doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: Florence's droom
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1880
Guldens-editie, vierde dr. (oorsp. 1872)


XIII. (= 14)

Sieh! gar seltam bin ich geartet: ein doppeltes Streben
Wohnt mir im Herzen; ein Drang nach dem Hohen und
Rechten und Reinen,
Aber ein Drang naeh dem Glücke zugleich, nach dem
Freuden des Lebens!
ROBERT HAMERLING.

Estella De Lerken noemt zich Florence's vriendin.
Nu, wij ontmoeten dagelijks vrouwen en meisjes die zich elkaars vriendin noemen, dames wier echtgenooten te zamen zaken hebben, wier vaders dezelfde betrekking bekleeden, die naast elkanders deur wonen of te zamen de Roeping en Gracieuse lezen, maar tusschen wie ook geen ander punt van aanraking, geen overeenstemming der zielen bestaat.
Zulke soort van vriendinnen zijn zeer talrijk, maar ware innige genegenheid, wederkeerig vertrouwen, geheel onbaatzuchtige liefde, volkomen overeenstemming - die vereischten voor ware vriendschap - ziedaar, hetgeen we bij de mannen zelden, maar onder de vrouwen en meisjes bijna nooit aantreffen.

[135:]

Men heeft gezegd, dat tusschen mannen die dezelfde betrekking bekleeden, hetzelfde doel beoogen, zelden waarachtige vriendschap kan bestaan, omdat zij elkaar de volgelingen, de hoorders, de patienten benijden en men noemt dit jalousie de métier; zou die wellicht ook onder de vrouwen wonen, zou wellicht ook onder haar een klein addertje rondsluipen dat hier en daar wat spuwt van haar gif?
Maar zou dan de vrouw, met hare vatbaarbeid voor al wat groot en edel is in der menschen hart, de vrouw die zoo oneindig veel liefde te schenken, die zoozeer behoefte aan de liefde van anderen heeft, zou zij voor haar zusters, voor de vrouwen met wie ze in de nauwste betrekking leeft, geen liefde, geen waarachtige vriendschap kunnen gevoelen, zou de afgunst zoo veel macht uitoefenen over haar?
Neen, 't is niet de ijverzucht alleen, er is een dieper grond voor de koelheid die de vrouw meestal voor haar eigene sekse toont.
In het leven van den man is de liefde eene aanvulling, hij bemint, maar hij werkt en werkt en studeert tevens; zijn hart behoort der geliefde, maar het behoort ook aan zijn betrekking, aan zijn eerzucht, aan zijn vrienden. In het leven der vrouw daarentegen vormt de liefde een geheel, zij bemint en van nu af aan is haar droomen, denken en peinzen gericht op hem dien ze liefheeft. Wat er in de wereld rondom haar geschiedt, wat er gezegd, geloofd, bestreden of gedaan wordt, liet blijft eenigzins buiten den kring harer gedachten, en met hare belangstelling in de buitenwereld verliest ze ook die voor hare vroegere bekenden. Eenmaal gade - dan heeft ze duizend kleine belangen, kleine wenschen en geheimen die zij zoo ze waarlijk vrouw is, aan geen derde zou kunnen of willen toevertrouwen; zij hecht zich met al den rijkdom van haar hart aan den echtgenoot en heeft niet meer die behoefte aan eene vriendin voor haar geluk;

[136:]

en eindelijk, als de echt haar tot moeder wijdt en de zoetste weelde haar wacht, dan luistert ze liefst naar 't gekeuvel van haar kind.
Daarenboven, de heftige aard der vrouw is meer geschikt voor den sterken hartstocht der liefde dan voor de kalme gevoelens van vriendschap, Maar toch - er moeten vriendinnen gevonden worden onder de vrouwen!
Laat ons de geschiedenis eens opslaan. Daar vinden wij een David en Jonathan, een Damon en Pythias, zou er ook niet van zulk een edel vriendinnenpaar worden melding gemaakt?
En de vrouw speelt toch zulk een schoone rol in de geschiedenis! Men verhaalt ons van een dochter die de schreden des blinden vaders geleidde, van een Hero stervende voor haren Leander, van eene Virginia, eene Lucretia, schitterend in het kleed van vrouwelijke reinheid, van een Jeanne d'Arc, liefelijk in het geloof aan haar roeping, een Charlotte Corday grootsch in haar moed; men spreekt van een geloofsheldin die duizendmaal den marteldood stierf in dien harer zonen, van eene moeder die toeven bleef aan het kruis van haar kind om een laatsten blik, nog één woord van de geliefde lippen op te vangen.
Ja, er zijn trouwe minnenden, teedere dochters, vrome moeders, heldinnen en edele zielen geweest onder de vrouwen - maar vriendinnen nee.
Toen Florence van Sloot en de Stikkelsche wereld werd binnengeleid en als door een tooverslag aller harten voor zich innam, toen ze schitterde in de gezelschappen en al spoedig overal de koningin van het feest werd, toen haar macht en het aantal harer bewonderaars steeds aangroeide en ze al spoedig toonde even behaagziel, als bekoorlijk te zijn, wekte de reine Florence in menige vrouwenborst nijd en afgunst op en spoedig telden ze meer vrienden dan vriendinnen onder de Stikkelaars.

[137:]

Wel ontwapende ze menig scherpen tong door haar kinderlijken eenvoud, haar ongekunstelde hartelijkheid en naïveteit, wel ontplooide zich menig streng gelaat bij haar vriendelijke glimlach, of deed een blik dier trouwe, heldere oogen op eens allen nijd en haat, alle booze gedachten verdwijnen, maar geheel vergeven kon men haar de macht die ze oefende niet,
Florence was echter gelukkiger dan de meeste jonge meisjes; zij bezat een moeder die tevens haar vriendin wilde zijn en wier nog jeugdig gebleven hart zich verplaatsen kon in den toestand, de gedachten, droomen en wenschen van een jong meisje, die. eenmaal zelve de zoete vreugde had geitend van zich schoon te weten en gehuldigd te worden, eene moeder eindelijk, die haar raden en terechtwijzen kon en die slechts één wensch, één gedachte had: het kind, dat zij met bijna afgodische liefde beminde, tevreden en gelukkig te zien.
Hoewel Florence haar aanbad en in haar de verpersoonlijking van alle vrouwelijke deugden zag, hoewel zij haar dagelijks duizend kleine bewijzen harer liefde en vereering gaf, gevoelde zij toch behoefte aan een vriendin van haar eigen leeftijd, aan wie zij al die kleine geheimen, dweepende droomen en illusiën zou kunnen toevertrouwen die men een moeder niet zeggen kan, Estella de Lerken werd voor Florence zulk een vertrouwde, zulk een vriendin.
Het ernstige, degelijke meisje, dat verdiept was in hare studiën, bekommerd over den verwarden toestand van haars vaders financiën, peinzend en bevreesd voor de toekomst die wellicht haar en hare familie wachtte, bepaalde hare gedachten bij gewichtiger zaken dan casino's, conquètes of danseurs, en daar ze zelve niet danste en volstrekst geen behoefte scheen te hebben aan de hulde der heeren, benijdde zij Florence haar overwinningen niet. Voor haar was het jonge meisje niet als voor zooveel anderen, een mededingster; zij zag slechts een lief, schul

[138:]

deloos kind met een edel trouw hartje en een groote mate van ijdelheid, die haar tot onvoorzichtigheden voeren konde, in haar.
Met de zorg eener moeder en de teederheid eener zuster tevens, sloeg zij het schoone kind gade en zij gevoelde zich opgewekt en vervroolijkt door hare zonnige nabijheid. De vroolijke levenslust, die als het ware van haar uitstraalde, miste ook op Estella zijne uitwerking niet en toch boog zij dikwerf bekommerd haar gelaat over het blonde zorgelooze hoofdje heen, toch hoorde zij menigmaal dien vroolijken scherts en blijden lach met een droevig hoofdschudden aan, want beter dan de moeder - verblind als ze was - dit deed, voorzag zij dat er stormen zouden losbreken over dat schoone hoofd, dat tranen de stem zouden verstikken, die nu zoo blijde en luid de groeten van een onbezorgd hart bracht aan het leven, dat Florence niet lang aldus zou kunnen spelen met ernst en waardigheid, zonder dat zij er de gevolgen van ondervond.
En wel mocht Estella ernstig nadenken over de toekomst harer vriendin als zij het moest aanzien hoe deze speelde met een vuur, welks gloed ze niet vermoeden kon, welks verterende kracht haar geheel onbekend was, hoe ze schertste met gevoelens en hartstochten die veel dieper en ernstiger waren dan zij, met de weinige ervaring die ze nog had opgedaan in het leven, peilen kon.
Hare verhouding tot Verstaent alleen gaf moeder en vriendin reeds genoegzame reden tot bekommering, hoewel Florence, zoo dikwerf een van beiden dit onderwerp aanroerde, uitbarstte in haar vroolijken lach en een geruststellend gezegde gereed had, om alle bezwaren uit den weg te ruimen. En toch - zooals ze in een vertrouwelijk oogenblik aan Estelia bekende - zij gevoelde, dat dit alles niet goed was. Eerst, toen ze zich nog half schoolmeisje gevoelde, had ze met een gemengd gevoel van ontzag en bewondering opgezien naar den man, die

[139:]

in de gesprekken we1ke hij met haar voerde, zooveel blijken gaf van een vluggen geest en een groote algemeene kennis, die zooveel gezien had van de wereld, welke nog als een onbekend land voor haar lag. Toen had ze zich gestreeld gevoeld, door de gedachte dat hij, l'enfant chéri des dames, die voor de meeste vrouwen en meisjes zoo onverschillig bleef, haar gezelschap zocht en haar boven anderen verkoos om mede te wandelen, schaatsen te rijden en te dansen en die hulde was haar dubbel aangenaam, omdat zij zich zoo goed amuseerde, wanneer hij haar cavalier was en ze zijn geestige wijze van vertellen zoo gaarne hoorde.
Maar mevrouw Van Slooten had haar ernstig gesproken over het gevaarlijke van zulk een intiemen, al was het dan ook een geheel onschuldigen omgang met een gehuwd man. Estella had haar gewezen op het minder goede in Verstaents karakter; de donkere, dreigende blikken van Louise en haar eigen hart zeiden haar dat deze ergernis en jalouzie gevoelde over die vrienschappelijke verhouding tot haar man, en toen enkele blikken en woorden van Verstaent haar duidelijk maakten, dat het niet, zooals zij geloofde, een zuiver vriendschappelijke of broederlijke genegenheid was, die hem aan haar bond, had ze, ontsteld en bedroefd door die ontdekking, zich teruggetrokken, vast besloten van nu af aan hem te ontwijken.
Maar Verstaent was een van die mannen, die wanneer ze zulks wenschen, eene bijna bovennatuurlijke macht oefenen, en zich die macht bewust, schroomde hij niet haar tot zijne doeleinden te misbruiken; in dit geval nu wenschte hij te beproeven wat hij op het door hem zoo zeer bewonderde meisje zou vermogen. Geholpen door hare behaagzucht, hield hij Florence in zijne netten gevangen en hoewel zij zich telkens voornam zich te ontworstelen aan zijn macht, hoewel ze hem in de verste verte niet beminde en niet achtte, zelfs inzag dat het voor haar toekomst en naam beide beter zijn zoude geheel met hem

[140:]

te breken, bleef ze voortdurend met hem op zulk een voet verkeeren, dat het den schijn hebben moest, alsof zijne hulde haar, zoo niet welkom, dan toch niet onaangenaam was.
Wat Ferdinand de Lerken betreft, Estalla zou gaarne hare vriendin als schoonzuster hebben begroet, zij wenschte vurig dat haar broeder door eene ernstige, ware liefde van al de uitspatting en verkwisting, waaraan hij zich tot nu toe schuldig had gemaakt, zou worden weerhouden, en zij geloofde dat, zoo iemand, Florence in staat zou zijn zulk eene liefde op te wekken in zijn hart, maar nimmer kwam een woord over hare lippen dat het meisje van een of ander op de gedachte had kunnen brengen.
Ondertusschen oefende deze op den lichtzinnigen jongen man een goeden en veredelenden invloed. Daar zij door hare nauwe vriendschapsbetrekking met Estella en haar veelvuldige bezoeken bij de familie De Lerken, ruimschoots de gelegenheid had om hem van nabij te leeren kennen en zijn karakter te begrijpen, had ze spoedig ingezien dat een goed hart verborgen lag onder het onkruid, hetwelk een losbandig akademieleven zoo welig had doen opschieten. Half in scherts, half in ernst, half coquette, half heilige, boeide ze hem niet slechts met onweerstaanbare kracht aan zich, maar wekte ze hem door hare gesprekken, haar muziek, gezang, ja zeIfs door haar aanblik alleen reeds op tot het goede; ze spoorde hem aan tot werken als het beste middel om zich te vrijwaren tegen verveling en het doen van dwaasheden, ze wist hem door bemiddeling van Deltrès cliënten te bezorgen, in één woord zoo ze door de macht harer schoonheid somwijlen een verkeerden invloed oefende, voor Ferdinand de Lerken was ze de goede genius die niet slechts hielp om het rechte pad te betreden, maar om het te houden ook. Estella dankte haar duizend malen voor haar edelmoedig pogen en bracht vriendin en broeder dikwerf te zamen, wel wetende dat hij te luchthartig was om het zich veel aan

[141:]

te trekken als hij zou moeten inzien, dat zjne zusterlijke vriendin nooit zijne vrouw kon worden. Florence toonde hem dit slechts zoo veel als een behaagziek meisje zulks haren aanbidder toont, en Ferdinand zou het niet geloofd hebben, wanneer iemand hem had gezegd, dat Florence's hart reeds lang een ander toebehoorde.
Ja, haar hart behoorde een ander dat had Estelia haren broeder kunnen verzekeren, want op menige lange wandeling, in menig vertrouwelijk uurtje had zij de bekentenis van 's meisjes eerste liefde aangehoord. Eerst had ze haar verteld van de vreemde ontmoeting op het ijs, toen van die bij vrouw Arent en later nog vele andere ontmoetingen van meerder of minder belang, zij had gehoord hoe graaf Deltrès een bezoek aan mevrouw Van Slooten bracht en zeer ernstig en zeer veel met haar sprak en hoe hij toen tot Florence zeide, dat hij haar zou kunnen benijden, omdat ze zulk eene moeder had.
Reeds een half jaar achtereen was Estella dagelijks getuige geweest van haar hopen, vreezen en gelooven; zij had 's meisjes arm voelen beven in den haren, wanneer zij den graaf ontmoetten In de straat, zij had haar zien blozen en verbleeken wanneer hij haar venster voorbijging en - ze was ernstig bekommerd over het lot en de toekomst van hare vriendin.
Want Estella wist het - wellicht had ze eenmaal dat alles zelve gevoeld - het hart van een jong meisje is als een tempel; de deuren van dien tempel zijn geopend voor iederen voorbijganger en nu komt die dan gene een wijle vertoeven in de voorportalen, de een wordt verdrongen door den ander, tot eindelijk de God komt die in den tempel tronen zal, de God voor wien het altaar opgericht, de bloemkransen gevlochten, de kaarsen ontstoken zijn; hij blijft niet in het voorportaal maar treedt het heiligdom binnen en - de deuren van den tempel sluiten zich.
Het heiligdom van Florence's hartje was wel waardig

[142:]

betreden te worden; zij had den God reeds in stilte de plaats aangeboden op den troon, zij had de kaarsen voor hem ontstoken; - zou hij komen om die plaats in te nemen?
Die vraag deed mevrouw Van Slooten zichzelve in menige stille ure als ze bad voor het geluk van haar kind; die vraag deed Estella zich met kloppend hart als naast haar het jonge meisje ging met oogen tintelende van blijde vreugd, blosjes verhalend van zoete hoop, sprekende van de heerlijke toekomst, de toekomst aan zijne zijde. Somwijlen achtte Estella het haren plicht haar te wijzen op de mogelijkheid eener teleurstelling, haar voor te bereiden op de smart die op de ontgoocheling volgt, maar dan glimlachte het schoone kind zoo vertrouwend, zoo gelukkig, dun wist ze zoo veel te verhalen van woorden en blikken tusschen haar en den geliefde gewisseld, dat Estella den moed verloor om die liefelijke illusiën te verbitteren door twijfel op te wekken in het zoo hoopvol vertrouwend hart.
Eens zelfs had ze berouw van haar pogen. Florence zag haar aan met trillende lip en verbleekt gelaat. "Estella," zei ze bijna fluisterend, "waarom zijt ge zoo wreed, waarom laat ge mij het geloof aan zijne liefde niet? O, ontneem het me niet, want ik zou zonder dat niet meer kunnen leven! En als als het gebeuren moet zooals de menschen zeggen en ik nooit zijn vrouw word - dan zal ik immers toch een korten tijd gelukkig geweest zijn.. .. Als ik een oude vrouw ben geworden, Stella, dan zal ik me nog ieder woord kunnen herinneren, dat hij ooit tot me gesproken heeft, dan zal ik zijn schitterende ernstige oogen nog voor me zien, nog eene herinnering aan hem bij mij dragen - en ik zal genoeg hebben om er over te denken een geheel leven lang en God danken dat hij mij zulk een man deed ontmoeten, dat ik hem beminnen mocht en - al was het dan ook maar voor korten tijd - gelooven mocht aan zijne liefde...."


inhoud | vorige pagina | volgende pagina