doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Eigen schuld
Amsterdam: L.J. Veen, zonder jr.
[eerste druk: 1884:]


X

Eenige maanden later vinden wij de familie de Ridder op Bergerode terug; Emma is alles tegen gevallen, tante Bertha neemt het huishouden waar, zooals in Amsterdam en lacht spottend als Emma aandringt op mooie japonnen en meer genoegens.
"Wat heb ik nu aan mijn erfenis, mijn mooiste jaren gaan in bekrompenheid voorbij" dacht zij; "welk verschil

[78:]

bestaat er tusschen Dorine en mij? We hebben altijd dezelfde japonnen aan, 't is waar, zeer rijk en elegant zijn de hare niet, maar de mijne passen nog veel minder aan zoo'n rijke erfgename, de bezitster van zooveel mijlen gronds."
Alle verhalen, die zij wel eens gehoord had van booze voogden, die goede sier maakten van het goed hunner pupillen, en deze in armoede lieten verkwijnen, speelden haar door het hoofd, maar zij had voor de eerlijkheid van oom Theo te veel eerbied dan dat zij hem verdenken zou van haar geld misbruik te maken ten gunste van zijn eigen gezin.
Werkelijk betaalde de Heer de Ridder zichzelf niet meer uit dan vroeger de rentmeester ontving en dit gevoegd bij het jaargeld van tante Bertha, maakte dat hij zuinig leven kon en 't schoolgeld zijner zoons bekostigen.
Emma's billijke wenschen trachtte hij zooveel mogelijk te vervullen en toen zij met het verzoek aankwam om bij een gouvernante te mogen leeren, was hij dadelijk bereid er eene te zoeken.
De dame, aan wie de opvoeding van Emma en ook van Dorine en de jongste zoontjes toevertrouwd werd, was tusschen de 30 en 40 jaar oud, een door en door knap mensch, maar die eenige eigenarardigheden had, welke haar soms belachelijk maakten; zoo had zij er erg tegen in Bergerode te komen wonen omdat het zoo eenzaam lag en omdat de oude heer er zoo verlaten gestorven was.

[79:]

Toen zij echter hoorde, dat zij er niet alleen met haar leerlingen behoefde te wonen, maar met een geheel gezin, kwam zij tot andere gedachten; zij moest echter een kamer hebben, vlak naast die van tante Bertha en van de beide meisjes. In het gedeelte, waar oom Bergerink gestorven was, kwam zij nooit; 's avonds was zij ook niet te bewegen alleen door de gangen te wandelen, waar zij nu eens een witte verschijning dan weer een donkere schaduw had gezien.
Overigens was zij zeer goed voor haar vak; zij gaf flink les juist in alle dingen, waarin Emma op raad harer vriendin wilde uitmunten. Maar in Dorine had zij echter in alle opzichten een veel betere leerling.
Het meisje ontwikkelde zich buitengewoon gunstig in de frissche natuur, waar zij al haar vrije uren doorbracht. Wild was zij op haar tijd, maar haar groote leergierigheid deed haar nooit het uur der les verzuimen; zij leerde niet omdat zij haar examen wilde doen, maar eenvoudig omdat zij zooveel belang stelde in alle vakken van wetenschap en kunst.
De pleizierigste dagen waren voor haar, die, wanneer de oudste broers op vacantie overkwamen; dan ging zij met hen uit visschen, rijden en varen en kwam dan t'huis met kleeren, die duidelijk de sporen droegen van haar wilde vermaken maar met een blos schitterend van gezondheid en de oogen vol opgewektheid en levenslust.
Emma ging weinig uit; wandelingen maakte zij alleen in de on

[80:]

middellijke nabijheid van het huis, door de rechte paden van den moestuin, vergezeld door haar gouvernante, en slechts als het zeer mooi weer was; zij vreesde haar teint te bederven en trok altijd handschoentjes aan om haar handen wit te houden.
Geen wonder dat de nichtjes hoe langer, hoe minder met elkaar sympatiseerden; onder de lessen waren zij natuurlijk samen, maar daarna liepen hun wegen uiteen.
Juffrouw Cellier, zoo heette de gouvernante, kon echter veel beter met Emma dan met Dorine overweg; zij was vroeger bij een adellijke familie in België geweest en werd nooit moe haar leerlingen te verhalen hoe 't daar toeging evenmin als 't Emma ooit verveelde te hooren van al die bals en fijne toiletten en geheimen der kleedkamer, de lijst te hooren opsommen van alle parfumeriën en bloemen, welke de dames daar gebruikten.
"Als ik meerderjarig ben, zal ik mijn huis ook zoo inrichten. Ach! maar dan ben ik reeds vrij oud, mijn mooiste jaren zijn voorbij!" zuchtte zij.
Toch deed zij haar best om haar zin door te, zetten; was oom Theo nu minder doordrongen geweest van het besef dat zij werkelijk eigenares van Bergerode en hij slechts haar rentmeester was dan zou hij het meisje minder als groote dame behandeld en al haar wenschen niet zooveel mogelijk ingewilligd hebben, maar de heer de Ridder had in Emma altijd een meisje gezien begiftigd met een verstand boven

[81:]

haar jaren, dat alles goed begreep en inzag en dat hem eens als de tijd er toe gekomen was, ernstig rekenschap zou vragen van zijn voogdij; daarom wilde hij haar zooveel hij kon vrijheid geven en zich niet te veel met haar opvoeding bemoeien.
Tante Bertha vond dit glad verkeerd; in haar oogen bleef Emma, hoe rijk zij was een kind, dat nog terechtgewezen moest worden en dat zoolang zij minderjarig was nog zoo weinig mogelijk van haar rijkdom mocht genieten; Emma zag dit in en 't verbitterde haar bovenmate tegen tante; zij nam een toon tegen de goede vrouw aan, welke alles behalve gepast mocht genoemd worden; bij elke opmerking trok zij zulk een minachtend gezicht, als wilde zij zeggen:
"Wat weet u er van? Ik ben veel meer op de hoogte van alles dan u."
Dikwijls gaf zij zelfs een zeer brutaal antwoord, dat tante soms doch niet altijd aan haar broer overbracht. Zij hield er niet van den huisvader, die al zooveel zorgen had, met allerlei kleinigheden lastig te vallen; slechts wanneer het al te hoog liep, ging zij er toe over zijn tusschenkomst in te roepen; intusschen had zij zeer veel verdriet over Emma's houding en schreide er soms in stilte over.
Van Dorine had zij geen andere zorg dan over haar slordigheid en wilde manieren, doch hoe ouder het meisje werd, hoe meer zij haar best deed om dit al te ongemanierde af

[82:]

te leggen. Zij verzocht zelfs uit eigen beweging haar tante te mogen helpen in 't huishouden.
"Ik ben geen rijke erfgename" zeide zij glimlachend "en 't zal mij wel te pas komen als ik de handen weet uit te steken.
"'t Zal Emma ook eens te pas komen," sprak tante ernstig, "misschien meer dan al dat fijne borduren en kantwerken, zelfs dan pianospelen en dansen."
Emma was echter, hoe vreemd het ook schijnen mocht, in haar hart jaloersch op Dorine; ieder, die op Bergerode een bezoek bracht, had pret in het vriendelijke, vroolijke meisje. Zij kon niet buiten komen of ieder had voor haar een hartelijken groet, een lief woordje over, terwijl Emma van de landlieden slechts een stijve, vormelijke begroeting ontving. Zelfs de dieren kwamen Dorine te gemoet, als zij op hun gebied trad; wanneer zij lachte kon niemand ernstig blijven, wanneer zij in de kamer was, scheen 't dat allen vroolijker rondkeken, Emma trachtte zich te troosten met de gedachten dat zij, later als zij in den Haag of Amsterdam in de groote wereld kwam, partijen gaf of op bals verscheen, ook eens zou toonen hoe lief zij kon wezen.
Dan zeker zou zij gevierd en bemind worden, niet door boeren, schapen en eenden als Dorine, maar door heusche baronnen en graven.
Wat haar echter veel meer hinderde, was dat Dorine in

[83:]

alles boven haar uitmuntte; van jongs af leerde zij in een kwartier meer dan haar nichtje in anderhalf uur. Haar werk was nooit onberispelijk netjes afgemaakt, zooals dat van Emma, doch het droeg duidelijke sporen, dat zij het geleerde begreep en zelve kon nadenken. Haar opstellen hadden soms grove taalfouten, maar er waren eigenaardige denkbeelden in, die zij van niemand kon opgevangen hebben; nu maakte zij bij juffrouw Cellier verrassende vorderingen, zij begreep alles onmiddellijk, terwijl Emma, wier hoofd vol was met allerlei plannen voor de toekomst, de grootste moeite had om de redeneeringen harer meesteres te volgen.
Of nu Dorine een mooier opstel maakte, met de sommen haar voor was, geschiedenis en aardrijksktmde op haar duimpje kende, was Emma slechts in zoo verre onaangenaam dat het haar hinderde, bij dat wilde nichtje in iets achter te staan; 't hardste viel het haar echter te zien welke vorderingen Dorine in de muziek maakte; zij speelde zeer goed piano en haar stem beloofde buitengewoon fraai en sterk te worden, terwijl Emma met de grootste moeite, een paar stukjes instudeerde, die zij onberispelijk zonder een enkele valsche noot voordroeg en haar stem zwak, pieperig en zelfs scherp bleef ondanks al haar pogingen om die te ontwikkelen.
"Kom, misgun dat Dorine niet" sprak tante "je kunt alles hebben, jij bent rijk, en je nichtje moet onderwijzeres

[84:]

worden voor haar levensonderhoud, gun haar ten minste de voorrechten van haar stand."
"Ik misgun haar niets" zeide Emma uit de hoogte "ik begrijp niet tante, hoe u altijd zulke onaangename dingen verzint en die ook zegt."
Juffrouw Cellier troostte Emma zooveel mogelijk en besteedde zeer veel zorg aan haar ontwikkeling op elk gebied.
"Ik weet zeer goed" sprak zij "dat gij eigenlijk mijn leerling zijt en de andere kinderen maar bij gratie gebruik maken van mijn lessen, dus zal ik aan u de meeste moeite besteden."
Door zulke woorden won de gouvernante Emma's gunst en zij gevoelde zich veel meer tot haar aangetrokken als tot haar eigen familie; wanneer het hoofdstuk der Belgische weelde afgehandeld was, dan begon juffrouw Cellier haar reeks van spookvertellingen.
Met kloppend hart luisterde het meisje dan toe en merkte niet op dat de juffrouw nooit iets vertelde, wat zij zelf gezien of gehoord had maar wat zij vernomen had van de nicht of van den neef van een zeer geloofwaardig persoon.
De herfst kwam aan met zijn lange, donkere, gure avonden en dan zat juffrouw Cellier gewoonlijk met haar leerlingen in een hoek der groote voorkamer, terwijl oom Theo oor de schrijftafel zat en tante Bertha het verstelwerk voor het huishouden onder handen nam. Ze zaten er recht ge

[85:]

zellig terwijl de wind buiten gierde en de regendruppelen tegen de ramen kletterden.
Emma alleen vond het allerakeligst, en dacht er aan hoe zij, wanneer zij meerderjarig was, nooit meer 's winters buiten zou blijven, ook juffrouw Cellier zuchtte soms diep en verhaalde tusschen twee thema's door, dat dit in "Bruxelles" eigenlijk het aangenaamste gedeelte van het jaar was en dat haar leerlingen, ofschoon nog geen 16 jaar oud, met haar tweemaal in de week naar de opera mochten gaan en dat zou Emma ook goed doen voor haar ontwikkeling; drie maanden in Paris of Bruxelles zouden haar meer Fransch leeren dan drie jaren op dit betooverde kasteel.
Emma zuchtte en vond het allerwanhopigst dat zij zich maar niet ergers anders kon tooveren.
Dorine leerde vlijtig haar lessen, luisterde niet naar het weer en dacht nog minder aan opera's of groote steden.
Om 10 uur gingen de meisjes naar bed en bij het goeden nacht zeggen, vroeg Emma haar oom:
"Moet ik den geheelen winter dan alleen op Bergerode blijven?"
"Alléén? me dunkt je hebt gezelschap genoeg!"
"O jawel, maar ik vind het zeer vervelend 's winters buiten en ik geloof niet dat het voor mijn ontwikkeling dienstig is."
De heer de Ridder zag haar verbaasd aan:
"Maar kind, wie haalt je zulke dingen in het hoofd?"
"Mijn eigen verstand oom, zegt het mij, dat ik meer achter dan vooruit ga in deze omgeving."
"En wat wil je dan?"
"Eenige maanden in een groote stad doorbrengen met mijn gouvernante."
Nu ging den oom een licht op.
"Ga nu maar kind" zeide hij kortaf "'t Is te laat zulk een belangrijke zaak nog van avond te bespreken."
Zij ging heen, min of meer telellrgesteld maar toch tevreden, dat zij haar meening zoo onbewimpeld had durven uitspreken.
"Wat zoudt ge denken, heeft de juffrouw haar dit voorgepreekt?" vroeg de Heer de Ridder aan zijn zuster toen de kinderen met de gouvernante het vertrek hadden verlaten.
"Best mogelijk, want zij heeft het altijd zoo druk over groote steden en deftige menschen."
"Meent ge dat de invloed, dien zij op Emma oefent, verderfelijk is, dan moeten we haar ontslaan!"
"Zij heeft vele goede eigenschappen en ik vrees dat we gemakkelijker eene zullen vinden die erger dan wel die beter is." De omstandigheden zijn hier zoo wonderlijk, de juffrouwen begrijpen dadelijk, dat Emma, de hoofdpersoon is en dat zij door haar te vleien misschien later een goede positie kunnen verkrijgen."

[86:]

"Geheimhouden kan men den waren toestand van zaken niet."
"Er rust een zware verantwoordelijkheid op ons" zuchtte Bertha.
"Emma's karakter maakt die niet lichter."
"Evenmin als uw fijngevoeligheid."
"Ik zou het zoo vreeselijk vinden als het kind nu dacht en het later uitsprak, dat ik misbruik maak van mijn macht om haar belangen te verwaarloozen en haar leven te veronaangenamen."
"Als ik u was, trok ik er mij niets van aan, met zoo'n kind als Emma kan men nooit goed doen."
"En wat dunkt je van haar verzoek?"
"Beschouw het als niet gedaan; zij is nog veel te jong om om van de genoegens eener groote stad te profiteeren. Wanneer zij achttien jaren is dan kunnen we er eerst aan denken."


inhoud | vorige pagina | volgende pagina