doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Melati van Java: Bonte Wimpels
Amsterdam: L.J. Veen, (1897)


[41:]

V.

In de volgende dagen had Nita nog dikwijls hoofdpijn, maar zij lette er niet op. Zij had het te druk op haar manier.
Yvo kwam dikwijls heel onverwacht haar bezoeken, gewoonlijk 's avonds, maar ook wel Zondags of Zaterdagsmiddags.
Onwillekeurig was zij begonnen aan de kamer een gezelliger aanzien te geven, opdat het hem beter zou bevallen. Eensklaps kreeg zij weer oog voor allerlei kleinigheden; de verlepte dingen gingen weg. Zij frischte anderen op; zij maskeerde het verschotene der meubels, kocht zich 't een en ander wat de kaalheid wegnam; zelfs planten, die zij nooit geduld had gehad te verzorgen. Om de leelijke lamp maakte zij een sierlijken kap, maar vooral voor een net theeblad met serviesje had zij gezorgd; zelfs sigaren had zij in den dorps-sigarenwinkel gekocht, alleen opdat Yvo het bij haar prettig zou vinden, hij die thuis zoo'n moeite had zich te wennen. Werkelijk had zij de voldoening dat hij met een zucht van verademing zich telkens in den fauteuil liet neervallen, en rondkijkend sprak:
"Juffrouw Nita, ik begrijp niet hoe ik het den eersten avond hier zoo'n nare, sombere kamer vond. Ik vind het nu aardig, warm, lekker."
Voor de thee zorgde hij en ook voor de koffie; zij zette ze volgens zijn aanwijzingen en hij vond ze heerlijk. De sigaren keurde hij af, maar vulde haar kistje met zijn eigen manilla's; hij kwam telkens met nieuw plezier in haar kamertje terug; zij voelde het en was er trotsch op.
Bij zijn vader en tante aan huis kon hij maar niet aarden; zijn forsche persoonlijkheid, zijn krachtig groot lichaam konden zich niet schikken in al die petieterig

[42:]

heid. Rookte hij, dan volgde tante aandachtig den weg dien zijn asch maakte van de sigaar naar het aschbakje; acht van de tien keer verdwaalde zij onderweg naar den grond, en juffrouw Daatje keek dan met schuinen, bedroefden blik naar de vlekken, die zij op het tapijt achterlieten.
Zat hij op een der stoelen met stijve ronde ruggen, dan had hij zoo'n eigenaardige manier om de armen over de leuning te slaan, en zijn lange beenen uit te rekken; het onvermijdelijke gevolg was dat de mooie
solide stoelen soms onheilspellend begonnen te kraken, en dat één zijner beenen eens de waterstoof omvergooide, een ontzettende ramp, die, in de kamer voor eenige oogenblikken een "bandjir" [Overstrooming] maakte zooals; hij den volgenden morgen Nita vertelde.
De notaris had andere ergernissen; zijn zoon liep over de dorpsstraat in allerlei rare kostumes, vergezeld door zijn knecht met den aap op den arm. Dan weigerde hij de notabelen van het dorp op te zoeken, en was beste vrienden met nulliteiten als de onderwijzeres, een schoenmakertje, vroeger zijn kameraad bij allerlei dolle invallen, een boerenfamilie, neen, hij gedroeg zich volstrekt niet netjes, zooals het een verloren, weer in genade aangenomen zoon past.
Ook kon men er niet op aan, wanneer hij tehuis kwam; dikwijls stond het eten een uur lang op hem te wachten, soms versliep hij den heelen morgen, een anderen keer was hij om zes uur reeds op; alles was hem hier te nauw, te eng, de gang, de kamers, het bed zelfs.
"Neen," zeide hij eens tot Nita, langer houd ik het niet uit. "Ik geloof dat ik er eens uitvlieg; als ik nu maar bericht kreeg van de Van Meylingens, die zijn ook zoo slof. 't Is waarlijk of het geen eer is

[43:]

zijn dochter aan een Fleming te geven, die er expres iemand voor uitzendt."
"Hij had beter gedaan zelf te komen," meende Nita, zulke dingen moet men niet in commissie laten doen."
"Maar ik kan dat beter hier opknappen dan daar ginds zijn plaats innemen."
"Ja, dat kan wel wezen... en toch - in mijn jeugd zou ik dat stellig een désillusie hebben gevonden als mijn bruigom in plaats van zelf te komen zijn vriend zond om met mij te trouwen."
"Vindt u? Waarlijk hij kon niet."
Zij haalde de schouders op.
"Alweer zoo'n oud, mal idee van mij, dat er niets gaat boven zijn bruid zelf te trouwen; geen zaken kunnen, zoo vind ik ten minste, daartegen opwegen."
"Een echt vrouwenidee! Voor ons mannen zijn zaken het eerst en het laatst. Als ik vader zoo iets zeide, zou hij weer hoop krijgen op zijn zoon en denken, dat er eenige kans was op zijn toekomst."
"Is uw vader daar nog met gerust op?"
"O neen, ik ben veel te onregelmatig, te horterig, maar hij moest mij zien daar ginds. Ik geloof dat hij dan wel een beetje meer ingenomen met mij zou raken. 't Bevalt mij hier ook niet, de heele omgeving, dat flauwe eten neen! hoe gauw er ik optrek hoe beter voor allen - voor u ook, juffrouw Nita."
"O neen!" riep zij uit de volheid van haar hart.
"'t Is hier 't eenige plekje waar ik mij een beetje thuis voel, en waarlijk 't is er toch klein genoeg; ik weet zelf niet hoe het komt, 't is misschien omdat ik voel, dat u niet denkt: ik wou dat hij maar weer vort was."
"Hoe zou ik dat denken? Ik die zoo weinig verwend ben aan gezelschap en aan afleiding?"
"Ach ja! Ik vind uw leven allerellendigst. Was ik maar getrouwd en had ik maar kinderen, dan nam

[44:]

ik u mee als gouvernante, en gaf u een vorstelijk traktement."
De tranen sprongen haar in de oogen; eensklaps voelde zij zich zoo wanhopend oud - en meesteresachtig, - haar vervlogen, verspilde jeugd schreide en snikte in haar, en steeg op naar haar oogen.
Hij merkte het en vatte haar handen, hoewel hij haar ontroering niet begreep.
"Arme juffrouw Nita! Gelooft u dat niet? Waarlijk, ik meen het! U zou het zoo goed hebben bij ons. Wie weet ook wat er nog gebeurt! Fleming zei het mij herhaaldelijk. Breng voor jezelf nog een lief vrouwtje mee, dan heeft mijn Dea gezelschap en voor jou is 't beter stevig vast te zitten. Dan ben je voor goed gered, want juffrouw Nita, ik heb een wild leven geleid en ik heb gedronken en gespeeld èn 't walgde mij dikwijls, maar ik was telkens weer zwak, en ik geloof ook dat een goede vrouw, van wie ik zielsveel hield, alles van mij gedaan kon krijgen. Weet u er geen voor mij?"
Zij lachte door haar nog niet opgedroogde tranen heen.
"Wie ken ik hier in IJkerk? De meisjes zijn er schaarsch, en dan nog - nog zoo dorpsch. De dochters van den ontvanger, Jo Jansen, - de meisjes van den burgemeester - neen! 't Is niets voor u. Want u moet een ontwikkelde vrouw hebben - ontwikkeld bedoel ik zoowel naar hart als naar geest - want anders zou u heelemaal versuffen in dat land, waar nog minder geestelijke opwekking bestaat dan hier."
"Ja, daar heeft u gelijk in. Ik moet een meisje hebben dat meer weet dan ik, maar het mij niet laat voelen, niet op mij neerziet, en - en - ja, vindt u als ik het u ronduit zeg? - mij ook een beetje bewondert en vertroetelt. Daar heb ik zoo'n behoefte aan - werkelijk - ik die zoo lang heb rondgeloopen als oud vuil. Excuseer die uitdrukking, zij is wat grof!

[45:]

maar 't is zoo, ik heb zoo'n behoefte mij een beetje net te voelen."
Zij lachte over zijn naïviteit, die zoo sterk contrasteerde met zijn physieke kracht.
"Iemand die naar mij luistert, en niet zooals thuis mij aanziet voor een halve wilde- ik weet net of u mij begrijpt, ik druk mij misschien niet goed uit."
"Ja, ik begrijp u heel goed. Ik zie het meisje voor mij dat u hebben moet, maar ongelukkig, ik ken haar niet."
Zij stond op en zette thee; het viel hem op dat zij zulke mooie, blanke en fijne handen had en alles zoo kalm en bedaard deed, zoo heel anders als tante, die ondanks haar vadsigheid toch in alles zekere drukte legde, die beteekende:
"Wat heb ik 't erg! Wat geeft mij dat toch soesa!"
"Zij moet alles zonder soesa doen," zeide hij, als zette hij hardop zijn gedachten voort, "alles met plezier en lust..."
"Voor uw gemak en plezier hè?" plaagde zij.
"Nu ja, dat mag ook wel. Zij zal het zoo goed bij mij hebben."
"Weet u wat het beste is, dat u de aanstaande mevrouw Fleming verzoekt in haar kring van Haagsche kennissen eens rond te zien. Licht heeft zij een vriendinnetje, dat in uw smaak valt. Houdt zij er geen zusjes op na . . . ."
"Ik geloof 't wel, maar dat zijn nog heelemaal kinderen. Zij zelf is ook nog een halve bakvisch. Ik begrijp niet hoe Fleming met al zijn degelijkheid op zoo'n kind verliefd is geworden. Maar u heeft gelijk. Dat zal wel het beste zijn."
Nita voelde zich ook echt moederlijk tegen over hem gestemd; meer en meer werd de herinnering wakker aan het ventje met het gelapte blauwe cheviot broekje en de vlekkerige grijze blouse dat zoo aardig praten kon en bij wiens onderwijs zij eer in

[46:]

legde, omdat niemand zooveel van hem kon gedaan krijgen als zij.
Hoe dwaas die tranen van zooeven, alsof zij zich beleedigd of gegriefd voelde omdat hij haar maar alleen goed genoeg achtte voor gouvernante te spelen. Was dat juist geen eer dat hij zijn kinderen aan haar wilde toevertrouwen? Had zij dan nog illusies? Kinderachtig! Elke verandering van lot geeft maar soesa, en meer niet. Zij hoopte immers niets meer, verlangde niets, vreesde alleen ziekte en dood. Zij was vandaag weer een beetje zenuwachtig; hoofd en rug deden haar pijn, nu ja! Dat was zij immers zoo gewoon, maar anders kon zij rusten, nu moest zij praten.
Dien avond lag er een brief uit Parijs voor Hugo van den heer Van Meylingen, een zeer beleefde, correcte brief, waarin hij den vriend van zijn aanstaanden schoonzoon welkom heette in het vaderland, ook uit naam van zijn dochter, die van haar verloofde bericht had ontvangen van het plan, maar de dames waren er zeer over geschrikt, dat de groote gebeurtenis zoo onverwacht zou plaats hebben. Zij hadden nog zoovele beschikkingen en voorbereidingen te maken, dat het voor haar een ware verlichting was uit Flemings brief op te kunnen maken dat de handschoen-bruidegom geen haast scheen te hebben en zeker nog gaarne eenigen tijd in den schoot zijner familie wenschte door te brengen.
Wegens gezondheidsredenen van mevrouw bevond men zich nu in Parijs, en er bestond alle kans dat men niet voor April zou terugkeeren - daar men eerst naar Nice ging. De lucht deed ook Dea zooveel goed, en daarbij "profiteerde" zij nog van haar verblijf in Europa.
Yvo trippelde van ongeduld. Zulke vrouwen! Zij hadden den goeden man geheel onder de pantoffel, en zouden het Fleming ook krijgen. Juist iets voor hen! Zoo'n Fleming kon wachten - er was geen haast bij

[47:]

- en de jongejuffrouw ging zich amuseeren in Parijs en Nice, en "profiteerde"! Mooie dingen! Wat profiteerde haar goede Charles in Tandjong Kerbo? Hij voelde bitter weinig sympathie voor zijn officieele bruid, en had grooten lust rechts omkeer te maken, en aan Fleming te zeggen dat nu hij zoo lang had moeten wachten, hij nog maar een poos geduld moest oefenen en een andere gelegenheid afwachten om zijn lieve vrouw te doen geleiden.
Hij mopperde hardop tot groote ergernis van tante, die er naar van werd dat hij zoo ijsbeerde door de kamer, soms met den voet stampend en niet altijd even uitgezochte woorden gebruikend, maar inwendig was zij nog veel meer teleurgesteld dan haar neef.
Nu zou het zeker Mei worden vóórdat hij vertrok en zij den rustverstoorder uit haar stil, net tehuis kwijt raakte.
De notaris gaf hem gelijk; hij vond het geen manier van doen; de vrouw hoort bij den man, en hoe spoediger Dea van Meylingen hem opzocht hoe beter.
"Zou ik hen in Parijs opzoeken?" vroeg Yvo.
Tante voelde zich herleven: Parijs, Den Haag, de Mookerhei, alles was haar even goed, mits hij maar van hier wegkwam.
"Ik zou dat te veel eer vinden voor de familie," antwoordde de oude heer, haar luchtkasteeltje onbarmhartig vernielend. "Zij weten nu waar zij je vinden kunnen. Je hebt je plicht gedaan. 't Is nu aan hen om zich aan te melden als 't hun uitkomt."
"Op die manier kon ik hier nog een jaar wachten," mompelde hij, "tante vindt dat wel niet erg..." en hij keek haar van ter zijde schalks lachend aan.
"Wat blief je? Ik... maar ik..."
"Ja zeker, ik weet wel dat u mij niet zoo gauw zou willen missen..."
"O neen - zeker niet - maar..."
"Kom tante, beken het maar, ik breng uw heele

[48:]

huishouden op stelten. Ik verniel uw meubels, ik bederf uw kleed, ik verstoor uw dagorde, dus, hoe gauwer ik weg kom, hoe beter!"
"Foei, neef! hoe kan u dat zeggen. - Heb - heb ik dat - dan - ooit gezegd?"
"O neen! U zegt niets, maar ik weet het. Morgen ga ik de stad uit. 't Is mij hier veel te eng."


inhoud | vorige pagina | volgende pagina