrijke zomer-aankoopen te gaan doen, haar kleeding betreffend. En Grace dwong, zooals Grace alleen kón dwingen, om met haar mee te gaan, zich slingerend over stoelen, langs de tafel, als een geknakt riet. "Sjenken" noemden Phi! en Con dit van haar.
"Grace, schei uit, mijn geduid raakt op!" zuchtte Ro, niets van haar blijmoedige kalmte verliezend, terwijl ze een smal zwart satijnen heerendasje netjes strikte om een hoog wit heerenboordje boven een lichtlüa katoenen blouse, die onberispelijk om haar figuurtje sloot. Ro kleedde zich zeer stemmig, maar ladylike. Ze was het tegenovergestelde van Phil; keurig en precies, en besteedde veel tijd en zorg aan haar eenvoudig engelsch toilet: tailor-costuumpjes meestal. Iets dat Phil aanleiding gaf haar uit te maken voor fat en dasdy; maar dat Ro Richards achting verzekerde, benevens menig goedkeurenden blik van jonge mannen en oude darnes.
"Hè toe Ro, laat ik met jou meegaan, ik zaf heusch nergens aankomen in de winkels, en niet brutaal zijn!" Grace boog zich in een snik over een bloemtafcltje, en goot bittere tranen in een potje, bloeiend korenblauw van lobelia's. "Grace, die bloemen worden door den regen wel begoten!" Ro schoot in een lach en besloot het lastige schaap dien middag maar voor haar rekening te nemen, want Jessie ging naar het station Kern afhalen, "die even kwam overvliegen", en Phil bleef natuurlijk schrijven.
Grace, wier gelaatstrekken zich elastisch-gemakkeüjk verwrongen van huilen tot lachen en vice versa, "scheen eensklaps van genoegen als een zomerzonn"', merkte Ro "poëtisch" aan, terwijl de druppels schielijk en morsig op Grace's wangen droogden. "Hè Ro, je bent een snoes. Wat zal ik dan aandoen?" Haar wimpers pinkten het nat weg; Ro streelde haar verweend gezichtje.
Jessie's lange gestalte ritselde binnen in "pontificaal", want Kern moest zijn oogen altijd aan haar vergasten, en vandaag had zij een nieuw zand-

[125:]

geel kleedje aan, met zijden-netel doeken jabot, en een bruin hoedje op met o theerozen, waarvoor Grace, in huiverende aanbidding, in een rieten stoel achterover viel. "O, Jess wat ben je mooi! Wat zal Gual zeggen?" jessie glimlachte; een blosje van stille opgetogenheid kleurde haar wangen tot theerozen mooier dan die op haar toque. "Mein Kind, du siehst wirklich reizend aus, du wirst Gual ganz bezaubern!" klonk het in "correct" Duitsch uit Ro's mond, "Zeg Jess, dat kind wil met alle geweld mee met haar groote zus. Wat moet ze aandoen? Haar blauwe matrozen?"
"Is die niet te góéd?" Zekere angst keek uit Jessie's vragende blik.
"Om met mij over de straat te wandelen, een geleerde met vier akten? wel neen!" verzekerde Ro, deftig verontwaardigd. "Kom Griennie. naar
boven doe je ééne jurk niet over de andere aan, zooals laatst. Wacht, ik offer me even op en ga met je mee, anders kom ik over een uur nog niet weg."
"Nee maar Ro, stil eens, eerst moest ze excuus vragen aan meneer Bronner, ze heeft al wéér Olivier Twist gezegd, en ik wil 't niet hebben .... die ondeugende streken!" Jessie fronste de zwarte brauwen.
"Kom, hij is 't alweer vergeten!" voedde Rosalie vergoelijkend, halfluid op. En Grace wilde reeds kruipen door deze bres in de vesting: "Hè ja."
"Nee nee, je gaat. Grace mag niemand beleedigeri en zeker geen ouder mensch; je bent nog veel te kleine pop om een oordeel over de menschen te hebben.... gauw! Anders vertel ik 't doggïe, en moet je morgen ook thuis blijven, ja?"
"Ajakkes!" Grace wipte haar neus op met den rug van haar hand, want zij liep gevaar met groote gestrengheid bejegend te worden door Olivier, die, na besluiteloos tweemaal rondgewaard te hebben om de druk schrijvende Phil, thans weer de handen op den rug, Richards "aardige opdracht" overdenkend, schijnbaar in geestdriftige beschouwing van het uitloopend perzikboompje, in den hellen zonnegloed op het schelppad stond te blakeren. Grace's roodbruine oogballen begonnen eenklaps te tintelen en een schalsch licht goot zich er van uit over haar heele beweeglijke gezicht, het makend tot dat van een dartele elf die behagen schept in het kwade. Olivier n.l, hief telkens ongeduldig één been op om de kat Eulalia van zich af te houden, die het er dezen keer op gezet had vriendschap met hem te sluiten, en nu spinnend om hem heen liep, heur mollig poesenlichaam tegen zijn schenen aandrukkend met klagelijk fijn miauwt je, als smeekte zij om eenig antwoordend bewijs van teederheid. Grace zag het spelletje een poosje stil aan; telkens voer er een schok van wrevel door Oliviers gestalte. Maar opeens wendde Oliviers hoofd zich met een ruk om, zijn overbrilde oogen flikkerden van toorn. "Blijf me toch van m'n lijf af, beest!" Hij stak zijn laarsvoet onder Eulalia's wit bonten

[126:]

buik als onder een lenig poortje, wipte haar in de hoogte, zoodat zij een seconde hing als een levend hoefijzer, en deed haar toen met vervaarlijken gooi-sprong belanden midden in het gras-ovaal, waar zij bleef liggen, een schuwgedoken, blazende, ros-en-blanke massa, met twee schuinlange groene oogen bladvormig terzij van haar plat neusje, wild fonkelend uit het poezelrond der breed uitstaande vachtharen.
"O mijn Eulalia-a!" gilde Ro, aan komende loopen met vleugelwijd gespreide armen: "O mijn Eulalia! mijn schat!" En zij raapte de dikke poes op, die nu in een hoogen rug kromde, kuste haar, en troostte: "Hebben ze jou zoo gegooid, herrliches Moermelchen? Ach, mijn geliebtes.... daar
daar heb je zoentjes van de vrouw, van tante Ro... Heb je pijn aan je lieve zachte lijfje, hè.... zal ik 't afaaien, zóó...."
Iedereen lachte; Jessie, die den tuin in trad; Con, die voor het open raam van zijn kamer boven stond, met natte handen; en Phil, die uit haar werk gerukt, de vertooning aanzag van uit het prieeltje. Maar het meest plezier had nog Grace, die door deze slechte daad van Olivier diens moreele hoogte, als een berg tusschen hem en haar, zich zag effenen tot een platten grond; hem in straat jongensachtigheid stellend naast haar. En daarom danste Grace als een dolle over de tuinpaden, dat de schelp-scherfjes vlogen over de bloembedden, en Eulalia móést denken aan een aardbeving. "O lekker, meneer Olivier Twist, o lekker! Nou hoef ik u geen excuus te vragen, want ü schopt de kat, u schopt die arme dikke mol van een Eulalia!!" ölivier, die in 't geheel niet meer dacht aan Grace, keek minachtend over haar hoofd heen.
"Sluit jullie die bengel toch op. Doe haar in een verbeterhuis. 't Eenige waar ze goed voor is!"
"Nee, laten ze u in een... " begon Grace woedend, maar Con klom uit het open raam over in het balcon van Jessie's kamer, en liet zich lenig als een aap, aan de balustrade, langs de serre, met een grooten sprong, in hun midden neer, zoodat de meisjes verschrikt riepen: "Con hoe durf je 't? je bent toch een waaghals. Je had een ongeluk kunnen vallen, je enkels kunnen verzwikken." "Kleine bengel, wil jij wel eens hier komen? Ik kom mee opvoeden!" zei Con, en hij stoeide met Grace, die hem achterna liep naar boven; waar zij zich op zijn kamer vermaakte met haar tong zoo ver mogelijk uit te steken tegen Olivier, terwijl haar halve lijf het raam uithing, en Con haar aanhitste om als een haan te kraaien.
Olivier maakte onderwijl zijn verontschuldigingen: "Rosalie, je neemt 't mij niet kwalijk, maar de dieren zijn ook zoo machtig vervelend; 't was misschien vriendelijk van 't beest gemeend, maar...."
"Voorwaar en ik zeg 't u: gij zijt een wreede en hardvochtige knaap!"
Phil schoot op hem toe uit het prieeltje. "Gij zijt een boosdoener en een

[127:]

schelm, een.... e e...." zij knarste haar tanden, en wiïde hem door steken met haar penhouder als dolk. "Gij zijt een ...."
"Vervaardiger van woordenboeken!" riep Con .... Olivier was blij dat hij Phil tenminste uit het prieeltje had. Eén stap verder.
"Arme Eulalia!" beklaagde Jessie, over de zachte vacht strijkend. "Ze is bepaald een slachtoffer van jullie wreedheden. Verbeeld je dat Rieg eens moe thuis kwam, en Eulalia, die onder een kussen op de canapé sliep, bijna gesmoord heeft door op haar te gaan liggen."
"En verleden week kreeg Con een aanval van zindelijkheid," riep Ro verontwaardigd, het hoofd schuin naar boven, "en wilde haar met de glazenspuit, stel je nu vóór, besproeien. Nietwaar Eulalia?" beklaagde zij de poes.
"Eenvoudig een gezondheidsmaatregel!" riep Con, die Grace bij haar laarzen vasthield. "Een antiseptische maatregel! O die vrouwen, ze willen nooit 't nut ergens van inzien."
Eulalia had zich weer een weinig hersteld, en kneep, onder de streeling van Jessie's vingeren, de schuine oogen toe in knorrend gespin.
"Och mijn Eulalia, niemand houdt van je dan tante Ro héél véél en tante Jessie zoo'n klein beetje. Geef een handje aan meneer Bronner, zeg, dat je 't hem vergeeft." Ro richtte de groote roodwitte kat op als een kind, en een witten voorpoot in haar hand nemend, reikte zij dien Olivier toe. "Wees christelijk, Eulalia, hoop gloeiende kolen op het hoofd van dezen, uwen vijand."
"Dank je, dat krijgt al genoeg warmte van de zon!" Olivier vatte met vies gezicht Eulaua's onder een pluchig pelslaagje verborgen nagels aan; doch Eulalia hief zich plots, als in trotsche verontwaardiging over deze geringachting op, en vloog met een kolossalen sprong, "een ware dubbele salto mortale," zei Con, de schutting over in buurmans tuin, terwijl de Wybrandtsen en Olivier haar onthutst met verschrikte oogen nastaarden. Toen barstten zij gelijktijdig los in luiden lach; een koor van joligheid, dat inschalde bij de buren, en de stijve oude juffrouw links gauw een raam deed openschuiven,om te zien wat er daar wel gaande was. "Ze is zeker woest op ons!" meende Phil met een blik naar boven. "Mensch, bemoei je met je eigen zelvers hoor."
"Phil, ga je mee een wandeling doen door de duinen?" vroeg Olivier, snel ziende dat hij nu de corvée niet langer uit kon stellen, en hunkerend om er af te wezen. Het ongewone van het voorstel benam Phil schier den adem.
"Olivier wordt galant! Hè?! wat overkomt hem?!" kreet zij, in ontsteltenis haar oogen rollend. "Dat is hij nog nooit geweest!" verzekerde ze nadrukkelijk, eerst den omstanders, en toen het juist verdwijnende hoofd der nieuwsgierige oude juffrouw links boven.

[128:]

"Ja, gossiemijne.... Olivier!" verwonderde zich Ro, eveneens diep ademhalend.
"Moet dat op een declaratie uitloopen? Wil ik meegaan, ja?" bood Con aan.
"Nou Phil?:' hield OHvier, zich stalend in moed, aan.
"Jakkes nee, ik heb te werken...."
Maar Jessie, die voor de gezondheid der familie moest waken, steunde Olivier in zijn voorstel; "Je hoofd moet eens rusten, Phü, wees blij dat
je een cavelier hebt! Ro? Neen, Ro gaat boodschappen doen in de stad... "
"En ik mag mee!" jubelde Grace uit de verte, stralend in verlangen, met kleurrijke voorstellingen van linten en blouses in drukke winkels.
"En ik loop heen.... ik moet haar nog aankleeden!" zei Ro, beenen makend.
"Nou Phü, ik moet weg. Guals trein.... ik neem de bus maar. Ga nu mee, als een goeïe meid, met Olivier, Riegard zal 't ook pleizier doen, dat je eens uit bent...." zei Jessie, naar de serre gaand om haar parasol te halen. "Dag kinders ...."
,Ja, daarvoor alleen zou ik 't doen.... Riegard, de zorgzame medicus, die waakt over ons aller welzijn. Nu, weet je wat," een vïzioen van duinen aan stralend blauwe zee lokte Phil aan, "ik zal me klaar maken." Olivier kneep zijn wenkbrauwen bijeen, en peinsde, alleen gelaten, er over hóe hij 't zou aanleggen.
Een tien minuten later liet Antje de familie uit. "Antje, heerlijk, ik mag méé!" pochte Grace, "en we komen met. de tram terug. Dat had je van morgen ook niet gedacht, hè Antje?" Antje was Grace's vertrouweling, en hun beider gesprekken hadden, volgens Phil, letterkundige waarde.
"Nou, je bent maar een bedorven nest!" schertste Antje.
Maar Ro kon niet naar de stad, of zij moest eerst weten waar haar schat was. Zij en Grace schelden dus aan bij de buren, die Eulalia gingen zoeken, en haar vonden spelen in hun tuin met een groote muis. Antje nam Eulalia, die de muis tusschen haar tanden klemde, op den arm, en bracht haar in veiligheid. "Och Eulalia. heb je een pop?" streelde Grace, "prettig voor je hè, dot? Ro, zouden wij Eulalia nou niet eens mee kunnen nemen aan een touwtje, om te wandelen? Ze moet zich toch vervelen, altijd zoo thuis .... Ik heb er al dikwijls over gedacht."
"Mijn kind! Je doet me schrikken.... wat een idee.... We zouden de heele allerliefste haagsche straatjeugd achter ons hebben, om niet te spreken van ambachtslui en heeren en dames."
"Maar Ro, waarom nou een hond wel en Eulalia niet?"
"Een hond is nu eenmaal.... geijkt, getapt en een hond is toch
veel sterker dan een poes. Kan beter tusschen karren en zoo door."

[129:]

"Je hebt kleine zwakke hondjes ook. Ik weet wel wat getapt is, Con spreekt altijd van een getapte vent, en dan denk ik altijd aan iets misselijks.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina