doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Thérèse Hoven: Artisten-droom
Hollandsche novellen (jaargang 1, nr, 14)
Voorburg: Uitgeverij Voorburg, 1905 (pag. 841-873)

 


[860:]

zoo is en dat het wel altijd zoo blijven zal, vraag ik je ernstig af: "Nu dat je eenmaal ondervonden hebt, wat je wacht, ben-je nu toch bereid voort te gaan op den ingeslagen weg, wil-je alles trotseren om je doel te bereiken en is de hoop op een gulden toekomst sterk genoeg om je alle kleine onaangenaamheden te doen verduren?"
Juffrouw Van Baerle hield even op.
Nog nooit in haar leven had ze zulk een lang betoog gehouden, maar ze was ook nog nooit zoo doordrongen geweest van haar onderwerp.
En dan ook, door hetgeen Tonia haar verteld had, was hetgeen ze vaag vermoed had, wat ze als iets abstracts had geweten, op den voorgrond gedrongen en was het iets concreets geworden, had een vaste vorm aangenomen.
En nu had ze het haar plicht gevonden, er Tonia opmerkzaam op te maken, haar te waarschuwen, haar voor meer ontgoochelingen te vrijwaren en zich zelve tevens van de verantwoordelijkheid te ontlasten.
Nu kon Tonia haar later nooit verwijten, dat zij haar onkundig had gelaten van iets, dat zij weten moest.
Zich zelve geheel vrijpleiten kon ze niet; van het oogenblik af dat zij het aardige, blonde kind in de spekslagerij, viool had hooren spelen en voorgesteld had, haar les te geven, had zij meegeholpen tot iets abnormaals, had zij haar gestuwd in een richting, die het kind, wel is waar, maar al tegraag op wilde, doch waarvan het de afwijking niet begreep.
Nu ja.. maar aan den anderen kant? Als elke muziek-juffrouw of meester zoo ging redeneeren, dan zouden ze heelemaal geen lessen krijgen. Zij had het toch ook noodig gehad en elke les was er één.
Als een burger-juffrouw in een modemagazijn komt en een fluweelen mantel koopt, zegt de eigenaar van den winkel toch ook niet: "Dat is niets voor u, juffwou, u moest in een burger-winkeltje gaan en liever een jaquetje van een gulden of zes nemen, dan een fluweelen mantel van f 75.
Juffrouw Van Baerle voelde, dat ze overdreef en dat deze vergelijking niets juist wa; het was bovendien geen eigenbelang, geen winstbejag geweest, dat haar had doen voorslaan, Tonia les te geven en na dien tijd had ze het kind zooveel vriendschap bewezen en had zij zoo veel voor haar gedaan,

[861:]

dat ze zeker, uit een financieel oogpunt, niet de winnende partij was geweest.
Hetgeen zij zich in deze zaak te verwijten had, was eer zwakheid, mogelijk met een tintje sentimentaliteit, dan inhaligheid.
Want och! ze was dan toch ook een eenzame ziel geweest, vóór Tonia in haar leven was gekomen.
Zoo'n heel bescheiden rad aan de groote machine der maatschappij, een muziekjuffertje met een klein talent, zonder protectie.
Zij was toch ook met illusies en idealen begonnen, ook zij had een artisten-droom gedroomd en evenals een moeder, in haar kind verwezenlijkt hoopt te zien, wat in haar leven een onvervulde wensch is gebleven, zoo hoopte de onderwijzeres, dat haar leerling, hetgeen zij gedroom had, tot werkelijkheid zou maken.
Als ze Tonia eenmaal als een vioolspeelster van naam op het podium zou zien, dan zou ze het gevoel krijgen, als had ze niet vergeefs geleefd en dan zou er van 't aureool om Tonia's hoofd genoeg licht op haar afstralen om haar het obscure van haar eigen loopbaan als artiste te doen vergeten.
Gedurende een poosje hadden zij geen van beiden iets gezegd; ieder voor zich - hadden ze zich aan haar droomen en gedachten overgegeven.
Eindelijk zei Tonia, vroolijk lachend: "Nu, ik waag het er op. De schooltijd duurt niet eeuwig en de kunst is wel eeuwig, niet waar?"
Juffrouw Van Baerle vond het bijna profanatie om zoo over de kunst te spreken.
"Je moet het ernstig overdenken," zei ze.
"Dat heb ik gedaan, wel een half uur, dat is te zeggen, wel vijf minuten lang.
"Ik heb getracht mij mijn levenslot voor te stellen, met twee teekeningetjes op één lei; aan den eenene kant een stemmig meisje achter een toonbank, ham en cervelaat snijdende, en aan den anderen kant een dame in het wit met een viool in de hand.
"Nu, en naar het eene teekeningetje, de winkeldochter, ging een heel gewoon weggetje, twee strepen maar, en naar 't andere een heel moeielijke weg, vol hobbeltjes en kronkelingen....

[862:]

maar... de dame met de viool leek mij toch een mooier doel."
"Dan moet je je zin maar volgen."
En na dien tijd werd er ook niet meer over gesproken.
Juffrouw Van Baerle bleef hetzelfde belang in haar stellen; zij, die voor zichzelve nooit iets gevraagd had en haar lot droeg zonder te morren, was er altijd op uit om anderen voor haar beschermelinge te interesseeren.
Ze maakte, dat het schoolgeld en de extra lessen, die ze noodig had, betaald werden, scharrelde he tgeld voor een groote viool bijeen en toonde een ijver en energie voor Tonoa, die ze nooit voor zich zelf had aan den dag gelegd.
En wie weet, of ze dan niet beter waren besteed! Want helaas! Juffrouw Van Baerle had niet de voldoening, die ze verwacht en verdiend had.
De verschillende deskundigen, die Tonia Withamer hoorden, waren he ter wel over eens, dat ze aanleg had, dat ze muzikaal was en dat haar streek, wel wat week, maar toch zuiver was, maar iets heel bijzonders zagen ze niet in haar.
Van een eigen opvatting of zelfs maar van een streven er naar, was geen sprake.
Ze speelde, wat haar opgegeven werd, studeerde het verlangde aantal uren, overwon langzamerhand de technische moeielijkheden, kreeg een zekere vaardigheid in het van 't blad lezen - maar in dat alles sprak wel de ijverige en nauwgezette leerling, maar niet de artiste.
In de eerste jaren, dat ze op de muziekschool was, troostte Juffrouw Van Baerle en ook de leeraar in haar klasse, zich met de overdenking, dat ze nog wel wat jong was voor originaliteit, dat 't beter was, als 't wat later kwam, dat wonderkinderen 't zelden ver brachten en dat ze toch haar uiterste best deed.
Maar toen ze negentien jaar was geworden, toen ze den leeftijd jad bereikt om de muziekschool te verlaten en haar studies in het buitenland te gaan voltooien; toen ze dat alleen zou kunnen doen met een rijks-subsidie, toen schude men 't hoofd.
Van particuliere zijde was weinig hulp meer te verwachten: van degenen, die voor haar opleiding betaald hadden, waren verscheiden reeds gestorven, anderen hadden hun bijdrag teruggetrokken, omdat ze, met den tijd, andere banden hadden

[863:]

gevormd en andere verplichtingen hadden gekregen, en de weinigen, die 't nog volgehouden hadden, vonden het toch wel bezwaarlijk. Het duurde zoo lang. Ze hadden eigenlijk gehoopt, dat ze veel eerder klaar zou wezen.
Juffrouw Van Baerle had al lang den dag zien aankomen, waarop ze Tonia zou moeten aankondigen, dat ze op niets meer kon rekenen en dat ze zich nu verder maar zelf bedruipen moest.
Zij zelve, och arme! zag geen kans meer, iets voor haar gedaan te krijgen; de oude vrienden en beschermers vielen af en er waren geen nieuwe meer te vinden. Zij was nu heelemaal uit den tijd en haar oordeel had zoo weinig waarde, dat ze er nauwelijks mee aan durfde te komen.
Haar eigen bestaante was hoe langer hoe moeizamer geworden; ze holde en draafde nog altijd een groot gedeelte van den dag, maar de lessen gaven hoe langer hoe minder. Ofschoon haar tarief nooit heel hoog was geweest, moest ze nu toch twee lessen geven voor hetgeen zij vroeger voor één kreeg.
Doch, ook in haar finantïeele duisternis, was er één lichtpunt.
Sedert jaren had ze een spaarpotje en een boekje op de Post-spaarbank... het geld er voor verdiende ze met borduren voor A r b ei d A d e l t; doordaat ook zij haar jeugdjaren geheel aan de muziek had gewijd, was ze niet zeer bedreven in vrouwelijke handwerken; en inventief was ze evenmin, maar eenvoudige stekjes en tapisserie en zoo, ging nog. Elken avond een paar uurtjes - het bracht haar wel niet veel in en ze had niet altijd vast werk, maar elke maand legde ze toch iets in haar spaarpotje en elke drie maanden bracht ze had naar de spaarbank.
De opbrengst bestemde ze voor Tonia's vurig gewensch staatsie-kleed op den dag van haar eerste optreden, de wondere witte japon, die zooveel glorie moest bijzetten.
Want, als zij er niet voor zorgde, zag ze niet, hoe ze er aan zou komen.
De zaak verminderde met 't jaar - om niet te zeggen bij den dag!
De winkel aan den overkant was als een grote buldorg, die alléén brokken opslokte, waarvan ook nog kleine hondjes hadden moeten leven. 't Was of de mooie spiegelruit en de


inhoud | vorige pagina | volgende pagina