doorzoek de gehele Leestrommel

Leestrommel
Leestrommel
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Beata van Helsdingen-Schoevers: Indië en Europa. Fragmenten, ed. Johan Koning

Leiden: N.V. Leidsche Uitgeversmaatschappij, 1929

[175:] De Hollandsche vrouw en de Inlandsche beweging.

 

Daar is één ding, dat u, nauw aangekomen uit Nederland in Indië, als iets heel merkwaardigs aandoet.
Nog heeft men in Priok den voet niet op het land gezet, öf van alle zijden gonst het langs u heen: „de S. I.... inlandsche beweging... excessen...".
De eerste Indische courant, die men inziet: „S. I.... inlandsche beweging... hetzelfde menu.
Waarom schijnt er voor de Indischen niet anders meer te bestaan dan...? Zie boven, ik zou vreezen u te vervelen.
En allengskens gaat 't u klaren: Men „is zoo... bang! O, laat ik hier dadelijk bijvoegen, dat ik in deze regelen het hoofdzakelijk zal hebben over de vrouwen in Indië. Over de mannen... zal ik zwijgen...
De vrouwen zijn bang. Ik geloof, omdat zij vrouwen zijn, dat zij me dit wel willen toegeven...
Mannen geven zoo iets nooit toe. Die hebben een eeuwelijke reputatie op te houden. Pardon... ik zou zwijgen over de mannen.
Als ge dan begrepen hebt, dat de Hollandsche vrouw in Indië vreest — gaat uw weetgierigheid verder en zoudt gij weten willen, waarin zij vreest, wat zij vreest. En hier stuit gij — ik geloof in gemoede nietT dat die vreesachtige vrouwkens weten, wat zij vreezen. Vraagt men het haar op den man af, dan kijken ze u aan met blikken, die u den twijfel aan uw ernst uitspreken; tracht men het langs de wegen des gespreks te weten te komen, zoo verneemt men een verwarde opstapeling van dazige bakerpraatjes en kwartjesgeschrijf.
Maar, Hollandsche vrouw, gij nazate van Kenau Simonsdochter Hasselaar, van de moedige vrouwen uit den Compagniestijd, wat vreest gij dan tóch? Zijt gij bang voor den Sarekat Islam?
Wéét ge dan wat dat is? Hebt ge verzuimd u op de hoogte te stellen van iets, wat u blijkbaar zoo na aan het gemoed ligt? Zoo ge wist, wat de S. I. is, zoo uw geest wat klaarder werd,

 

[176:]

 

als de angstnevelen u niet langer de logische gedachtengang beletten, ge zoudt niet meer zoo vaag bevreesd, zoo belachelijknerveus zijn. Gij zoudt uzelven, èn uw omgeving niet meer, als thans, prikkelen tot dwaze dadigheden.
Er is ook — een groote angst voor vergelding...
De Europeesche vrouw in Indië boet heel veel van haar oorspronkelijke Hollandsche eigenschappen in. Ik zal mij en u niet verdiepen in een uiteenzetting der oorzaken. — Wij weten: het zijn de warmte, de veranderde levensomstandigheden, het geheel andersoortige karakter van het volk, dat in Indië den arbeid doet van de lagere klassen bij ons in het vaderland, waar de Europeesche vrouw mee moet werken, het is — het slecht voorbeeld. Ja, dat vooral.
De mensch heeft aanpassingsvermogen — gelukkige eigenschap, maar driewerf helaas, als dit vermogen werkt naar omlaag! En dit, daar het te minder inspanning kost, doet het al te vaak.
Zoo nivelleert zich spoedig de Hollandsche vrouw met „het gros" in Indië.
En — ik houd nu speciaal het oog gericht op dit eene — zij heeft al spoedig een reusachtige minachting voor „inlanders", vooral voor de „inlandsche bedienden". Aan deze onderwerpen van Indische vrouwengesprekken deugt niet veel... (Mag ik bescheiden eventjes in gedachte brengen dat er in de Hollandsche vrouwengesprekken, onder de meiden óók geen een deugt?). De Indische bedienden zijn evenwel veel gedweeër, veel zwijgzamer... bij wijze van compensatie zeker, is de Indische mevrouw veel heftiger en kijfachtiger.
Dat behoort mede onder de dingen, die in Indië vreemd doen, komt gij pas uit een andere maatschappij. Men kijft er zoo, men tiert en schreeuwt, men betoogt alles met onmatige stemverheffing... Waar zou het van komen? In den beginne denkt ge telkens getuige te zijn van een hoogloopende woordenwisseling... de tierende betoogtrant.
In het binnenland vooral. Is men daar alle maat en verhouding kwijt? De toon, vooral tegenover inlanders klinkt ruw en onbeschaafd. En mèt dien toon gaat gelijk de handelwijze. Een inlander is zoo kalm, zoo ingetogen, hij is — te beleefd om u uw grofheden terug te geven.

 

[177:]

 

Noem dit „gebrek aan fut", „lamlendigheid", of welk parlementarismen ge in Indië er meer voor hebt, noem het wat ge wilt, de feiten kunt ge niet ontkennen.
Maar gij die dan wèl durft uw huishoudhulpen uit te maken voor al wat slecht en leelijk is. gij toont al heel weinig geestkracht zoodra ge meent, reden te hebben om te gelooven, dat die menschen zich niet meer zoo maar alles zullen laten zeggen.
Dan vreest ge... de vergelding. Dan zijt ge bang. dat diezelfde meid, die ge daarstraks op de meest onbeschaafde wijze hebt uitgescholden, u vergiftigen zal... Dat uw tuinman u door de S. I. zal doen lynchen...
Wat wonder dat bedorven elementen onder de toch al niet hoogstaande bediendencategorie van die vrees wijselijk profijt trekken, dat er opgeblazen berichten, zoowaar onder afzonderlijke hoofden, in de Indische dagbladen staan, over waschbazen, qroenteboeren, die met de „S. I." dreigen?
Dat deze onwijzen, voor wie dit monogram even zin edig is als voor de mevrouw, het panische effect ervan kerende kennen dit middeltje meer gaan toepassen „for the taming of the shrew". Komt hier niet de zwaarste last aan de zijde der Europeesche vrouw en niet aan die van de onbeschaafde inlanders, die immers uit de laqere klassen gesproten op een heel wat lager peil moeten staan dan de Europeesche dame? (Want, nietwaar, iedere vrouw is in Indië een „dame"?) -
Gij vrouw van het ras, waar de Geuzen uit standen heelt Indië in u slechts die ééne bizondere eigenschap van Kaat Mossel tot ontwikkeling gebracht? Is al het overige in u geschrompeld tot carricaturige rudimentaire rest es?
Gij die u zooverre verheven voelt boven de klasse van inlanders, waaruit uwe bedienden voortkomen, staaft uw hoogheidsgevoel door uw meerdere beschaving en door grootheid van gemoed. Indien gij minder te verwijten had zou ook uw vrees verdwenen zijn. Indien gij u de moeite gaaft uit uw verre sfeer af te dalen naar het volk, waar gij tusschen leeft, en waar gij zoo op neer ziet, zou van wat u met verwarde angst en zinlooze duistere vermoedens vervult, veel u klaar worden, misschien zou zich uw onuitgesproken, onbewuste opinie van thans, dat gij tusschen verraderlijke duivelachtige wezens leeft wijzigen. Dat zou de Hollandsche vrouw in Indië onzeggelijk veel ten

 

[178:]

 

goede komen, haar en haar gezin en haar omgeving. Het zou haarzelve meerder welzijn, haar gezin grooter rust bezorgen. Het zou haar echtgenoot behoeden voor overprikkeling, waaruit voortkomen dwaze, ook sléchte maatregelen, die nimmer met koelen hoofde genomen waren.
Men zou zich niet laten brengen tot de fortificatie van pandhuizen, tot het opwerpen van verschansingen op plantages, tot het gereedhouden van vergif en ponjaard om zich een melodramatisch einde te verschaffen, tot het waarlijk dwaze enthousiasme, bij een militaire wandeling door een stad, waar altijd garnizoen ligt, over de troepen uitgegoten.
Indien gij vreest, Hollandsche vrouw, vreest dan, dat gij in stilte wordt uitgelachen door diezelfde menschep, waar gij zoo verre bóven staat, dat ge u onsterfelijk blameert in de historische bladen van Nederlandsch-Incbe, dat thans bezig is zkh op te heffen tot een cultuur, dat zich een eigen geschiedenis gaat maken.






vorige pagina| inhoud | volgende pagina