doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Truus: 'Een heele zondag. Indische schets'.
In: Nederland. Verzameling van oorspronkelijke bijdragen door Nederlandsche letterkundigen. Red. Mr. M.G.L. van Loghem. Amsterdam: Loman & Funke, 1902, derde deel, p. 417-462


IV

Het was des Zondags ochtends ongeveer half zes toen mevrouw Pothoff door Eddy wakker gemaakt werd. Hij deed dat altijd als hij het kon en wel door haar zachte kleine kusjes te drukken op mond en oogen; eene gewoonte welke hij zijne moeder had afgezien als zij hem wakker maakte.

[445:]

Mevrouw Pothoff opende haar oogen en zag het lief gezichtje van haar ventje.
„Stil, stil zijn," fluistert ze hem in zijn oor, zelve heel weinig beweging makende. „Denk er om, Paatje niet wakker maken."
„Zeg, Ma, mag ik naar buiten gaan? Ik zal geheel stil zijn," vraagt Eddy zoo zacht mogelijk dicht aan zijn moeders oor.
„Ja, maar dan ook niet weer in de kamer komen."
Nu sluipt Eddy geruischloos naar buiten, de deur zacht achter zich sluitend. Heel stil gaat hij in de voorgalerij op de koude steenen stoep zitten. Een poosje blijft hij zoo, lusteloos ineengedoken. Hij is aan het peinzen wat hij wel in zijn „gheelen Zondag" doen zal. Mama had gisteren gezegd: „van alles." Maar wat was dat „van alles?" Och, het zou toch altijd wel vervelend blijven, want n-o-o-i-t, n-o-o-i-t mocht hij iets prettigs doen; nooit eens in die kali [= Rivier] daar vóór baden, neen, nooit, nooit. Hij wilde maar dat hij het kind van een inlander was. De inlanders gaan allen zoomaar in de kali [Anderen ook wel] baden, o zoo heerlijk! Maar een kind van spen zou hij toch niet willen zijn. „Zoo'n vervelende aap die spen," zegt Eddy, om den vorigen avond denkend.
O ja, waar zijn de sigareneindjes ook weer van Papa? Vlug staat nu Eddy op om in het aschbakje te kijken. Waarlijk, daar ziet hij twee eindjes, waarvan een nog al groot ook. Hij zal ze nu eerst verstoppen en als hij gelegenheid heeft rooken. Dicht bij de slaapkamerdeur staat een zilverkastje en daaronder, vlak bij den achtersten poot van het meubel, verbergt hij ze.
Daarop gaat Eddy in den tuin slenteren. Hij ziet nog geen der buurkinderen. In zijn humeur is hij niet, want baboe loopt hem tot vervelens toe na met een paar leeren slofjes,

[446:]

hem vermanend die aan te trekken. Eindelijk, werkelijk boos en nijdig over het gezeur, zegt hij hafluid, kort afgesnauwd, van die heele leelijke woordjes, als stik, loop heen, enz.
Vervolgens springt hij op het muurtje dat het erf aan den voorkant van den weg afsluit en gaat daar zitten bungelend met de beenen en zijn armen in elkander gestrengeld tusschen zijn beenen.
De baboe al dat naloopen moede zet de slofjes kalm voor hem op den grond en gaat daarna voetje voor voetje met coquette heupbewegingen en slingerende armen naar den grooten overloop, waar velen van haar kornuiten in een groepje staan te babbelen over hare respectieve meesters. Over het algemeen deugen de mevrouwen volgens die babhelaarsters niet maar zijn de heeren schappelijker. Eddy's baboe kan evenwel niet roemen op haar heer. Zij vindt dien toch zoo'n driftkop, meer dan erg. Het was maar altijd perdom [= verdom] dit en perdom dat; in dat opzicht is mevrouw beter; doch echt vervelend en akelig is die wel, daar gaat niets van af, want om voorschot noch permissie moet je bij haar komen; daar wil ze heelemaal niets van weten. Nog gisteren avond bijvoorbeeld — vertelde baboe verder — had ze permissie gevraagd om naar kampong te gaan, maar jawel, ze kreeg het weer niet. Ze moest op Njootje passen omdat diens ouders weer naar Concor gingen. Maar ze zou dat haar mevrouw van daag wel laten berasah. [= voelen] Spen moest haar maar helpen, „ja spen?" vroeg ze, hem lief toelonkend.
Terwijl de vrouwelijke en ook de mannelijke bedienden zoo stonden te praten kwam een mylord aanrijden, waarin twee dames zaten. Eddy, nog altijd op liet muurtje gezeten, herkent de dames en wuift ze van zijn hooge plaats toe. Plotseling houdt het rijtuig stil en wordt Eddy door beide dames gewenkt.

[447:]

„Of hij een toertje mee wil maken," vragen de dames van der Laan, want die zijn het.
„O ja, heel graag," antwoordt hij, blij verlegen, met glinsterende oogen, „maar," vervolgt hi] hakkelend: „Eddy weet niet of hij wel mag, want Mama slaapt nog."
„Je zal wel mogen," repliceert de oude mevrouw: „stap maar gerust in, wij zelven brengen je zoo straks weer thuis."
Baboe die uit de verte dat tooneeltje staat aan te zien wordt door de dames met gebaren begrijpelijk gemaakt dat zij bet kind mede nemen en dat baboe dat maar aan haar mevrouw moet vertellen.
Nog even staat baboe het rijtuig na te kijken, dan zegt ze tot hare omgeving: „Nu moeten we allen maar weg gaan. Straks komt mevrouw en als zij niemand vindt kan ze ook geen een naar den sinjo vragen. En indien zij toch een van jelui ziet dan weten jelui nog niets van den sinjo en spen heeft hem heelemaal niet gezien, ja, Bang?" [Abang, bij verkorting bang = oudere broeder. Inlanders begroeten elkander meestal als verwanten] vleit ze met lief vragende stem. „En ik," vervolgt ze, „ik ga al vast naar de warong [ = winkel of restauratie] en als ik thuis kom is de sinjo er reeds, want eerder kom ik niet thuis. Zie zoo, dan heeft mevrouw lekker in angst gezeten. Ze krijgt natuurlijk ook ruzie met Toewan,[=Mijnheer] die dan ook tegen haar „perdom, perdom" zal zeggen. Net goed; dat is dan omdat ze me gisteren niet heeft laten gaan. Kom, laat ons gauw weggaan; ik hoor reeds gestommel in de kamer."
Een oogenblik loert baboe nog door het sleutelgat, dan sluipt ze heel zacht weg, knikkend met haar hoofd en zeggend : „Njonja datang." [Mevrouw komt.]
Geruischloos gaan nu allen heen, uitgezonderd spen, die juist meer naar voren treedt en, tegen de post der groote overloopdeur


inhoud | vorige pagina | volgende pagina