doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: Florence's droom
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1880
Guldens-editie, vierde dr. (oorsp. 1872)


XVII. (= 16)

Zoo tilden zij beiden hun keten zoo zwaar,
En lieten hun bloemen verkleuren;
Zoo reten zij beiden den boezem zich stuk,
En morden en wrokten en vloekten hun juk,
En wilden niet langer het beuren.
TOLLENS.

"Louise!"
De aangesprokene heft het hoofd op, ziet haren man een oogenhlik aan en vouwt met een diepen zucht hare handen in den schoot. Ze is zeer bleek heden; om de rood beschreide oogen zijn donkere kringen getrokken,

[170:]

haar toilet, anders zoo net en smaalvol, schijnt nu veronachtzaamd en de fiere gestalte is gebogen, zoaals nimmer te voren.
"Wat is er Verstaent?"
"O, zult ge me dan toch antwoorden? Neen, nu is er niets meer," om na een paar halen aan zijn sigaar te hebben gedaan, neemt hij een boek op.
Geruimen tijd blijft de stilte onafgebroken, dan klinkt er een doffe. half bedwongen snik door het vertrek.
Verstaent ziet eenigszins verbaasd op uit zijn boek - en leest verder. Maar als die eerste snik door meerderen wordt gevolgd, zegt hij knorrig: "Men kan hier niet eens ongestoord een eindje lezen..., met die kuren!"
Ze wendt het hoofd van hem af en droogt de brandende tranen die opwellen in haar oog en als die tranen eindelijk teruggedrongen zijn, begint ze op ernstigen, bedaarden toon: "Willem, er moet een eind aan dezen toestand komen. Ik geloof niet dat eenige vrouw zich rampzaliger gevoelen dan dan ik tegenwoordig ben - en gij zijt ook ongelukkig...; ik weet het!"
"Nu ja, maar niet sinds vandaag. Ik ben er aan gewend."
"Ik zal er nooit aan gewennen; ik heb het nu zes jaar lang beproefd en het wordt steeds erger. Willem het is wel treurig om het te zeggen, maar ons huwelijk, is van den beginne af aan een dwaasheid geweest. Je hebt je zelf verkocht voor mijn fortuin en ik. . .. ik, . . .! O, er was geen enkele goede gedachte, geen enkel edel voornemen in mij, toen ik je mijn hand gaf - hoe kon ik verwachten gelukkig te worden?"
"Dat had daarom toch nog kunnen zijn, denk ik."
"Neen, Verstaent, neen; ik wenschte dat ik het toen zoo goed begrepen had als nu, dat een huwelijk, het welk met zooveel onedele doeleinden, zoo geheel zonder waarachtige, innige liefde gesloten wordt als het onze, nooit anders dan ongelukkig worden kan. Het is een leugen,

[171:]

een leugen van den beginne af aan, een leugen waaraan zich allerlei andere leugens vasthechten, een schandelijk bedrog dat de beide bedriegers steeds dieper in eigen en elkanders achting dalen doet."
"Waar haal je toch al die mooie phrases van daan, kind?"
"Indien ten minste aan éen van beide kanten nog ware genegenheid had bestaan, indien het mogelijk ware geweest, dat iemand, wiens geheele bestaan egoïsme is, goed voor zijn vrouw was, dan hadden wij misschien nog kunnen leeren om ons naar elkaar te schikken, dan had ons huwelijk nog kunnen worden, zooals er velen zijn. maar ook ik had je niet lief - gij dacht slecht, aan je zelf."
"Als mevrouw Verstaent wat zachter geweest was en niet zoo schrikkelijk jaloersch, dan had haar huwelijk vrij gelukkig kunnen zijn."
"Onmogelijk want om gelukkig te zijn, moet men liefhebben en om lief te hebben moet men eerst kunnen achten, ten minste niet behoeven te verachten en wat mijn jaloerschheid betreft, waarom heb je me daartoe zoo dikwerf reden gegeven? Waarom mij niet gespaard, maar altijd en altijd weer gegriefd? Een ander man, wiens vrouw jaloersch was, zou…"
"Een ander man zou mogen gelooven, dat de jaloezie zijner vrouw uit liefde voortkwam; ik weet, dat ze bij u haar grond vond in ijdelheid en heerschzucht, en den wensch om de eerste te zijn voor mij, zooals je het waart voor je ouders, zooals je het zijt in je huis, zooals je het overal zoudt willen wezen."
"Ik ben niet van plan, Verstaent, te antwoorden op beschuldigingen, waarvan de een nog ongegronder is dan de andere," zegt Louise op dien ijskouden toon, dien haar man zoo goed kent. "Wat je nu zes jaar lang gedaan hebt om me te beleedigen, laat ik geheel daar, maar - wat er gisteravond gebeurd is, dat kan ik niet vergeven, niet verdragen, dat is al te schandelijk!"

[172:]

Het boek, dat de heer Verstaent nog altijd in zijn handen hield, valt plotseling op den grond en ontsteld rijst hij op uit zijn gemakkelijke houding met de vraag: "Hoe weet gij dat?"
"Hoe ik het weet? Wel, waarom zou ik niet weten, wat heden het praatje van den dag zijn zal? Zou ik niet weten, hoe de heer Verstaent, - iemand die zich verbeeldt een man van eer te zijn, die zich een officier, een gentleman noemt, - zoo ik niet weten dat die zoogenaamde gentleman zich gisteravond op de partij bij baron Van Hageren gedragen heeft: als de gemeenste sjouwer uit de gemeenste achterbuurt! Zou ik niet weten hoe hij, als een losbol of laffe schooljongen, heeft gesnoefd en gebluft op de gunst en buitengewone teederheid, die Florence van Slooten hem bewijst; zou ik, zijn vrouw niet weten hoe hij door een fatsoenlijk man terecht is gezet, hoe bij zich als een lasteraar heeft doen kennen?!"
"Lafaard," barst ze na een korte poos zwijgens wederom los, "lafaard, die vrouwen durft hoonen en beleedigen en je door een man de deur laat wijzen; lafaard, die eenmaal den degen hebt gedragen en je nu ongestraft tot leugenaar laat maken, lafaard, die je medeminnaar wel durft opstoken, maar niet eens durft waar maken wat je begeert!"
"Louise, neem je in acht," sist het van tusschen Verstaents gesloten lippen.
"Mij in acht nemen? Den man ontzien, die mij zoo hoonen durft? Want, zie je, het is niet dit ééne geval, het is niet om Florence alleen, maar om je gedrag tegenover andere vrouwen ook; anderen met wie je gespeeld hebt als een wreede, meedoogenlooze egoïst, die je hebt behandeld alsof ze slechts bestonden voor je genoegen, alsof de vrouw geschapen was om je te dienen en door je te lijden en dan - te worden weggeworpen. Ik weet, Verstaent, dat je nu dit schuldelooze land hebt belasterd..."
"Belasterd?" vraagt Verstaent met een spotlach.

[173:]

"Ja, belasterd. Tracht niet mij wijs te maken, wat anderen misschien gelooven zullen, ik weet dat je het alles gelogen hebt, ik weet dat het meisje, op welks teederheid je hebt durven roemen, je nooit iets meer dan vriendschap heeft bewezen!"
"Je weet veel; - maar niet alles, zie ik," zegt Verstaent met een hatelijken lach.
Een oogenblik staat Louise aarzelend daar. Haar gelaat wordt met een donkeren blos overtogen: het is de blos der argwaan.
"Willem! O God, is het dan toch waar?" Hij zwijgt en een pijnlijke stilte volgt, maar eensklaps richt zij zich wederom op. "Neen, Florence van Slooten is onschuldig. . " een gezicht als het hare kan niet liegen... En daarenboven o, ik weet dat ze onschuldig is!"
"lk moet zeggen je bent uitmuntend ingelicht, Louise! Zeker een visite van Georgette Klisdons gehad?"
"Ja, toevallig ook van haar. Maar ik heb nog iemand anders bij me gehad, en die heeft me alles verklaard, alles duidelijk gemaakt! Estella de Lerken."
"Natuurlijk. Florence is onschuldig, rein, een engel! Estella's broer zou zich ook moeielijk met de belle van een getrouwd man kunnen engageeren. En heb je dàt niet begrepen, Louise? Ik dacht dat je meer doorzicht hadt."
"Allereerst moet ik je zeggen, dat er tusschen Ferdinand en Florence niets van teederen aard bestaat. Ten tweede, dat ik niets begrepen heb, omdat er niets te begrijpen viel. Want - ik geloof onvoorwaardelijk in de onschuld van het meisje en in de laaghartigheid van mijn man. Ik geloof er aan, niet omdat anderen het mij verzekeren, maar omdat ik er zelf vast van overtuigd ben, omdat mijn hart en mijn verstand beiden het mij zeggen."
"Laat ons dan maar niet verder over de zaak spreken, dunkt me," en Verstaent neemt zijn boek wederom op.
"O, ik had je anders nog een paar woorden te zeggen."

[174:]

"Je herinnert je, dat we vroeger wel eens hebben gesproken over de mogelijkheid van een scheiding."
"Dwaasheid," zeg t Verstaent, een weinig verbleekend.
"Neen, geen dwaasheid! Waarom zouden wij toch de keten, die ons drukt en pijnigt nog langer voortsleepen, als wij het in onze macht hebben, die af te werpen? Is het niet genoeg dat er huwelijken, als het onze, gesloten worden, moeten wij ons nog daarenboven zelven veroordeel en om een geheel leven lang, waarin men gelukkig had kunnen zijn, te boeten voor den dwazen stap, gedaan zonder begrip of voorgevoel van de vreeselijke gevolgen!"
"Maar mijn hemel, Louise, zulk een schandaal…"
"Grooter schandaal dan gisteren op de kamer van baron Hageren is. voorgevallen, zal het zeker niet wezen, Verstaent!"
"Maar... en je naam dan! en je fatsoen?!"
"Wat mijn fatsoen betreft, dat is door mijn man reeds meer dan te veel door 't slijk gesleurd. En mijn naam - die kan slechts winnen, wanneer hij van den uwen gescheiden wordt."
"Hoe komt ze nu daar weer toe?" mompelt Verstaent, half hoorbaar en gaat dan luide voort: "Maar je hebt geen reden."
"Geen reden? O, ik ken het wetboek even goed als gij! Geen reden? Er zijn drie dingen die recht geven tot scheiding, niet waar? Kwaadwillige verlating, lichamelijke mishandeling en overspel!"
Hij zwijgt verplet stil, maar als hij haar aanziet, zooals ze daar staat met een hoonenden lach om de lippen, met bliksemend oog en hijgende borst, een wrekende Nemesis gelijk, dan wordt het hem eensklaps duidelijk, dat hij heeft gespeeld met een dolk dat de vrouw, die hij hoonde en griefde, eensklaps de hand kon verheffen om hem te doen boeten voor dien smaad. Want eene scheiding, dat is hetgeen hij het meest vreest van al de

[176:]

bedreigingen die zij tegen hem uit sprak. In een scheiding is voor hem armoedé en schande vervat; immers, als ze het verklaarde voor den rechter, voor geheel Stikkel, wat haar recht gaf daartoe, hoe verregaand hij, de gehuwde man, zich misdroeg, dan zou ieder fatsoenlijk mensch hem de hand weigeren; immers, indien de wet haar in het gelijk stelde, dan was hij even arm, neen, nog veel armer dan vóór zijn huwelijk, want - Louise van Eden was getrouwd met huwelijksvoorwaarden, die niet zeer gunstig voor haren echtgenoot waren.
Weg is zijn koele onverschilligheid, weg zijn hatelijke spot; zijn eigenbelang wordt in de zaak gemengd - en hij ontwaakt, hij moet voorzichtig zijn, zich in acht nemen. . . .
"Louise," begint hij op vriendelijken toon, "Louise, wat windt je je zeIven nu weer op, straks zul je spijt hebben, kind, van al die beleedigingen, al die harde woorden."
"Dat denk ik niet, want ik heb ze in de grootste bedaardheid uitgesproken."
"Nu ja; ik, kan me wel begrijpen, dat je wat boos zijt, maar - je zult toch niet zoo'n publiek schandaal willen verwekken, je zult toch mij en je zelf niet ongelukkig maken om zoo'n kleinigheid, om zoo'n kind, zoo'n onbeduidend schepseltje, omdat je man zich een korten tijd met haar geamuseerd heert - rien de plus!"
"Rien de plus? Ah zoo? Ik dacht dat mijnheer gisteravond beweerd had. . . ."
"Gisteravond? Je bedoelt bij Van Hageren? Waarachtig, Louise, ik weet zelf niet meer wat ik daar beweerd heb - ik had wat veel gedronken, zooals men op een oesterpartij altijd doet, en Deltrès, die ellendeling, . . ."
"Je mocht wenschen, dat je maar een greintje op dien ellendeling geleekt."
"Nu, dat zullen we daar laten, Maar, mijn lieve kind, waar agiteer je je nu eigenlijl, zoo over? Je weet im

[176:]

mers zoo goed als ik, dat er tusschen mij en Florence nooit een woord gewisseld is, hetwelk de geheele wereld niet hooren mocht, dat onze verhouding, van het begin tot het einde, niets meer dan vriendschappelijk geweest is. Och kom, Louise, wie maakt nu zulke scènes over een vlammetje, dat even gauw is uitgebluscht als opgeflikkerd? Als alle getrouwde dames het zoo nauw namen als jij, dan zouden er evenveel echtscheidingen als huwelijken plaats vinden."
"Maar ik begrijp nu eigenlijk niet, waar je van spreekt, Verstaent? Je weet zoo goed als ik, dat jufvrouw Van Slooten niets te maken heeft met onze scheiding. Het is niet Florence, maar een geheel andere, die zou kunnen getuigen dat mijnheer Verstaent, gedurende zijn huwelijk". ."
"St... Louise st! Denk toch in Godsnaam aan de bedienden. . . ,"
Alsof de bedienden elkaar dien avond in de keuken toch niet vertellen zullen, dat mijnheer en mevrouw "woorden gehad" hebben, of ze toch niet gisten en praatten, vooral toen Karel drie dagen later berichtte, dat hem bevolen was, voortaan voor mijnheer in de groene, en voor mevrouw in de blauwe zaal te dekken.


inhoud | vorige pagina | volgende pagina