doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Hermelijn
Schiedam: H.A.M. Roelants, 1908 (eerste dr. 1885)


[126:]

XLV.

De koffiepluk was in vollen gang; van heinde en verre waren Javanen, mannen, vrouwen en kinderen toegestroomd om in de tuinen de roodbruine vruchtjes te verzamelen, die als zoovele kersen gloeiden tusschen het donkergroene, glimmende loot van de pyramidevormige struikjes.
Vroolijkheid heerschte tusschen de hooge dadapboomen, die zich als zonneschermen over de kostbare heesters, liefdevol en beschermend uitspreidden; de Javaansche mandoers (opzichters) hielden over de werklieden toezicht, terwijl de europeesche zich nu en dan vertoonden om ook over de wakers een oogje te laten gaan.
Thoren van Hagen boezemde alles belang in, het plukken der vruchten, het ontbolsteren der boonen, het drogen en pletten in den molen; overal vroeg hij inlichtingen, sprak met de javaansche hoofden en trachtte zich op de hoogte van alles te stellen. Alleen den avond kon hij aan zijn verloofde schenken.
Corona vond dat eerst zeer natuurlijk, maar later begon zij er over te klagen; zelfs zou zij ten hoogste verwonderd geweest zijn als iemand haar gezegd had, dat die verandering in haar gevoelens ontstaan was na een paar, schijnbaar zeer onnoozele opmerkingen van Iteko.
"Ik geloof dat je meer belang stelt in de koffie, dan in mij," zoo verweet zij hem eens.
"Ik stel daar belang in alleen om jou," was zijn antwoord, dat haar slechts half bevredigde.
Zij, die geheel vervuld was van haar liefde, kon niet begrijpen dat in zijn hart nog plaats overbleef voor andere gevoelens, andere eerzucht, andere belangen; ware zij alleen geweest, misschien had zij getracht er zich mee te verzoenen en die opkomende gedachten te verstikken, maar nu ze ook bij Iteko schenen op te komen, schonk zij er meer waarde aan.
"Zij meent het goed met mij, zij is waarschijnlijk in den grond der zaak meer aan mij gehecht dan Iwan, die zoo veel dingen boven mij stelt," dacht Corona.

[127:]

"Och juffrouw!" ging Itoko voort, "u kan van geluk spreken, dat mijnheer Thoren aan niets zoo veel denkt dan aan cultures; nu heeft hij geen tijd om zich bezig te houden met. . met zijn jeugd."
"Zijn jeugd? Hoe bedoel je dat ?"
"Ik vind het verkieslijker voor u, dat hij in het tegenwoordige leeft, dan in het verledene, dat hem hier niet verlaat, nu toevallig mevrouw Conrad in zijn nabijheid is."
"Iteko, als je niet zoo'n door en door goed schepsel was, zou ik meenen, dat je mij jaloersch wilde maken."
"O foei jaloersch, hoe kan u dat denken, u is veel te zeker van het hart van uw galant en daarbij schijnt mevrouw Conrad - ten minste naar 't uiterlijk te oordeel en - recht veel van haar man te houden. 't Is erg spoedig veranderd, gelukkig juist toen mijnheer Thoren u zoo onverwacht ten huwelijk vroeg. En ik begrijp heel goed, dat u te verstandig is om het onaangenaam te vinden als zij het druk hebben over hun jonge jaren."
Zoo goot Iteko telkens olie in het smeulende vuur van Corona's jalouzie; het zwaarste viel het haar dat zij nu reeds te veel ontzag had voor Iwan, om hem lastig te vallen met haar opmerkingen en bezwaren, die wanneer zij ze tegen hem uitsprak haar plotseling onbeduidend en klein voorkwamen.
Hij was de man niet om zich bezig te houden met al die verfijningen van het vrouwelijk gevoel; daarbij gevoelde hij voor Hermine niets anders dan een soort broederlijke genegenheid, die met de grootste achting gepaard ging, zoodat zelfs Corona instinktmatig begreep, dat elke aanduiding in deze richting hem met verontwaardiging zou vervullen.
En toch ging zij voort zichzelf te kwellen, toch legde zij elk woord, elke beweging van Iwan te haren nadeele uit; onophoudelijk maakte zij vergelijkingen tusschen zijn minste bewegingen en hetgeen hij van zijn vader had verhaald en ergerde zich bovenmatig dat hij weinig acht meer sloeg op haar afgetrokken buien en bedekte toespelingen. Zij deed dan haar best, zooveel mogelijk dezelfde te blijven, maar in haar hart hoopten zich een menigte grieven op, die flink uit

[128:]

gesproken waarschijnlijk bij den eersten blik zijner oogen zouden verdwenen zijn, maar thans aan oudere weer voedsel gaven om eindelijk een licht ontplofbare massa te vormen, die bij de eerste aanraking met vuur in laaie zou overslaan.
"Iteko," zoo sprak Akkeveen eens tot de gouvernante, "ik moet je alleen spreken."
Eenige dagen waren verloopen na het feestje te Djantong.
"Best mijnheer, moet het onder vier oogen zijn? Komt u dan maar in de pendoppoh, als de juffrouw met mijnheer Thoren van Hagen gaat wandelen."
"En waar zit het andere volk dan?"
"O die schuwen 's middags de pendoppoh; ik houd alleen de kleintjes daar bezig."
's Middags op den bepaalden tijd, terwijl de kinderen daar om de tafel aan het kienen waren onder Iteko's leiding, kwam Akkeveen lui aangeslenterd en zette zich achter haar stoel neer, schijnbaar om naar het spelen der kinderen te kijken.
"Zie zoo, kinderen," sprak de gouvernante, "nu moet juf eens met oom Akkeveen gaan praten over het mooie komediestuk dat wij bij gelegenheid van tante's trouwen zullen opvoeren."
"Ik bewonder je helder doorzicht," grijnsde Akkeveen, "waarlijk, ik moet je daarover spreken en over niets anders."
Zij gingen bij de balustrade staan op eenigen afstand van de joelende, vroolijke kinderen.
"Geen Maleisch praten. kinderen!" Ik luister naar u, mijnheer Akkeveen, ik heb 't allang gezien dat u iets op 't hart had."
"Je maakt toch geen pretentie op tweede gezicht, waar het niets anders is dan je aangeboren of aangeleerde sluwheid want je bent een canaille, Iteko, dat heb ik reeds dadelijk gemerkt."
"Dan heeft u in mij als in een spiegel gezien, schijnt het, mijnheer!"
"Je durft, dat weet ik, er is hier niemand, die tegen je opgewassen is, niemand, die groote, domme Cor 't allerminst."
"Gun mij toch, mijnheer, dat ik in iets uitblink;

[129:]

maar ik neem het compliment van zoo'n bevoegd persoon gaarne aan."
"Vertel mij, wat je doel is - dat is beter dan impertinenties te zeggen - je begrijpt toch wel dat zoodra Cor getrouwd is, je rijk hier een einde neemt. Thoren van Hagen is veel te aesthetisch ontwikkeld om je persoontje altijd voor oogen te willen hebben, daarbij is hij er de man niet naar een derde in zijn huishouden te dulden. En hier blijven als gouvernante is toch ook zoo aardig niet, wanneer je grootste steun is weggevallen."
"Dat is 't ook niet, mijnheer, maar ik begrijp niet wat voor belang het lot van zulk een onbelangrijk onaesthetisch persoon als ik u kan inboezemen."
"Heel weinig, dat spreekt, maar wij zijn er allen bij geinteresseerd, jij zoowel als August en Guillaume dat Cor's huwelijk met dezen man niet doorgaat. Behalve dat het altijd minder aangenaam is, wanneer men een huis vol kinderen heeft, een suikertante te missen, zoo hebben wij nog een massa redenen om Thoren's verheffing tot prins van den bloede met leede oogen aan te zien."
"Dat begrijp ik zeer goed maar ik zie niet in . . ."
"Waarom ik je dat zoo royaal zeg op gevaar af dat je alles aan Cor gaat overklikken om mij voor goed bij haar in ongenade te brengen? Wel, ik weet, dat je niet slecht bent dan als je er iets mee winnen kunt."
"Daar zou u zich zeer in kunnen vergissen, mijnheer!"
"Zoo, breng je "l'art pour l'art" in toepassing? Dat valt me van je mee, dat moet ik zeggen, maar je liefde voor minder materieele zaken zal niet zoo ver gaan dat je opzettelijk je eigen belangen er voor verwaarloost. Je kunt Cor mijn woorden overbrengen en je wint er niets bij, dan dat ze mij nog een paar graden meer verafschuwt maar aan den stand van zaken verandert het volstrekt niets."
"Neen, dat nu wel niet, maar. . . ."
"Je hebt mij in de hand en zou je wrok aan mij kunnen koelen. Dat wil je zeggen, niet waar? Zou 't niet beter zijn, Iteko, dat wij, nu er zulke groote belangen in het spel zijn, onze grieven als afgedaan beschouwden en de handen in elkaar sloegen om het

[130:]

gevaar, dat ons dreigt, af te keeren? En ik spreek niet voor mezelf alleen. August en Guillaume zijn bang om de kastanjes uit het vuur te halen, Portias is een nul voor het cijfer, daarom heb ik mij met de onderhandelingen belast."
"Zoo, dus spreekt u uit naam der geheele familie?"
"Min of meer! Zie je, Iteko, vleien doen we mekaar niet, het kost mij maar één woord aan Thoren van, Hagen en hij eischt van Cor dat zij je wegjaagt. Ik hoef maar het aandeel te vertellen, dat jij in Conrad's huwelijk hebt gehad."
Een zegepralende grijns vertrok haar lippen.
"Zou u denken, mijnheer, dat hij 't van haar verkreeg?"
"Wel zeker, stellig!"
"En ik geloof 't niet. Eerder zou zij 't huwelijk afbreken."
"Sta je zoo bij haar in gunst?"
"Dat wil ik niet beweren, maar als hij 't verlangt, dan is zij te goed, te edel, om een schepsel, dat zij vertrouwt en beklaagt, weg te jagen, omdat deze niets deed dan haar ter wille te zijn."
"Meen je dat, Iteko, maar dan was 't middel gevonden om een breuk tusschen hen te veroorzaken. Ik had je willen voorstellen om te lasteren, jalouzie op te wekken, desnoods iemand om te koopen, die iets gezien of gehoord had, enfin; een van de duizend dingen uit te vinden, die een ontwikkelde vrouw ,zooals jij, altijd voor 't grijpen heeft, en waardoor men, trots en drift helpende. onfeilbaar zeker een engagement verbreekt."
"Kien, juffrouw, kien!" riep een der kinderen.
"Dan krijg je straks suikererwten, begin nu maar een nieuw spel! Kan je er niet mee terecht? Een oogenblik geduld, mijnheer Akkeveen, ik ben dadelijk weer tot uw dienst."
Zij zette de kinderen opnieuw aan het spelen, lachte de lievertjes eens vriendelijk toe en nam haar plaats tegenover Akkeveen weer in.
"Zoo zou het eenvoudiger wezen!" ging hij voort.
"O ja, maar dan betaal ik den geheelen inzet van het spel; 't is een waagstuk voor mij!"

[131:]

Akkeveen zag haar bekommerd aan; hij voelde dat zij hem geheel in haar macht had, 't eenige wapen, waarover hij te beschikken had, keerde zij hem toe.
"Vindt u zelf niet!" vroeg zij met haar liefsten lach toen hij bleef zwijgen, "en u begrijpt toch dat ik niets zal wagen als ik geen uitzicht heb op winst."
"Ik vraag je alleen, Iteko, wil je ons helpen? Als Cor trouwt, dan verlies je heel veel, doet zij 't niet, je blijft dezelfde, de oppermachtige eerste minister van de koningin, voor wier macht zelfs wij ons buigen."
"Dat geeft me nog niet bijster veel, mijnheer! Als de juffrouw om mij te houden met mijnheer Thoren breekt, dan zal zij mij toch spoedig moe worden, als de oorzaak van haar ongeluk."
"Of je de zaak ook wel overdacht en naar alle kanten bekeken hebt. Je ziet ook in dat het een levenskwestie voor je is. Zeg, Iteko, laat ons spijkers met koppen slaan, wat is het lot dat je nu het liefst jezelf zoudt willen verzekeren, voor je ouden dag?"
"Ik dank u voor uw belangstelling, mijnheer. 't Liefst verliet ik dit apenland en keerde naar Europa terug."
"En wat zou je daar willen beginnen, een school. . . "
"Dank u hartelijk, ik heb genoeg aan spot en gelach van kinderen. Neen, 't liefst zou ik een nette damesleesbibliotheek oprichten."
"En hoeveel denk je er voor noodig te hebben?"
"Twintig duizend gulden."
"Maar mensch, ben je krankzinnig geworden? Dat is een flink kapitaal."
"Juist mijnheer, u voelt toch wel, dat ik, wanneer ik juffrouw Corona vertel wat haar broers in den zin hebben en welken weg zij daartoe inslaan, licht een goede belooning zal krijgen. Misschien heeft zij er wel f20.000 voor over."
"Nu en als ik Thoren vertel wat voor gemeene streek je uitgevoerd hebt?"
"Dan zal juffrouw Corona, woord voor woord, hooren wat u mij gezegd heeft. Naar uw verantwoording zal zij niet willen luisteren en welk kwaad u ook van mij vertelt, zij gelooft het niet. Ik zal u in alles vóór zijn en zelfs vertellen, dat ik u op de proef stelde, door u f 20.000 voor te slaan bij wijze van Judasloon."

[132:]

Je bent een helleveeg," snauwde Akkeveen in machtelooze woede op zijn nagels bijtend.
"Vindt u? Pas op, de kinderen mochten het hooren en u ontneemt mij het noodige prestige op die manier."
"Maar we komen niets verder!"
"Neen, mijnheer, niets."
"Ik geef je f 10.000."
"Die heeft juffrouw Corona er stellig ook voor over, om te weten, wat ik weet."
"Maar hoe komen we aan al dat geld?"
"Dat is uw zaak, mijnheer!"
"Als de ouwe opkrast, dan, ja dan. . ."
"U heeft crediet bij mij, mijnheer Akkeveen," met een knipje van de oogen, die moesten uitdrukken hoe groot haar vertrouwen in zijn soliditeit was "bijvoorbeeld, als u mij de helft geeft daags nadat het engagement verbroken is."
"Daags daarna, dan kon 't weer aangeknoopt worden."
"Nu heeft u gelijk; welnu, als mijnheer Thoren voor goed vertrokken is naar Europa of Amerika ?"
"Hoe krijg ik f 10.000 bij mekaar?"
"Als men groote kansen waagt, moet men ten minste den inzet kunnen betalen. En u staat immers niet alleen?"
"Ja, als August en Guillaume zooveel tonnen hadden als kinderen!"
"Staat mijnheer Conrad er buiten?"
"Natuurlijk, zijn vrouw spant tegen ons samen met haar zoogenaamden vriend der jeugd."
"Wel, mijnheer, als mijn plan lukt, dan hebben ook zij geheel afgedaan bij mijnheer de Géran en de juffrouw."
"Wat ga je doen?"
"Dat is mijn geheim, ik wil u alleen vragen of ik moet gaan werken op uw rekening of op de mijne?"
"Als ik je betalen kon."
"U ziet hoe vertrouwend ik ben. Ik stel mij voorloopig met f 5000 tevreden en zal een stuk opmaken, waardoor u zich verbindt ook uit naam van de andere heeren mij de rest uit te keeren, na papa's dood. Wil u er over nadenken en krijg ik morgen bericht? U ziet, de kinderen worden onrustig, zie zoo, de komedie

[133:]

belooft heel mooi te zijn. Hoe gaat het, wie is er aan 't winnen?"
"Speel ik ook mee, juf?" vroeg een der oudsten.
"Zeker, ventje, wij spelen allen mee, allen."
Akkeveen ging met hangend hoofd en tragen gang de pendoppoh uit; hij voelde dat hij met een slimmere te doen had.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina