doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Hermelijn
Schiedam: H.A.M. Roelants, 1908 (eerste dr. 1885)


LVI.

De nasporingen die Thoren van Hagen in het werk stelde om nadere bijzonderheden te verkrijgen aangaande de ramp, die te Ngaroengan zoo veel onheil had veroorzaakt, maakten hem niet veel wijzer. De geschiedenis van het pavilloen vond hij echter in een partuculiere correspondentie vrij uitvoerig beschreven en vernam er tevens den dood uit van de achtenswaardige gouvernante, een bericht, dat hem natuurlijk niet tot wanhoop bracht.
Meer dan ooit gevoelde hij thans hoe groot zijn

[211:]

belangstelling nog was voor alles wat met Corona in verband stond. Nu eens, meende hij, was het niets dan nieuwsgierigheid, dan weer haat en wrok, nooit zou hij zich zelf bekennen dat het nog liefde kon zijn.
Na eenig beraad schreef hij naar Soekarenga, naar den persoon, wien hij de opdracht had gegeven zijn inboedel te verkoopen; hij vroeg hem hoe 't met zijn zaken stond, of het huis niet ingestort was en hoe 't met de familie de Géran ging. Ondertusschen trachtte, hij zijn gedachten met iets anders bezig te houden; hij maakte kennis met den geestertziener uit Arendsberg en bemerkte spoedig hoe deze den ouden, naar lichaam en geest verzwakten man schandelijk bedroog.
Hij at niets dan meelspijs en dronk slechts water om de noodige helderheid van geest te behouden, die hem tot de conversatie met de geesten geschikt maakte, gaf groote sommen uit om bekende mediums te laten overkomen en hun séances bij te wonen. Iwan voelde dat het ondoenlijk zou zijn hem te ontmaskeren en zijn vader van het bedrog te overtuigen, doch hij sprak den zoogenaamden vriend eens onder vier oogen aan en bedreigde hem met de justitie als hij voortging den afgeleefden man te kwellen en tot verwoesting zijner gezondheid aan te sporen.
Zoo kreeg hij dan gedaan, dat zijn vader weer toegestaan werd vleesch te eten en wijn te drinken, hij trachtte den uitgedoofden geest op te wekken door hem boeken en couranten voor te lezen en te dwingen in het tegenwoordige te leven, maar zijn pogingen leden schipbreuk op de halsstarrigheid van den grijsaard.
Intusschen verzuimde hij zijn andere plannen niet voor de keuze van een levensdoel; ernstig bestudeerde hij den landbouw in theorie en praktijk, stelde zich in verbinding met specialiteiten op dat gebied, begon aankoopen te doen voor zijn instellingen en lachte er soms in stilte over dat hij nu ook ging eindigen met dat te worden wat de laatste toevlucht is van alle limburgsche zonen van goeden huize, die aan de akademie of elders mislukt zijn, heereboer, euphemistisch uitgedrukt "econoom".
"'t Is de moeite waard geweest, eerst den Noordpool te gaan zien, en den smaragd van den Indischen

[212:]

archipel te bewonderen, Australië en Afrika te doorkruisen om te eindigen aarts-prozaïsch niet eens kool, maar boekweit en klaver te planten. Als 't mij maar op den duur bevalt. Ik vrees er voor!"
En nu begon hij ook te denken aan het tweede gedeelte van zijn programma; doch een soort van eerbiedigen schroom hield hem terug; hij had kennis gemaakt met Mimi van den meester en haar een aardig, onbeduidend, lief kind gevonden.
"Een glas verfrisschende limonade na de bedwelmende champagne van mijn vorig leven," dacht hij, maar het was hem vooreerst niet mogelijk een stap nader te doen.
Hij kwam bij den meester aan huis en las spoedig in Mimi's vergeet-mij-nietjes oogen dat zij slechts een kleine aanmoediging noodig had om hoop op hem te verkrijgen; zij vroeg niets liever dan hem haar leven lang te mogen dienen als haar heer en meester, mits zij vrouwe van het dorp werd, doch hij vond het oneerlijk in haar een hoop op te wekken, die hij niet kon vervullen. Hij vreesde het knopje open te rukken, dat zich zoo gaarne voor hem in vollen geur en kleur wenschte te ontplooien, terwijl op het beslissende oogenblik hij misschien den moed zou missen het te plukken.
't Was ook of hij in Mimi's tegenwoordigheid de striem nog meer dan anders voelde.
"Je zult aan mij denken," had zij hem toegeroepen en die voorspelling was vervuld; hij kon geen andere vrouw ooit meer van liefde spreken zonder dat de herinnering aan haar zich als een toornige schim tusschenbeiden kwam plaatsen; maar hij voelde hoe langer hoe meer dat eerst als deze band hem was opgelegd, hij rustig aan de toekomst kon denken en sterk zou worden om niet opnieuw de wereld in te gaan.
Dat Mimi een eenvoudig meisje was, verreweg zijn mindere in stand, woog volstrekt niet bij hem; als zij hem maar liefhad, hem een gezellig te huis bereidde, dat zou voldoende wezen en toch stelde hij het altijd uit van dag tot dag, luisterde geduldig alle avonden naar de diepzinnige verhandelingen van den meester over de oude en de nieuwe wet, over de eigenaardigheden der verschillende school opzieners, over het toe

[213:]

nemend schoolverzuim en zag intusschen Mimi's kleine bevallige gestalte heen en weer gaan om het eenvoudige avondmaal op te dienen en merkte op, hoe ze nu alle dagen gekleed was als vroeger alleen 's zondags en hoe zij dikwijls een bloempje op de borst droeg.
"Mimi," zeide hij haar eens, "geef me dat roosje!"
Het kind bloosde en zag hem bedeesd aan.
"Gun je het mij niet?" vroeg hij toen.
"Als u er zin in heeft, mijnheer," en zij gaf 't hem over.
"Kom even met mij naar buiten, Mimi! Wil je?" vroeg hij.
De meester was verdiept in een tijdschrift dat Iwan hem gebracht had en de jongelui gingen naar den tuin; het was een heerlijke Septemberavond, een krachtige boschgeur vervulde de lucht, het goudgeel der stervende bladeren vergulde reeds hier en daar de boschachtige heuvels, de boomgaard prijkte met roode appels en gele peren, het was een echt europeesch avonduur; van het kerkje luidde de avondklok, een troep zwaluwen trok over hun hoofden zuidwaarts; de velden waren van hun oogst ontdaan en in den tuin bloeiden nog de dahlia's en late rozen.
"Ga met me daar ginds op de bank zitten," zeide Iwan tot het meisje, dat hem gewillig volgde en haar hartje onrustig voelde kloppen.
De bank stond aan het einde van den moestuin, onder een katalpaboom, die zijn breede bladeren beschermend daarover uitstrekte; onder hen murmelde het riviertje in zijn diepe, rijk begroeide bedding.
"Kom, zet je naast mij," sprak Iwan bijna vaderlijk.
't Was vreemd, maar hij voelde zich op dat oogenblik diep bedroefd, nameloos ongelukkig en toch, hij wilde zich voor een onveranderbaar feit stellen.
"Luister je naar mij, Mimi?" zeide hij en nam haar handjes in de zijne en zag haar aan met zijn groote oogen, die nu droefgeestiger dan ooit te voren haar aanstaarden.
"Ja mijnheer!" antwoordde het kind bijna beangst.
Wat zou mijnheer Iwan haar te zeggen hebben; gedroomd had Mimi er natuurlijk wel van, dat die mooie heer van het kasteel haar ten huwelijk zou

[214:]

vragen. 't Gebeurde dikwijls in de sprookjes die zij zich nog uit haar kindsche jaren herinnerde dat koningen met herderinnetjes trouwden, waarom zou dan een jonker geen liefde kunnen voelen voor haar die een onderwijzersdochter van fatsoenlijke familie was?
Maar haar om liefde en hand vragen dat zou hij toch niet doen op zulk een ernstige, bijna bedroefde wijze.
"Ik wilde je vragen Mimi of je genoeg van mij houdt, om mijn vrouw te worden."
Dat was dus de groote vraag; het meisje trok haar handen niet terug, zij bloosde alleen wat dieper en sloeg de oogen neer zonder te antwoorden.
"Ik geloof dat je goed voor mij zult zijn, Mimi," ging hij voort, "en dat heb ik noodig. Zoo veel van je houden als de hoofdonderwijzer van het dorp aan den anderen kant van den berg het stellig doet, dat kan ik niet meer. Ik ben op het punt geweest, te trouwen met een dame, die ik zeer lief had . . ."
"Een prinses," fluisterde het meisje, dat zeker met Kaatje over het onderwerp had gesproken.
"Neen, dat nu juist niet, dien titel had zij niet, maar zij was er mooi en trotsch genoeg voor geweest. Zij heeft mij echter diep gegriefd en beleedigd, daarom moet ik altijd aan haar denken."
"Alleen daarom?" vroeg Mimi nog altijd even ingetogen.
Hij antwoordde niet en hernam:
"Nu heb ik behoefte aan een goed, liefhebbend vrouwtje, dat mij het leven veraangenaamt en het huis aantrekkelijk maakt zoodat de lust mij zal ontbreken om weer de wereld door te zwerven, wat ik tot nu toe altijd heb gedaan. Je moet me nu niet antwoorden, Mimi, maar denk eens na, spreek er met je ouders over en onderzoek je zelf of je het met mij durft probeeren! Wil je dat doen, Mimi?"
Zij zag hem nu aan, hoe kwam het toch dat zij niet dadelijk volmondig ja! kon zeggen, dat zij zich niet trotsch en verheugd voelde over de eer, die haar geschiedde, dat zij niet dacht aan de verbazing, welke in den omtrek het bericht zou veroorzaken:
"Ons Mimi heeft kennis aan den jonker van den Blinkert."

[215:]

Zijn ernst deelde zich blijkbaar aan haar mede, want haar oogen vulden zich met tranen. Hij stond eensklaps op en gaf haar bijna met eerbied een kus op het blanke voorhoofd.
"Wil je nadenken, Mimi?"
"Ja mijnheer, antwoordde zij onderdanig en hij stapte haastig door het achterhekje naar buiten en zocht zijn kamer op den Blinkert weer op.
Zijn hart was tot berstens toe vol; nimmer, zelfs niet op het oogenblik toen hij zijn schoonste hoop vaarwel moest zeggen, had hij zich zoo treurig en ongelukkig gevoeld, toen was hij te verontwaardigd, te vertoornd geweest; 't was of hij nu eerst Corona geheel had verloren of hij nu eerst een onoverkomelijken hinderpaal tusschen hem en haar had opgericht.
Hij ging naar zijn kamer en liep die op en neer, eindelijk bleef hij voor het raam zitten.
"Is dat nu de stemming van iemand, die pas een liefdesverklaring heeft gedaan?" vroeg hij zich af en weer was hij met den geest in Ngaroengan tusschen de bloemen en varens, waar Corona in haar wipstoeltje hem afwachtte, op den dag hunner verloving of in Djira; het was zijn schuld niet, maar Mimi bekleedde nauwelijks een plaatsje in zijn geest, waarin de andere nog steeds als koningin heerschte.
Hij haalde haar portret uit, zag haar in het schoone, strenge gelaat en dacht er aan hoe die trotsche oogen tegenover hem slechts schitteren konden van zachte teederheid en overgevende liefde, hoe die lippen hem woorden van trouw en min hadden gezworen, hoe die fiere lijnen week en zacht werden onder zijn blik, en nu was alles, alles voorbij!
Was zij gewond, verminkt wellicht, zij of Margot? Zou ze nu aan hem denken zooals hij het thans nog deed, terwijl hij een andere zijn hand bood, maar op nieuw begon de striem te gloeien.
"Mijn lieveling, hoe kon je dat van je verkrijgen," zoo sprak hij haar toe en voelde dat zijn oogen verduisterd raakten door tranen, de eerste misschien, die sints zijn kinderjaren bij hem waren opgekomen.
Een oogenblik bleef hij zoo zitten, onbeweeglijk de hand voor het gelaat.

[216:]

"Jonge heer, komt u eten?" vroeg een stem aan de deur.
Verschrikt zag hij op en Kaatje stond tegenover hem, het menschgeworden proza, dat in alle omstandigheden ons komt herinneren dat we leven moeten niet alleen van gedachten, bittere en zoete, maar ook van brood en vleesch, dat we vreugd en droefheid ter zijde moeten stellen om neer te zitten en ons te voeden.
"Wat zie ik? Scheelt er iets aan, Iwan?" vroeg zij bezorgd.
Hij glimlachte en wischte zich snel het gelaat af.
"'t Is niets, een dwaasheid Kaatje, ik heb daar juist aan Mimi gevraagd of zij mijn vrouw wil worden."
"En ondertusschen zit u hier te huilen als een meisje, met het portret van de andere voor u?"
"Je hebt gelijk," en Iwan beet zich vol ergernis op de lippen, "'t is meer dan belachelijk, er moet een einde aan komen. Ik heb mijn levenslot zelf gekozen, ik moet het ook dragen als een man. En hiermee gaat het zoo!"
Hij verscheurde het portret in een aantal microscopische stukjes.
Den volgenden morgen nadat hij een lange gewichtige redevoering van den vader genoten had, over de plichten van de echtgenooten en de voordeelen van gelijken stand tusschen hen en de verklaring, dat hij in den grond der zaak niets had tegen mijnheer's voorstel, gaf Mimi hem fluisterend en bedeesd haar toestemming of liever de belofte dat zij het zou beproeven.
"Mag ik haar portret nu eens zien?" was haar eerste vraag toen zij met hem alleen was.
"Kindlief," antwoordde hij hoog ernstig, "ik heb het gisterenavond vernietigd."


inhoud | vorige pagina | volgende pagina