doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Haar held
Amsterdam: L.J. Veen, circa 1901


[1:]

EERSTE HOOFDSTUK.

"O Valérie, wat ben je toch mooi!"
De twee jongere zusjes zagen vol eerbiedige bewondering op naar haar oudste zuster, die voor den grooten spiegel stond in haar fraai baltoilet.
"Ik word bang voor je, Rie!" zei kleine Tilly en vouwde haar handjes alsof zij voor een toovergodin stond. "Zeg Luus, zou je niet zeggen dat wij hier het omgekeerde van Asschepoester speelden? Wij zijn de arme zusters, die thuis mogen blijven en zij is de rijke prinses."
"Ik benijd Valérie niet," verzekerde Lucie, die met even schitterende oogen als haar kleiner zusje de oudste bewonderde, "maar ik vind het heerlijk dat zij zoo mooi is en dat kostuum haar zoo prachtig staat!"
"Och meisjes, scheidt toch uit. Je zoudt mij nog ijdel maken!"
En zich nog eens omkeerend, zeide Valérie tot de naaister, die de laatste hand recht legde:
"Zou die strik niet wat lager kunnen, en daar trekt het nog een beetje."
"Neen, ik zou het er niet voor over hebben," ging Lucie voort, "al dat gepeuter aan mijn lijf en dat getimmer aan mijn haar!"
"O foei, Lucie! Timmeren, hoe kun je dat zeggen? Je hebt altijd zulke rare woorden."
"Och! 't is goed dat jij zin hebt en de schoonheid er bij om in de wereld opgang te maken. Want op

[2:]

gang maak je zeker. 't Is niet mogelijk mooier te zijn dan jij bent!"
"Kom, kom! Je overdrijft zus!"
"Neen, neen!" riep Tilly en klapte in de handen, 't is zoo!"
"Je bent de beauty van de familie. Mama zal aan jou eer beleven. Mij kan zij soms aankijken of zij denkt: Hoe kom ik aan zoo'n leelijk eendje? Tilly zal misschien als zij grooter en sterker wordt meer op jou gaan lijken. Dit eendje wordt misschien wel eens zwaan, maar voor mij is alle hoop verkeken!"
Zij zeide het op zoo'n grappigen toon dat de beide zusters en ook de naaister begonnen te lachen.
"Nu freule! U zou er zelf veel aan kunnen doen als u wat meer om uw uitzien gaf," meende de naaister.
"O ja, mij laten opsieren en last en pijn daarvoor lijden. Dank je wel hoor!"
En zij draaide zich vlug rond op haar eenen hak en maakte toen een diepe buiging.
"En toch zie ik zoo graag alles wat mooi is en alles wat schittert en daarom buig ik mij diep voor u mijn schoone chique zuster!"
Het toilet werd voltooid verklaard en even stond Valérie in volle bewustzijn van haar bevalligheid tegenover haar zusjes om zich door haar nog eens te laten bewonderen.
En werkelijk minder geestdriftige en liefhebbende oogen zouden zich even gestreeld hebben gevoeld bij het zien van de lieftallige verschijning.
Alles werkte mede om Valérie's jonge frissche schoonheid beter te doen uitkomen. Het soepele zilvergaas, dat in bevallige plooien langs de ranke gestalte viel en lijnen van schoonheid vormde, het prachtig zittende corsage, de kanten, waardoor teeder schemerde de lelieblanke huid, die geen sieraden van juweelen noodig had om tot haar volle recht te komen.

[3:]

Haar rijk goudbruin haar zette haar lief gezichtje, dat nu door de aandoening van het oogenblik en de verwachting van zoo veel heerlijks een weinig hooger gekleurd was, in een sierlijke lijst; fijne theerozen slingerden zich langs haar hals, staken in haar lokken, vielen vol gratie langs de rijke plooien van den rok. In de hand hield ze een waaier van teer-wit dons, en de naaister legde haar sortie van roze brocraat voorzichtig over haar schouders, zoodat de kraag van wit bont hoog boven haar teer kopje uitstak.
"Je bent een tooverprinses!" riep Tilly hoe langer hoe meer verrukt uit, "nu komt zeker de mooie prins, en haalt je weg om je in zijn paleis op een troon te plaatsen."
"Die Tilly!" en Valérie lachte vriendelijk tegen het opgewonden zusje.
Dat zij ondanks haar schoonheid en mooi toilet toch zoo vriendelijk en eenvoudig bleef, pleitte ten gunste van het tooverprinsesje; toch werd haar blos iets dieper, en haar oogen flonkerden nog meer bl] de gedachte dat Tilly toch wel eens gelijk kon hebben en zij dezen avond den onbekenden prins zou zien, over wien zij in haar meisjesdroomen zich reeds menige illusie had gemaakt.
Lucie lachte een beetje spottend.
"Prinsen hebben hun tijd gehad. Je moet niet zoo ouderwetsch zijn, Tilly; tegenwoordig geeft niemand meer om een prins. Neen, Valérie moet een held trouwen, een man die heel groote dingen heeft gedaan, een benting veroverd in Atjeh of in Transvaal tegen de Engelschan gevochten - of een schip of een spoortrein redde - iets heel bijzonders, iets heel groots. Zoo'n man alleen is ons zusje waard!"
"Ja ja!" viel Tilly bij, "een held, een groot man. Napoleon of - of Julius Cesar - of ja, zoo iemand moet bepaald verliefd worden op Rie! Denk

[4:]

je ook niet, Luus? Kom je van avond even bij mijn bed en vertel je dan óf je je held hebt gevonden?"
"Gekke meisjes," en zich voorover buigend kuste Valérie haar zusjes op het voorboofd.
"Als ik thuis kom zal Tilly reeds lang slapen. Luus is misschien nog wakker."
"Neen, neen!" riepen beiden tegelijk, "wij slapen niet, wij wachten op jou en om je te hooren vertellen van het bal."
Er kwam een boodschap van beneden of freule Valérie klaar was, want Vader en Moeder wachtten haar en het rijtuig stond vóór.
Valérie haastte zich de trap af te komen, de zusjes hielpen haar den sleep ophouden; in de huiskamer stonden de Baron en Barones van Wameldinge ook in feestkleederen haar op te wachten.
Mevrouw wierp nog een onderzoekenden blik op het toilet van haar oudste dochter, schikte hier en daar een bloempje of strikje, lachte toen goedkeurend, groette beide meisjes met de hand en verzocht haar man wat haast te maken, daar het al vrij laat was.
Mijnheer van Wameldinge kuste Lucie en Tilly goeden nacht en volgde toen zijn vrouw en dochter in den gesloten landauer, die hen naar het Gouvernementshuis zouden rijden, waar de Commissaris der Koningin het laatste bal van het seizoen gaf.
Lucie en Tilly bleven nog druk praten over de schoonheid van hun zuster, die zij nog nooit zoo stralend hadden gezien.
"Zeg Luus!" vroeg Tilly, "zou de koningin mooier kunnen zijn?"
"O, de koningin is zoo mooi, zei Ma, die haar laatst gezien heeft op de galavoorstelling te Amsterdam, maar Valérie kan het er toch heel goed mee doen. Ik ben zeker dat er weinigen in haar schaduw kunnen staan."
"Zou je dus denken dat ze spoedig ging trouwen?"

[5:]

"Ik hoop het niet, want als zij trouwt vóór den volgenden winter, dan zal het mijn beurt zijn om gepresenteerd te worden en ik houd er niets van, niets. Ik vind het heerlijk voor Valérie omdat zij zoo mooi is en ook graag uitgaat en danst - maar ik kan voor die dingen niets voelen. 't Verveelt mij zoo dat gedoe."
"Ik vind het wel leuk - als ik groot ben..."
'"En over toiletten praten en pret vind ik het ellendigste, wat er op de wereld is. Neen, Mama moest mij stil thuis laten en op jou wachten om te presenteeren. Jij zult haar wel eer aandoen; ik geef haar toch maar ergernis, dan ga ik studeeren voor mijn actes.
"O foei, een freule van Wameldinge onderwijzeres."
"Nu, veel liever studeerde ik in de letteren of de medicijnen of werd pleegzuster, maar dat vervelende aankleeden, uitgaan, thuiskomen, weer verkleeden neen! daar begrijp ik de aardigheid niet van!"
"Ik wou dat ik al groot was en uit mocht en niets meer te maken hoefde te hebben met die vervelende boeken," zeide Tilly met een nadenkend hoogwijs gezichtje.
"En dan als eenige belooning een tooverprins die geen prins is en nog veel minder een held tot man te krijgen! Dat is goed voor bijzonder mooie meisjes als Valérie, maar ik - ik zou te trotsch zijn om de kans te loop en niet gekozen te worden. Ik wil niet op hem wachten, ik wil mijzelf door de wereld slaan."
Zij kende zichzelf wel de zeventienjarige Lucie, want mooi was zij volstrekt niet, daar waren haar trekken te onregelmatig, haar mond en ooren te groot, haar haar te gewoon, haar tint te geel voor, maar toch maakte zij, als zij een beetje zorg aan haar uiterlijk wilde besteden, geen onaangenamen indruk.
Zij had een goed figuur en vooral levendige, een weinig spotzieke oogen; zij vermoedde het niet, maar

[6:]

misschien zou zij op den duur meer boeien dan haar beeldschoone zuster, die in werkelijkheid de koele schoonheid had van een beeld en maar zelden bezield scheen.
Tilly daarentegen had een allerliefst levendig kopje met schitterend goud haar, maar zij was nog te bleek en te hoekig en daarbij wat klein voor haar dertien jaar. Ieder zag haar aan voor nauwelijks tien en daarom werd zij nog als een lief klein kind door ieder vertroeteld en zij nam gaarne die lief koozingen aan.
Lucie zag er ook jonger uit dan zij was; om haar pleizier te doen, had haar moeder er nog lang in toegestemt, dat zij kort afgesneden haar mocht dragen, maar sedert een jaar moest het groeien en 't was nog te kort om opgestoken en te steil om gefriseerd te worden: het was dik en donkerbruin en gewoonlijk erg in de war, tot Mama's groote verontwaardiging.
"'t Is jammer, Lucie had een jongen moeten zijn. Zij heeft niets van een meisje," zuchtte mevrouw.
En soms hoorde Lucie haar moeder zeggen met nog dieper zucht:
"Ja, zij lijkt sprekend op hem."
Wie de geheimzinnige "hem" was, had zij reeds sinds langen tijd onderzocht en was het eindelijk te weten gekomen.
Hem, zoo werd haar oudste broeder aangeduid, want behalve de drie meisjes hadden de Baron en Barones van Wameldinge nog twee zonen; de tweede was student in Leiden, den oudsten herinnerden zich de zusjes nauwelijks meer, want hij was sedert lang in Amerika en er werd bijna nooit van hem gewaagd.
Mama sprak nooit anders over Mark dan met zekere berusting in den toon en liefst als hem. Dan was er nog een ander broertje geweest, een mooi blond kind, maar over dezen werd nog minder gesproken, want dan begon Mama te schreien en zij zat

[7:]

altijd zoo, dat zij niet naar zijn mooi, kunstvol geschilderd portret behoefde te zien.
De gouvernante kwam juist binnen en vroeg of het voor Tilly geen tijd was naar bed te gaan.
"Neen, neen, ik mag wel een uurtje opblijven," verzekerde de kleine meid.
"Heeft uw moeder dat veroorloofd?" vroeg de gouvernante, die altijd zeer deftig sprak, precies als in een boek.
"Och juffrouw! Asschepoester zat nog wel op bij den uitgeganen haard," zei Lucie, "dan mogen wij ook wat langer in de leege huiskamer zitten."
De juffrouw trok de schouders op.
"Mijnentwege!"
Zij haalde haar werk voor den dag en Lucie haar boeken en de kleine Tilly bleef met de bandjes onder het boofd kijken in de vlammen en droomde van den Held, dien haar oudste zuster van avond zeker zou ontmoeten.


inhoud | volgende pagina