doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Haar held
Amsterdam: L.J. Veen, circa 1901


II.

De woning der familie van Wameldinge stond in een deftige, stille straat van zekere provinciehoofdstad.
't Was een mooi dubbel huis met hardsteenen gevel en hooge pui; achter lag de groote tuin met mooie boomen en schaduwrijke plekjes.
De kamers waren ruim en hoog en schenen wel zalen; die van de meisjes had uitzicht op den tuin; de beide oudsten sliepen daarin en de kleine Tilly in in een aangrenzend kabinet, dat tevens met de schoolkamer in verbinding stond.
Hier zat Lucie dikwijls tot in den nacht te werken als haar zuster Valérie nog beneden was, wanneer er

[8:]

deftig bezoek in het salon zat of als zij van de eenof andere soirée thuiskwam. Zij wachtte haar gewoonlijk op en de avond vloog voorbij in het aangenaam gezelschap harer boeken.
Tilly was reeds lang in diepe rust als haar beide zusters naar bed gingen en nog lang fluisterend spraken.
Van avond kon het kind echter den slaap niet vatten; haar fantasie was te veel opgewekt door het denkbeeld dat haar mooie, oudste zuster op het groote bal door ieder bewonderd zou worden, als de mooie prinses uit de sprookjes en dat zij er den Wonderprins zou ontmoeten, die alleen haar waardig kon zijn.
Zelfs Lucie kon vandaag niet zoo goed als anders de gedachten bij haar studie houden; 't was haar of er iets bijzonders moest gebeuren, of iets buitengewoons haar leven en dat harer zusters zou gaan veranderen.
Eindelijk over tweeën hoorde zij het rijtuig aanrollen; en Tilly die ook scheen geluisterd te hebben, vroeg van uit haar bedje:
"Is Valérie daar!"
"Stoute meid! Slaap je nog niet? Kom, ga nu maar spoedig liggen, 't duurt nog een heele poos voor dat zij boven komt. Zij drinken eerst thee beneden en dan moet zij Papa en Mama goeiennacht wenschen."
"Nu moet ik haar nog zien!"
"Blijf maar stil onder de dekens. Mama zal boos worden als zij merkt dat wij op zijn gebleven."
Als muisjes zoo stil bleven zij wachten. Lucie zat op den rand van Tilly's bed en had eerst het licht in de schoolkamer uitgedaan. alleen het nachtlampje in het kabinet wierp een flauwen schijn op de beide meisjes.
Valérie kwam echter veel gauwer boven dan zij verwachtten; zij was doodmoe en had alleen staande weg een kopje thee gedronken. Dadelijk ging zij naar de groote slaapkamer en draaide het gaslicht hoog op.

[9:]

"Hé, je zoudt mij doen schrikken!" riep zij lachend, want nu zag zij beide zusjes onverwachts voor haar staan met schitterde oogen en guitige, blijde gezichtjes.
Tilly vloog haar om den bals.
"En den prins of den held, heb je hem gezien?" vroeg zij opgewonden.
"O foei, Tilly, met je bloote voetjes! Gauw naar bed! Morgen zal ik vertellen!"
"Ja dadelijk! Ik heb slaap genoeg, maar eerst moet je mij antwoorden. Heb je hem gezien?"
Een geheimzinnig lachje speelde om Valérie's lippen terwijl zij haar zusje hartelijk kuste en toen naar bed droeg, zonder zich meer om baar mooie kleederen te bekommeren.
"Ik weet het niet!" fluisterde zij, "misschien…"
Tilly klapte in haar banden.
"Zie je wel, zie je wel! Ik was er zeker van. En hoe zag hij er uit en hoe heette bij? In de sprookjes hebben de mooie prinsen geen naam maar in de werkelijkheid moeten zij toch iets heeten. Ik hoop ook dat het een heel mooie naam is en dat hij groot is en donker."
"Ja, dat is hij…"
Zij stopte haar zusje er lekker onder en drong haar tot slapen.
"Morgen zal ik je veel vertellen, hoor! ik ben ook zoo moe, want ik heb geen een dans overgeslagen."
"Dacht ik het niet? Jij was zeker de mooiste."
"O neen, volstrekt niet,… in lang niet."
"En met hem heb je zeker het meest gedanst, was het het nu een prins of een heId?"
Maar, zij kon het antwoord nauwelijks afwachten want haar oogjes vielen toe en Valérie ging naar de andere kamer, waar Lucie druk aan het snuffelen was in haar balboekje, dat zij met haar waaier en cotillonsurprises op een tafeltje had neergelegd.

[10:]

"Norbert de Maubel Rooze! Een, twee, drie maal en de cotillon. Is hij dat?"
"Ik heb met hem het meest gedanst."
"Dus de held!"
"Ach kom Luus, wees jij nu niet zoo kinderachtig als Tilly."
"Zeg dan iets van hem!"
"O, hij is heel gedistingeerd. Hij logeert bij den burgemeester, zijn neef; hij heeft veel gereisd en hij is zeer rijk. Hij heeft den titel van advocaat, maar ik geloof niet dat hij practizeert."
"Weet je dat alles reeds?"
"Och ja! We hebben nog al veel gepraat. Hij is zoo onderhoudend. Ik geloof, dat er geen plaats in de wereld is waar hij niet geweest is. Papa denkt dat als hij zich in de politiek begeeft, hij het heel ver zal brengen."
Lucie begon haar zuster te helpen met haar japon los te maken, want deze zat overal vastgespeld.
"En jij scheen dus wel in zijn smaak te vallen anders zou hij je niet zoo dikwijls ten dans hebben gevraagd," zeide zij na een poos.
"Ik weet het niet. Ik denk dat bij erg in den smaak valt van alle dames."
"En in jou smaak?"
"Wel, ik vind hem heel interessant, maar ik geloof dat ik een beetje bang voor hem ben. Hij imponeert mij, hij heeft zooveel ondervonden en hij kan zulke griezelige verhalen doen."
"Op het bal!"
"Ja onder het wandelen. Ik geloof dat hij graag iemand ziet rillen als hij vertelt van de gevaren waarin hij geweest is."
"Dus hij lijkt je wel dapper en flink toe?" vroeg Lucie met tintelende oogen.
"Ik geloof zeker dat hij niet weet wat angst is."
"Dan kon het best zijn dat hij een held was. Ik

[11:]

zou graag een held willen zien, een held zonder vrees of blaam - maar toch - toch ik weet niet of dat de echte heldenmoed is, Anderen te vermoorden op gevaar dat je zelf er het leven bij inschiet, men zegt gewoonlijk van dappere soldaten dat het helden zijn."
"Maar is soldatendapperheid wel het hoogste? Er zijn van die andere heldenfeiten, die je het bloed doen stilstaan en je zoo heerlijk sliep in je ziel kunnen doen trillen. Men zou er alles voor over hebben, zoo iets zelf gedaan te hebben, al moest je er ook door sterven. Begrijp je mij, Lucie?"
"Ja zeker, begrijp ik je. Maar mijnheer de Maubel Rooze is geen militair geweest. Hij heeft verbazend veel in de wildernissen gereisd en daar al die gevaren doorstaan."
"Ja, dat is heel mooi, de beschaving te brengen aan die wilde volken. Ik bewonder daarom de zendelingen ook zoo. Zou mijnheer de Maubel voor zoo'n mooi hoog doel zich al die ontberingen hebben opgelegd? Dan is hij werkelijk een soort van held en dan hoop ik, Valérie, dat jij zijn vrouw wordt."
Valerie glimlachte, maar antwoordde niet. Zij droomde haar mooiste meisjesdroomen, en onwillekeurig was de knappe, interessante Norbert de Maubel Rooze met zijn mooien naam en roep van dapper man daarvan het middelpunt. Zij was een echt meisje, dat aangetrokken werd door alles wat schittert in genoegens, in gesprekken, in alles wat verfijnd en weelderig is.
Van jongsaf verkeerend in een atmosfeer van rijkdom en fijne beschaving, genoot zij dat alles als iets dat haar van rechtswege toekwam, iets dat tot de leven voorwaarden van haar bestaan behoorde, wat zoo natuurlijk haar omringen moest als de lucht, die zij inademde, of dat zij indronk als water.
Eerst wanneer zij het miste, zou zij gevoelen hoe al deze kleinigheden met haar innigste wezen wa

[12:]

ren samengegroeid en deel uitmaakten van haar zijn.
Zij vond het toilet maken en het uitgaan heerlijk.
Zij voelde genoeg hoe zij overal bewonderd werd en hoe iedereen haar met sympathie en genegenheid aanzag en behandelde.
Dankbaar genoot zij alles wat haar in zoo ruime mate gebooden werd, maar bedaard, kalm zonder koortsachtige wenschen naar meer, zonder begeerlijkheid, eenvoudig, natuurlijk, als iets dat van zelf sprak, dat haar toekwam.
Heel anders voelde zich Lucie, die vast overtuigd van haar leelijkheid - in haar schatting overdreven - niet het minste verlangen had naar die vermaken, welke zij hol en zinledig vond.
Haar lievelingswereld lag ergens anders, in de wereld der hooge, edele gedachten in schoone vormen uitgedrukt, hetzij in beeldende kunst, in muziek of woorden.
Zij begreep niet hoe men uren lang zich kon amuseeren met het praten over toilet, over de tekortkomingen of zelfs de goede eigenschappen van de lieve naasten, over de verbroken engagementen en aanstaande huwelijken, over pretjes, die men genoten had of nog genieten moest, nog minder begreep zij hoe jonge dames iets ouder dan zij, die reeds uitgingen, er plezier in konden vinden, complimenten van haar cavaliers aan te hooren over haar schoonheid, haar mooie kleeren, haar lieftalligheid, maar 't minst van alles begreep zij het dansgenot.
Hoe konden verstandige menschen zich daarmee bezig houden - met dat springen en draaien in elkanders armen, in zalen benauwd van bloemen en gaslicht - in kleederen, waarmede men anders in geen huiskamer durfde verschijnen?
Zij kon meer van zulke eigenaardige ideeën hebben.
Als zij met haar moeder en zusters in hun fraaie equipage reed, en zij zaten daar binnen zoo lekker warm

[13:]

en bovendien goed in bont gepakt, en zij zag dan arme, havelooze vrouwen en kinderen hen met een half wezenloozen blik nazien terwijl zij snel voorbijreden, dan voelde zij iets als verlegenheid tegenover die menschen, een gevoel of zij hun vergiffenis moest vragen voor haar zoo geheel verschillend lot.
Of wel zij stelde zich in hun plaats, verbeeldde zich wat zij dachten en voelden - en dan balden zich haar vuistjes soms in onmachtigen toorn of kwamen de tranen in haar oogen van medelijden en vervulde haar een onbedwingbaar verlangen om uit haar mooie, warme coupé te stappen en die menschen daarin te laten zitten - en zelf droog brood te eten om hen zich eens te goed te laten doen aan de fijne, voedzame gerechten van haar ouders tafel.
Maar zonderling! Al deze gedachten betroffen slechts haarzelf. 't Kwam haar zoo gewoon en natuurlijk voor dat Valérie heel anders voelde dan zij, dat al die dingen, welke haar onverschillig of zelfs antipathiek waren voor haar oudste zuster als geschapen schenen.
Zij kon zich Valérie niet anders voorstellen dan omringd door al die voorwerpen van weelde en zelfs frivoliteit; zij pasten zoo bij haar teere distinctie en retherische schoonheid. Zij zelf voelde zich vreemd en soms misplaatst in deze omgeving, maar Valérie hoorde er zoo geheel in. Als zij er niet was zou het zijn of er iets ontbrak, of de mooiste zaal haar grootste sieraad miste.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina