doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Nji-Sri: Een nonna
Feuilleton in het Bataviaasch Dagblad, juli-september 1902 aangevuld met romanuitgave bij Becht, 1902


[10-07-1902

"Allah!" zuchtte meurouw Heyse en viel op den naast den luierstoel neder. "Ik zal nu mijn gemak er eens van nemen. Ik heb hen allen maar vrijaf gegeven."
"Wat scheelt er aan, mevrouw ?'
"Och het is niets! De hoofdpijn is wat erger geworden en ik voel mij wat huiverig. Ik zag op tegen de kamermandi. Dat is geen goed teeken! Ik heb mij van morgen te druk gemaakt met Non, misschien! Doch het eten is gelukkig klaar. Ik zal u de nassi keboeli dadelijk sturen. Maar flink eten, ja? Is dat de brief? Al klaar? Geef maar hier, dan stuur ik hem naar Gedong Gedeh. Om drie uur vertrekt de post van daar naar Daja Kollot."
"Dank u zeer, mevrouw! Neen, mijn oppasser zal den brief van middag naar Ardjasari brengen. Hij is voor mijn meisje bestemd. Ze mag niet weten dat ik hier ben. Ze mocht het eens aan haar vader schrijven, en dan zou hij mij komen opzoeken, iedereen zou het binnenkort weten en met mijn zoete rust was het gedaan. En ik vind het zelf leuk om hier verstoppertje te spelen. Ik verbeeld me eens een poosje de wereld uit te zijn, 'k heb geen dienst, geen visites te ontvangen, ik ben eens geheel vrij! Ik hoop toch dat mij niemand heeft verklapt?"
"Neen! Soengoe! Mijn zwager heeft het zijn eigen vrouw niet eens verteld en ik heb Nonnie streng verboden er over te spreken."
"Och, meisjesgeheimen!"
"Tobât! U kent Nonnie niet! Ze kan goed zwijgen! Ze is altijd zoo alleen geweest, vroeger. Neen, u hoeft niet bang te zijn!"
Ze sprak zoo vol overtuiging dat Tjarda verlicht herademde.
"Ik begrijp niet," zei mevrouw, "dat u niet niet naar uw meisje verlangt! U houdt toch veel van haar?"
"Zeker!"
"Laat mij haar portret eens zien!"
Tjarda haalde uit den zak zijner overkabaya een klein marokijn taschje en nam er een photogralie uit.
"Zie, daar hebt u Florence Utenhove."
Het duurde nog een poosje voordat mevrouw Heyse haar bril had gevonden. Hij lag op den rand van een bloempot, door een rank half verscholen. Zorgvuldig veegde ze de glazen met de punt van haar kabaya af en zette hem op den breeden neus. Lang bleef ze het portret aanstaren.
"Nou?" vorschte de controleur met een triomfeerend lachje.
"Een mooi meisje! Pantes! Een echte tòtòk, ja!"
"Maar?" vroeg hij, haar scherp fixeerende.
"Maar? Neen, niet! Ik heb niets gezegd."
"Nu bent u niet oprecht! U verzwijgt iets!"
"U bent pinter sekali, meneer! Maar ik zeg toch niets."
"En als ik het u verzoek?"
"Ach, waarvoor? Ik ben maar een domme vrouw! Ik heb geen verstand van tòtòks!"
"Neen, niet draaien, mevrouwtje! Spreek ronduit! Bevalt mijn meisje u niet?"
"Ik vind het betoel een mooi meisje doch een beetje stijf, ze lijkt zoo koel, zoo trotsch. Ze zou zich, geloof ik, nooit wegwerpen voor een man!"
"Juist, u hebt goed gezien. Florence zal nooit haar eer vergeten. Zulk een vrouw moet ik hebben! Ik hoop eens resident te wórden, nog hooger op te klimmen misschien. Met haar zal ik carrière maken."
"In de eerste plaats moet men toch veel van elkander houden, zooveel dat men liever sterven zou dan te scheiden!"
"Dat een verstandige, practische vrouw, zooals u, zulke overdreven idees kan hebben! In het gewone leven komt het immers nooit voor dat men zijn leven moet ten offer brengen! Men kan toch innig veel van elkander houden zonder die hoogromantische gevoelens!"
Mevrouw Heyse schudde ernstig-glimlachend het hoofd. "Gelukkig, wien het lot treft dat alles zoo meeloopt! Ik was gestorven als ik Heyse niet gekregen had. Verbeeld u, ik was zestien jaar toen ik hem voor het eerst zag. Het was op Soerabaija. Ik stond met een vriendin; bij de muziek te nontonnen. Ik wist dadelijk dat ik hem nooit meer kon vergeten. Mijn vader was opzichter bij het boschwezen. Een rijke houthandelaar kwam dikwijls bij ons aan huis om over zaken te spreken. Ik had er geen erg in dat hij een oogje op mij had. Op zekeren dag zei mijn vader dat hij mij tot vrouw begeerde, dat hij den volgenden dag terug zou komen om het antwoord te halen. "Kleed je morgen maar netjes aan!" zei hij, toen hij mij goedennacht zei, "en zeg het hem zelf maar. Je hebt een lot uit de loterij getrokken, Mimi! Het is een goedeman en hij heelt een massa dubbeltjes." En weet u, wat ik dood? Ik sloop 's nachts stil het huis uit en liep naar het officierskampement. Heyse was erg verrast toen hij mij zag. Maar hij was toch gelukkig. Ik vertelde hem alles. Hij zei dat hij er al lang aan gedacht had mij te vragen, doch ik was nog zoo jong en hij had een kind van een njai dat op Willem I bij een vriend was achtergebleven."
"En wat deed u ?" vroeg Tjarda snel.
"Och, dat begrijpt u toch ? Ik zei dat hij het kind maar gauw moest laten overkomen. Dat ik het lief zou hebben als mijn eigen. Den volgenden morgen gingen we samen naar huis terug. Mijn vader was woedend, doch hij moest zijn toestemming wel geven." (Wordt vervolgd)


vorige pagina | inhoud | vorige pagina