doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Hermelijn
Schiedam: H.A.M. Roelants, 1908 (eerste dr. 1885)


XLIX.

Op zekeren middag wandelde Corona met Dolly langs den weg, die voorbij het Javaansche kerkhof liep en in welks nabijheid Nènèk Djario woonde.
Dolly, die voor eenige dagen met man en kinderen in het groote huis gelogeerd was, daar haar woning gerepareerd werd, had een boodschap bij de oude heks, van wie zij een der talrijke kleinkinderen in dienst had.

[160:]

Het gesprek tusschen beide zusters was niet bijzonder levendig; Corona zag stil en somber voor zich uit.
"Rijd je nooit meer te paard?" vroeg Dolly.
"Neen."
"Heb je er geen lust meer in?"
"Dat weet ik niet, ik doe 't niet meer."
"Vroeger deed je het bijna alle dagen."
"Vroeger is van daag niet."
Weer zwegen zij gedurende eenige oogenblikken.
"Wat is 't verschrikkelijk, zich ongelukkig te voelen," zeide Corona plotseling.
Dolly zag haar aan; haar blik ontmoette den hare en zij begrepen elkander.
"Geen oogenblik een gedachte van zich af te kunnen zetten, altijd wroeten in het verledene, altijd een band te voelen om zijn geest en een stekende pijn in het hart, door alles herinnerd te worden aan hetgeen men verloor. . ."
"lk weet het.. ."
"O maar dat is heel iets anders. Je hebt je kind verloren door den dood! Dat is verschrikkelijk maar je hebt haar tot het laatst opgepast, je hebt niets verzuimd om haar te redden, je gelooft dat zij in den hemel is bewaard voor veel leed en smart; in kalmte kun je aan haar denken zonder verbittering, zonder wrok, zonder. . ."
"Zelfbeschuldiging," wilde zij misschien zeggen maar het woord kon haar lippen niet verlaten.
"Neen, aan mijn Nonnie kan ik kalm denken!"
"Maar niet aan haar vader, wil je dat zeggen?"
"lk moet het toch wel, 't is mijn plicht."
"lk moet niets, ik kan denken zooals ik wil, geloof je niet Dolly?"
"lk kan er niet over oordeelen, Corona; ik weet niets van het gebeurde, alleen weiger ik te gelooven dat Hermine in eenig opzicht schuldig is."
"Er zijn er genoeg, die 't ook meenen, maar dan had hij haar verontschuldigd en dat heeft hij niet gedaan! Als een ander 't hem gezegd had, misschien zou ik hebben toegegeven, maar toen kon ik het niet, en nu zou ik 't nog niet doen."
Dit sprak zij half luid als tot zich zelf.

[161:]

"Ik kan niet ongelukkig zijn, ik kan, ik wil niet," riep zij plotseling met haar gewone heftigheid.
"Men kan alles leeren," zei de Dolly zacht en treurig.
"Geen verdriet!"
"Gewoonte is onze beste troosteres; men leert te leven met zijn leed, en is er misschien even tevreden onder als anderen, die al hun wenschen vervuld zien."
't Was iets onuitsprekelijk treurigs. die jonge vrouw van even twintig jaren zulke meeningen te hooren uitspreken.
"Niet ieder heeft zoo'n karakter, zoo zacht en plooibaar als jij."
"Meen je dat ik waarlijk zoo ben, Corona? Je kent me toch beter; geen der Gérans is zacht, maar ik heb langzamerhand geleerd, dat het niets helpt, zich te kanten tegen het onvermijdelijke, wij moeten ons lot allen ondergaan en zoo alleen hebben wij kans dat het lichter wordt."
"Mohammedaansch fatalisme."
"Of christelijke onderwerping; heb je nooit gelezen dat als wij ons kruis geduldig dragen, het op zijn beurt ons zal steunen?"
"Heb je dat ondervonden, Dolly?"
"Ja, ik heb ook oogenblikken gehad van opstand en van wanhoop; ik heb ook dikwijls geschreid om een lichtstraal van troost en alleen kalmte gevonden in de gedachte dat het leed ons toegezonden wordt om een hooger doel, tot inwendige verbetering."
"Dat is niet zoo! Ik was zoo goed, toen ik gelukkig was, maar nu voel ik 't, ik word slechter, liefdeloozer, onverschilliger dan ik 't ooit geweest ben. Er was een tijd. dat ik ieder om mij heen gelukkig wilde zien, nu geniet ik alleen, wanneer ook anderen lijden."
"Laat je daarom Conrad en Hermine in den vreemde blijven en daar door ieder verlaten haar bevalling afwachten?"
"Alleen daarom! Ik ben ongelukkig geworden door haar laagheid en dan zou zij genieten van haar triomf en ik zuchten in mijn eenzaamheid? Neen, ik gun haar die voldoening niet."
"Wie weet hoe onschuldig zij is, hoe zonder eenigen redelijken grond je papa het leven veronaangenaamt

[162:]

door zijn vijandschap met Conrad, hoe je zelf je het leven verbittert om niets en je zielerust vrijwillig verstoort."
"Er is geen rust meer voor mij mogelijk, in het graf misschien. O foei; wat is het leven?"
"Geen feest, maar zooals ik je daar straks zei, als men het van de hoogte beziet, dan kan men er nog veel goeds in vinden."
"Voor mij niet meer! Ik heb alles verspeeld; hij heeft me nooit liefgt'had, ik ben er van overtuigd."
"En ik geloof dat hij van je hield, zoo veel hij kon, verder wil ik niets beslissen. Zou er geen verzoening mogelijk zijn ?"
"Nooit meer."
"Voor hem?"
"Dolly, vraag niet meer! Ik kan je niet zeggen wat er tusschen ons gebeurd is, ik ben te ver gegaan, dat is zoo, maar hij vroeg van mij iets; dat ik niet kon toestaan, zonder mijn geheele persoonlijkheid op te offeren; zelfs de liefde heeft grenzen."
"Ik ken alleen moederliefde en die heeft geen grens."
"En hoe zou ik me kunnen onderwerpen aan mijn lot? Er is niets in mijn smart, dat verheft of veedelt, het verbittert en vernedert alleen."
"Ten minste zoolang jij je laat beheerschen door wrok en haat."
"Ik wil mij niet onderwerpen, ik wil niet lijden maar het vervolgt mij toch dag en nacht."
"En wat doe je dan om het te vergeten?"
Corona wendde het hoofd om bij Dolly's ernstige vraag.
"Ik bid je, Corona, laat je niet verleiden door je verdriet! Je neemt opium in, ik weet wel, je wil je verdriet verdooven, in plaats dat je het draagt als een boete misschien!"
"Een boete, heb ik dan iets verkeerds gedaan tegen hem?"
"Dat weet je zelf het beste!"
"Tegen jou misschien, of tegen Guillaume of tegen Kitty? Maar 't gaat als in een sprookje voor de kinderen? De deugd wordt beloond, de misdaad gestraft en ik ben zoo erg, zoo verschrilkkelijk misdadig ge

[163:]

weest, niet waar, tegen mijn familie, tegen mijn vader zelfs. O natuurlijk, ieder verheugt zich dat de groote Cor gestraft is, dat zij nu lijdt, dat haar leven gebroken is, dat men haar verlaten heeft. O God! Is het dan niet zwaar genoeg, verdriet te hebben, moet ieder het dan nog weten en er over juichen?"
Haar stem klonk schel als gebroken accoorden, zou Portias zeggen; droog en brandend staarden haar oogen voor zich uit, zij zag er tien jaar ouder uit dan op dien morgen in het rozenparadijs.
"Ik kan je niet helpen, maar je gelooft toch niet dat ik mij verheug in je leed," sprak Dolly.
Corona zweeg en zag naar den grond.
"Laat ons er niet meer over spreken! 't rijt de wonde nog meer open!" sprak ze eindelijk.
"Moeten we niet rechts afslaan?"
"Dit pad langs!"
Weinige oogen blikken later stonden zij voor het armzalige hutje en bittere smart vervulde weer Corona's ziel, zoodra zij de plek zag, waar hij op dien morgen had gestaan, toen hij haar als een redder in den nood verschenen was, toen zij samen bij de baleh-baleh van den zieken knaap hadden gestaan en hij den eersten kus op haar hand had gedrukt. Het was of hij daar nog stond bij den ingang van de hut met zijn vroolijken lach en mannelijke houding, met zijn gelaat vol zonneschijn, dat zij nu niet kon zien dan misvormd door een bloedroode striem.
Zij ging voort met samengeperste lippen en gewrongen handen, door smart en wroeging verteerd.
"Ik geloof waarlijk dat Nènèk aan het pakken is," zeide Dolly; inderdaad stond de armzalige plunje van de oude heks in een paar krepeks en boenkoesans [Valiesjes en pakken.] voor de open deur.
"Nènèk," riep zij luide en de oude vrouw, vrij netjes in reistoilet gekleed met een slendang over de schouders en ongescheurde kleederen aan, kwam naar buiten.
"Astaga, nonna, nonna!" riep zij op haar gewone schrikachtige manier.
"Ga je op reis?" vroeg Dolly.

[164:]

"Ik ga verhuizen."
"En waarom? Woon je hier niet goed?"
"O jawel, maar het zal hier niet goed worden; 's nachts dreunt de grond en daarboven is de berg zoo boos."
"Wat ik me al sints lang verbeeldde," sprak Dolly tot haar zuster, "de krater is niet rustig."
"En kun je dat hier reeds merken?" vroeg zij de oude vrouw.
"Ik weet het, ik heb de pontianaks, die boven wonen, naar de vlakte zien vluchten! Er komen groote ongelukken en ik ga ver weg; de nonna's moeten ook oppassen!"
"Wie weet hoe zulk een uitbarsting mij welkom zou zijn," zuchtte Corona, "zeg eens nèk, voor je heengaat, moest je mij iets geven, een drank, die mij doet vergeten."
"Wil de nonna nu wel drinken? Jammer dat die goede toewan vertrokken is. Toen Djario me vertelde dat u met hem ging trouwen, toen was Nènèk blij in haar hart, en zij dacht, ik ben er oorzaak van. Weet de nonna nog dat zij hier eens koffie dronk? Daar heb ik een obat in gedaan, die kracht heeft op oogen en hart, en als men dat samen drinkt dan komt de liefde bij beiden op, of zij willen of niet!"
"Heb je dat gedaan, foei Nènèk, dat was niet goed," vermaande Dolly.
"Och, 't is medicijn na de ziekte geweest, Nènèk; ik althans had toen geen liefdedrank meer noodig om hem te beminnen en hij. . . hij. . ."
"En nu wil de nonna hem vergeten! O 't is gemakkelijker, veel gemakkelijker liefde te planten dan haar weer uit te trekken als zij eens wortel heeft geschoten; er blijft altijd een open plek en die kan niet gevuld worden, door geen obat."
"Dan geef ik niets om je kunsten, Nènèk, niets!"
"Heeft Nonna misschien den rooden hond gezien?"
"Ik heb 't me verbeeld ten minste."
"Daarom heeft Nonna ongeluk gehad. De kalang voorspelt altijd ramp. Nènèk heeft hem nachten lang hooren huilen, dat voorspelt een groot, groot ongeluk!"
"Nu, Nènèk, hoor eens wat ik je te zeggen heb," zoo viel Dolly haar ongeduldig in de rede.

[165:]

Terwijl Dolly haar boodschap afdeed, was Corona naar binnen gegaan en zag de ruimte rond die nu nog lediger dan anders geworden was; maar voor haar was de hut Iiet ledig, zijn tegenwoordigheid vervulde haar geheel, zij zag hem daar staan, vriendelijk, handig bezig, haar een weinig plagend. Kon nu alles voorbij zijn. alles?
Zij drukte de hand op het hart en ging naar buiten; zij voelde dat zij zwak werd, dat zij kon gaan schreien voor 't eerst.
"Nonna huilt niet," zeide de oude Nènèk, "ofschoon haar hart ziek, zeer ziek is. Het water der oogen dat niet naar buiten komt, valt op 't hart terug en maakt het nog veel zieker."
"Je ontvlucht den Merawoe, oude ziel! sprak Corona en drukte haar een gouden tientje in de hand, "je hebt niets te verliezen dan je ellendig leven. Het zou voor mij een reden zijn om te blijven."
"Nonna zal zien, hoe verschrikkelijk de toorn van den berg is!"
De zusters gingen heen.
"Je merkt het, zelfs die tooverkol heeft geen geneesmiddel voor de ziekte van mijn hart," sprak Corona.
"Ik zou me schamen over die gekheid te praten," antwoordde Dolly, "maar ik hecht meer geloof aan haar voorspelling omtrent den berg. Hoe dikwijls ben ik niet wakker geworden door onderaardsch gerommel, wat Akkeveen verbeelding noemde, en zie eens van hier, hoe hij werkt."
Een reusachtige pluim van rook ontsnapte den krater en teekende zich scherp tegen de blauwe lucht af.
"Heerlijk, ik heb er altijd naar verlangd hem in volle woede te zien en wensch 't nu meer dan ooit."
"Stil, Corona, wat je daar zegt is God verzoeken! Een uitbarsting van den vulkaan zou ons aller dood zijn."
"Och dood, is zoo erg niet! Zeg liever ons aller ruïne, onze landen zouden verwoest worden en wat waren de Gérans zonder rijkdom? Hoe lang is het wel geleden dat wij in den krater daalden en dat Hermine verloren raakte en dat hij mij. . ."
"Zijn liefde bekende," wilde zij zeggen.

[166:]

"Drie dagen voor Nonnie's dood; 't is lang geleden, bijna een jaar," zuchtte Dolly.
"Kon ik alles ongedaan maken, wat na dien tijd gebeurde; o mijn God, zal dit leven altijd zoo moeten duren, jaren lang? Ik wil vergeten, ik wil het en vroeger kon ik alles wat ik wilde."
Dolly gaf geen antwoord meer; zij had genoeg aan haar eigen leed en haar zuster weigerde toch allen troost.
t'Huis gekomen, gaf de oude heer de Géran zijn dochter een brief over, met de woorden:
"Van onzen franschen oom! Lees, kind!"
Corona las en haar wangen namen een diepen
blos aan.
"De graaf de Saint Paul wil zijn zoon met diens gouverneur naar Indië zenden om onze kennis te maken papa, we moeten hem goed ontvangen."
"Zeker, Corona, zeker, lieve meid! Ontvang ze zooals je verkiest, zoo vorstelijk als het je goeddunkt om je neef een hoog denkbeeld te geven van indische gastvrijheid."
"Papa," vroeg Dolly bedeesd, "weet u, dat de Merawoe zeer onrustig is en ons met een uitbarsting dreigt?"
"Och kom, je bent een onheilspellende vogel," zeide Corona. "Verwijt mij geen bijgeloof als jezelf zooveel vertrouwen hecht aan de domme praatjes van die heks."
"We kunnen er niets aan doen, Dolly," sprak haar vader, "we wonen hier eenmaal op een vulkaan. Wees liever blijde," fluisterde hij haar toe, "dat er nu weer iets is, dat je zuster eenig belang inboezemt."


inhoud | vorige pagina | volgende pagina