doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: Florence's droom
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1880
Guldens-editie, vierde dr. (oorsp. 1872)


II.

Es giebt doch schönes nicht, auf dieser Welt.
Als wenn in süss vertrauenden Eatzücken.
Lichtperlen der Begeisterung in den Blicken.
Das Kind der Mutter in die Arme fällt!
KöRNER

't Is een heerlijke Augustusdag. De boomen zijn zoo dicht en groen, alsof nooit de barre Noordenwind ze had geschud; alsof nooit meer een herfststorm de takken zou doen kraken en de bladeren verstrooien; de koe graast in de weide en loeit tegen de blauwe licht, als ware er geen lange winter op stal te wachten, de vogels zingen, de bloemen geuren als zou het altijd zonneschijn, altijd zomer blijven...
Mevrouw van Slooten juicht en glimlacht en geniet als de natuur; ze denkt niet aan het leed dat achter haar

[13:]

ligt, aan het leed dat haar wellicht nog wacht; ze denkt slechts aan de vreugde van heden.
Want - sinds weinige uren schitteren haar een paar oogen tegen, een paar oogen die niet slechts het blauw, maar ook de zonnestralen schijnen te hebben geroofd van de lucht, en nog daarenboven glanzen van iets, dat aan den hemel, boven de blauwe lucht, herinnert.
't Is feestdag in de stille woning, want gisteren keerde ze terug in moeders huis, schooner, liefelijker nog dan toen ze het verliet, en heden is het nog groot er feestdag, -:- want toen de moeder ontwaakt, kon ze zachtjes heensluipen naar de sponde, waarop hare Florence rustte en ze kon haar aanzien tot het schoone kind de oogen opsloeg en met een glimlach vol liefde en blijdschap de armen opende voor de moederlijke omhelzing.
't Was een lang, lang jaar geweest dat moeder en dochter scheidde.
Wel was der moeder het offer bitter zwaar gevallen, en menigen traan had de weduwe geschreid, sinds Florence het vriendelijke thuis verliet om in een vreemd land hare opvoeding te voltooien. Maar het gezond verstand had de zwakheid der moederliefde verwonnen, en daar het in Florence's belang was dat ze voor een wijle het stadje verliet, had mevrouw Van Slooten niet geaarzeld haar schat af te staan. Zij wist het dan ook: dat blonde kopje moest nog wat kennis opdoen, nog wat bedaard overleg en nadenken leeren, dat teedere hartje nog wat degelijker worden, vóór Florence de wereld - met haar strijd en schijn en teleurstelling - kon binnentreden.
Hoewel het mevrouw Van Slooten, beter dan menige moeder, die zich volkomen voor die moeielijke taak berekend acht, kon worden toevertrouwd hare dochter op te voeden, zoo twijfelde zij toch aan hare geschiktheid daartoe, te meer daar die taak haar dubbel zwaar werd gemaakt, door de aandacht die de zestienjarige in zulk een klein plaatsje als StikkeI noodwendig reeds trekken moest. Hare

[14:]

moeder oordeelde het best haar eenigen tijd te doen vertoeven op eene plaats, waar ze niet opgemerkt en dus ook niet bewonderd zou worden, en dacht aan eene kostschool van ernstige richting; immers onder twintig of dertig jonge meisjes is zooveel liefs, zooveel bevalligs, dat de schoonheid van een enkele onopgemerkt blijft, en al ware dit niet het geval, dan nog ligt het weinig in den aard der vrouwen om elkaar te bewonderen, ten minste niet om hare bewondering zoo openlijk te toonen als het andere geslacht dat gewoon is.
De ook in ons land zoo gunstig bekende, moravische broederschap had mevrouw Van Slooten altijd aangetrokken door hare godsdienstige begrippen en de waarachtige vroomheid, waardoor ze zich kenmerkt, maar vooral ook door den eenvoudigen toon, die in de opvoedingsgestichten heerscht. Florence werd dan ook na rijp beraad door hare moeder naar het pensionnaat te Neuwied gebracht en onder vele tranen en teedere kussen scheidden moeder en dochter.
De vriendelijke en zachte behandeling der "zusters", de vroolijke scherts en liefderijke toon harer mede-leerlingen hadden Florence reeds getroost, toen hare moeder nog schreiend en verlaten het huis doorliep, ieder voorwerp met teederderheid aanschouwend, dat haar lieveling had aangeraakt.
Eerst had ze spijt dat ze haar eenigste had laten vertrekken, maar bewust dat ze wel een teedere liefdevolle moeder, maar geen krachtige opvolgster zijn kon voor het kind, dat ze zoo afgodisch beminde, troostte zij zich met de gedachte aan al het goede, dat de degelijke opvoeding der Hernhutters, de gemoedelijkheid der Duitschers en het verheffende van natuur en godsdienst op het zorgelooze kind zouden oefenen.
Niettegenstaande dat alles bracht mevrouw Van Slooten het jaar door als een schooljongen de maanden, de weken en eindelijk, de dagen aftellende, die nog verloopen moesten vóór de groote vacantie, en eindelijk met smachtend verlangen uitziende naar dien tijd.

[15:]

En nu is ze dan teruggekeerd - niet meer het tengere, eerst ten halve ontwikkelde meisje, maar een ranke maagd; niet meer het dartel spelend kind, maar toch nog steeds het teedere kinderlijke gemoed vol liefde en geluk, en levenslust.
Het was een genoegelijke ochtend, die eerste dien ze te zamen doorbrachten, na Florence's terugkomst. Zij was er op gesteld mama te bedienen, zij schonk de thee, zij sneed het brood, zij kookte de eieren, en de moeder - ze werd niet moede die slanke leest te volgen met haar blik; het was haar als zou haar oog steeds blijven hangen aan die feeën-gestalte, als zou haar oor die zachte liefelijke stem, die lach welke als een blijde zang klonk, nooit genoeg kunnen hooren, als zou ze altijd weer moeten staren in dien open blik, om er nieuw geluk, nieuwe liefde in te lezen.
En later op den morgen, toen Florence met een strooien hoed op de blonde krullen en het lichte kleedje hoog opgenomen door den tuin trippelde, ieder perkje, ieder bloempje begroetend als oude bekenden, lang gemiste vrienden; toen scheen 't der blijde moeder toe als speelde het kind van vroeger dagen daar nog - maar ook, alsof de andere bloemen nu niet meer schoon, niet meer frisch, niet meer geurig waren, nu die éene heerlijke bloem in hun midden stond.
"Mama, als u het goed vindt, zou ik nu wel graag mijn kamertje eens zien."
"Gij ongeduldig kind! Zijt ge nog even nieuwsgierig als vroeger? . . . Maar ik verlang er zelve naar om het u te toonen, ik heb mij reeds lang verheugd op het verbaasd en opgetogen gezichtje dat ge zetten zult."
Toen mevrouw Van Slooten de deur van het kamertje had geopend, toen Florence daar binnen had gezien - kwam er een poos van stilte en als moeder en dochter elkaar dan aanzagen, waren beider oogen vochtig.
"O moe! . . . liefste, liefste moe!"

[16:]

Eindelijk met elkaars handen in elkaar gesloten, treden ze binnen; haastig schuift Florence de rozenroode gordijnen weg van voor het venster, opdat de zon onverhinderd binnendringe in het verblijf, dat de liefdevolle moeder haar kind bereidde; dan schijnt het haar toe alsof ze in een gelukkigen droom verkeert, zoo lief, zoo vriendelijk, zoo prachtig ziet alles er uit.
"O mama, hoe zal ik u danken?..."
"Ik zal eerst alles maar eens bekijken, dan zal het misschien beter gaan,…. mijne vogeltjes hier in dat mooie kooitje, midden onder de bloemen - zouden ze mij nog kennen, mama? Neen, ze hebben me vergeten, die trouwelooze dieren, en ik, ik heb zoo dikwerf aan hen gedacht - midden in de les soms.. ! Geeft u nog iederen morgen brood aan de musschen voor ons venster, moe? O, wat hebben mij de meisjes dikwijls uitgelachen als ik in den tuin stond te fluiten tot de vogeltjes kwamen - maar ik dacht dat er wel eens een muschje bij kon zijn, dat den vorigen dag bij uw venster had gepikt,…, ja, ik weet wel, 't was niet waarschijnlijk, maar 't had toch kunnen zijn, niet waar? - en 't was zoo'n prettige gedachte!"
En dan, na een poosje rondom zich gezien te hebben gaat ze voort: "Mama, ik heb altijd geloofd, dat de moeders raden kunnen wat hare kinderen zich wenschen en nu geloof ik het stellig en zeker want, ziet u, precies zoo'n bloemenmandje heb ik altijd verlangd te hebben en een schrijftafel…. maar die is waarlijk haast al te mooi!
"Hoe veel vakjes en laadjes! en een geheime lade ook, ik weet al wat ik daar in zal leggen, mama! de brieven van Ellen, want daar staan bepaald groote geheimen in; ze heeft gezegd, dat ik ze aan niemand mag laten lezen - aan u ook niet, moe! U bent er immers niet boos om?"
"Wel neen, kind! Gij moogt de geheimen van uwe vriendinnen bewaren, als ge mij de uwe maar vertelt."
"Dat spreekt van zelf, maar u moet bedenken, mama,

[17:]

Ellen en ik, zijn zoo heel intiem, we vertrouwen elkaar alles toe! Ik had nu zooveel niet te vertellen, behalve van u en van ons heerlijk huis en onzen tuin en van den tijd toen papa nog leefde, maar zij, ze had allerlei geheimen - die niemand op de geheele wereld zou mogen weten - behalve ik, natuurlijk!
"Nu moet ik die boeken eens nazien. Schiller, Körner, Longfellow, Génestet, o, mijn moedertje weet wel van welke schrijvers ik veel houd!"
"Niet waar? maar hoe vindt je dit canapétje, Florence?"
"O, beeldig, beeldig... ik weet niet waarnaar ik het eerste kijken zal. Toe mama, kom u hier nu eens naast me zitten; dan zal ik ook wat rustig blijven, en kunnen we alles nog eens op ons gemak bezien. Ziet u wel, 't is net een canapétje voor ons beidjes! Weet u wat ik het liefste vind, het liefste van alles, mama? 't is die gloed van de roode gordijnen op het lichte behangsel en dan --. die zonnestraal op het portret van papa... Arme papa! er zou voor hem ook nog wel een plaatsje zijn geweest op ons canapétje...!"
"En in ons hart ook, niet waar, kind? O, wat zou hij u gaarne zoo gezien hebben als ge nu zijt! Toen hij met de "Java" medeging, zei hij nog: Dit is de laatste zeereis die ik doe, Anna; als ons meisje groot is, dan ga ik niet meer zoover van haar weg, dan zal ik voor den dienst bedanken om op haar te kunnen passen, want - ge weet wel, op de gruote meisjes moet nog beter gepast worden dan op de kleine... En nu heeft hij zijn meisje niet eens groot gezien."
"Hoe gelukkig toch dat wij elkander nog hebben, niet waar moe!" en mevrouw Van Slooten voelt een paar zachte armen om haren hals en 't is haar zoet te weenen nu hare tranen door kinderhanden worden gedroogd.
"Ja, wèl gelukkig, liefje!"
O, hoeheeft ze zoolang zonder dat kind kunnen leven? Nu ze weer bij haar is, nu gevoelt ze eerst, wat ze miste!

[18:]

"En ge gelooft dus, dat ge u wel weer thuis zult kunnen schikken?"
"Ja, mama, dat weet u wel, dat behoeft u niet te vragen! 't Is toch zoo heel iets anders om thuis te zijn, dan bij vreemden, al zijn die vreemden nog zoo lief en vriendelijk. En dan - och, er is zulk een groot verschil tusschen hier en daar!
"Die vreemde taal, dat nare eten, die kamers zonder kleeden, die ongewreven meubels, en - nu, ik wil niets kwaads van Duitschland zeggen, want ik ben er heel gelukkig geweest en iedereen was even lief voor mij. O, u weet niet hoe hartelijk de meisjes en de zusters waren, ze schreiden haast allen toen ik wegging en de een gaf mij dit, de ander dat tot aandenken - ik zal het u alles laten zien als mijne koffers komen en ze konden zich niet begrijpen dat ik niet veel bedroefder was, omdat ik wegging.
"Maar ze wisten ook niet, welk een lief moedertje en weIk een prettig huis mij hier wachtten!"
"Mijn beste, kleine Flore!"
"O ja, u moet mij weer Flore noemen, zooals vroeger, weet u 't nog wel? Florence, dat klinkt zoo deftig, dat is meer voor de vreemden; heel veel meisjes op school noemden mij ook Flore. Ja, moe! daar bedenk ik iets! u zult mij in den beginne wel heel ongezellig vinden want ik moet aan al de meisjes van school heele lange brieven schrijven."
"O, dat is minder; dan zal de schrijftafel goed te pas komen."
"Ja overheerlijk! Weet u wat we doen moesten, moe? Als ik nu ga schrijven, dan komt u met uw werk bij mij zitten in dezen leuningstoel, heel dicht bij mij. Of als u in den tuin zijt, dan kom ik van tijd tot tijd eens oven naar beneden wippen of roep u uit het raam goeden dag…"
"Goed; dat zullen we doen, kindlief!"

[19:]

"Mama," zegt het meisje plotseling en de glimlach wijkt van hare lippen, "mama, weet u wat ik geen prettige gedachte vind? Mijn kamer is zoo mooi, veel mooier dan de uwe."
"Nu, wat zou dat? Als mijn kamer mij niet mooi genoeg meer toeschijnt, dan kan ik immers bij u gaan zitten."
"Ja, ja, dat is ook zoo; u moet hier dikwijls komen, hoor! Wij zullen het niet mijn, maar onze kamer noemen, hè? we kunnen hier dan heel veel gezellige uurtjes doorbrengen - O, moe, ik denk, dat we haast al te gelukkig zullen zijn!"
"Ik heb zoozeer naar dit geluk verlangd, kind! dat ik mij haast nog niet begrijpen kan, dat ge nu weer bij me zijt en blijven zult."
"Maar 't is toch waar, volkomen waar!" juicht het meisje, "en u zult het wel bepaald moeten gaan gelooven, als ik u nu niet meer verlaat; o, ik ben van plan u overal te vervolgen, 's morgens kom ik u natuurlijk helpen in de huishouding, ik zal voor u de wasch vouwen, het theegoed omwasschen, uitgeven - strijken of rekken zal ik niet kunnen, daar moet men, geloof ik, heel sterk voor zijn - maar u moet me ook koken leeren en dan, moe, dan zal ik eens een ommelet voor u bakken, zooals we die in Neuwied aten, dat is overheerlijk! En als dan de drukte voor ons klein huishoudingje over is, dan gaan we samen heel rustig ergens zitten, hier of op een ander lief plekje - en dan lees ik u wat voor uit een of ander mooi boek, of ik ga wat voor u piano spelen. Nu, hoe schijnt u zoo'n leventje toe?
"En weet u wat we 's avonds onder licht en donker zullen doen? Dan gaat u rustig wat op de canapé zitten en dan zal ik weer voor u zingen zooals vroeger; maar ik ken nu veel meer liedjes dan toen: sprookjes van den Rijn en den Lorelei en der Treue Ritter of die Seejungfrau!
"Als ik u dan in slaap gezongen heb, moe, dan ga ik

[20:]

zitten denken aan de meisjes op school en aan Ellen, die lieve Ellen, ik verlang om u haar portret te laten zien. Weet u waar ik ook veel aan denken zal, aan de duitsche bergen - ik weet niet hoe het komt, maar de wandelingen in die heerlijke natuur stemden mij altijd zoo goed, zoo kalm. Hebt u dat nooit gevoeld, dat, als men zoo te midden van een dicht bosch, of boven op een hoogen berg staat, het is alsof al het andere wat men tot nu toe gedacht en gedaan en gezegd heeft, zoo nietig en onbeduidend, zoo u zelf onwaardig schijnt? Hebt u dat nooit gevoeld, mama?'
Ze antwoordde niet veel, de gelukkige moeder!
Ze luisterde slechts naar den zilverklank dier stem, ze bespiedde maar den glimlach, die meestal om de roode lippen zweefde en aan het kinderlijk gelaat zooveel bekoorlijkheid schonk; hare vingers speelden met het golvende blonde haar en slechts nu en dan drukte ze een kus op het voorhoofd of trok ze de tengere gestalte dichter aan hare borst als om haar kind in de moederarmen te beschermen tegen elk gevaar, als wou ze haar liefste bloempje beschutten voor Noordenwind en regenvlagen, ja zelfs voor den blik of de aanraking van den bewonderenden wandelaar.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina