doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

mevrouw E. Overduyn-Heyligers: Warm bloed
Utrecht: Bruna, 1904


[90:]

Hoofdstuk VII

Drie weken had Jansen verlof aangevraagd voor zijn huwelijksreis. 't Leek hem een oneindige zaligheid die door te brengen in de Preanger, in de zuivere verreinde atmosfeer van hoog gebergte en voortstuwendeluchten, die als waze waden neerhingen en materieloos vervaagden in de kamers van het hotel.
Eerst enkele dagen te Buitenzorg in het hotel du chemin de fer waren ze gebleven, toen naar Soekaboemi en Tjandjoer en daarna eindelijk naar Garoet, en daartusschenin een enkelen dag naar Bandoeng om de races, waarnaar Diana zoo verlangde, bij tewonen.
Slechts ongaarne, maar hiervan niets latende blijken, had Jansen toegestemd, in niets den wil zijner vrouw willende weerstreven, trotsch toen hij zag, dat aller bliken vol bewondering op haar gevestigd waren bij de ochtend- en avondfeesten, waar haar toiletten opgang maakten.
Niemand had de jonge vrouw om een dans gevraagd omdat zij niemand kenden. 't Had Jansen plezier gedaan en Diana innerlijk geërgerd. Gewend aan den lof, die haar

[91:]

vanaf haar aankomst te Batavia ten deel viel, vond ze 't een crime zich nu heelemaalalleen tot de conversatie van haar echtgenoot te moeten bepalen. Ze vond de menschen bespottelijk en de mannen in het bizonder. "Net of je niet graag eens met een ander danst, als je den heelen dag met je man zit opgescheept," peinsde zij en verlangde er naar in hun eigen huis te zijn te Batavia, waar de dienst haar zou ontslaan van voortdurende liefkoozingen en adoratie, waarmee haar man haar overstelpte.
Op de races te Bandoeng had ze Van Maren herkend. Hij stond met eenige Engelschen te praten op de tribune, vlak bij haar en droeg dezelfde soepele kleederdracht als de zonen Albions, die bezig waren in Batavia den toon aan te geven en ook in het gebergte als modellen van uiterste beschaving en fashion poserden.
"Zou hij mij niet zien? ik wou, dat hij mij aan kwam spreken," dacht ze, na zich van de eerste emotie hersteld te hebben en tersluiks kijkende naar Jansen, die zijn tegenwoordigheid nog niet had opgemekt en geheel aandacht was voor de juist afgeluide race.
Van Maren en de Engelsche heeren begonnen Diana merkbaar te fixeeren; eindelijk nam een van hen zijn hoed, deed daarin een aantal loten, die ze uit hun race boekjes hadden gescheurd en ging hier mee langs de tribune, om de toeschouwers uit te noodigen tot deelname aan de onderhandsche loterij. 't Speet Diana dat Van Maren niet rond kwam met de loten, ze had 't een afleiding gevonden even met hem te praten, hij was de eenige dien zij kende van de heele tribune.
"Hoe is 't mogelijk, dat er niemand van onze kennissen hier is uit Batavia; heb jij al iemand herkend?" vroeg Jansen zich naar haar overbuigend.

[92:]

Zij bloosde licht en schudde ontkennend haar hoofd.
't Is een veel te verre reis om hierheen te komen; naar Buitenzorg gaat beter," zei e opgewekt lachend, pogende zich een air van opgeruimdheid te geven, dat haar inspande.
't Hinderde haar, dan Van Maren geen notitie van haar nam en haar tegenwoordigheid niet scheen te bemerken, en zij wilde door vroolijkheid zooveel mogelijk haar ergernis verbergen.
Late te Garoet vertelde ze aan Jansen, dat zij toch wel een kennis had gezien op de races en 't viel haar op, dat hij er zoo weinig notitie van had genomen en terloops had geantwoord, "ik heb niemand gezien."
Een oogenblik vermoedde ze, dat hij 't voor haar had willen verbergen, onmogelijk als 't bijna was, dat 't hem was kunnen ontgaan. Zij voelde er zich onaangenaam door gestemd, maar wilde niet doorgaan op een gesprek, dat hem misschien mishaagde, en onwillekeurig had 't eenige bekooring met haar gedachten alléén te verwijlen bij 't geen haar bezighield van 't oogenblik af, dat zij Van Maren op de races had ontmoet.
Zonderling vervolgden haar telkens de pikzwarte oogen, die slechts enkele oogenblikken de hare hadden ontmoet.
Zelfs te midden van haar drukke bezigheden, later bij haar terugkomst op Batavia, overviel haar soms de gedachte aan hem.
"We moeten hun nou maar een beetje aan hun eigen lot overlaten vrouw," had de Kanter gezegd, toen hij het bericht van hun tehuiskomst had ontvangen.
En Roos beaamde zijn meening ten volle, niet zonder de voorwaarde gesteld te hebben, dat zij de allereerste dagen toch wel eens van haar kind zou mogen genieten.
Jonggetrouwden moet je niet storen, kind. 't Is beter, dat

[93:]

ze aan elkaar wennen en 't jonge huisvrouwtje zich oefent in het bestieren van de huishouding. De wittebroodsweken moeten ze alleen doorbrengen."
Hij had deze zijn meening onomwonden uitgesproken aan verschillende hunner kennissen om te beletten, dat zij Diana zouden lastigvallen met bezoeken.
Mevrouw Williams had er zich echter niet door laten afschrikken.
"Je bent jaloersch, he? en nou wou je jou kind alleen aan haar man gunnen, maar ik moet haar zien hoo! 't Kan me niet schelen of ze mij liever niet ontvangt, ze weet wel, da ik veel van haar hou en kom uit belangstelling."
En haar woord getrouw, stapte ze reeds twee dagen na hun aankomst naar het Waterlooplein.
In haar batisten kabaja was Diana bezig door een koelie de bloempotten op voetstukken te doen plaatsen, buiten langs de voorgalerij, toen ze de bekende figuur van mevrouw Williams ineens voor zich zag.
"Zoo vroeg al bij de hand en aan 't werk? riep deze, de steenen trapjes van het huis oploopend.
Het volgend oogenblik had ze reeds de jonge vrouw op beide wangen gekust en haar handen in de hare nemend, zei ze, haar strak in de oogen ziende: "Je ziet er patent uit, niemand zou zeggen, dat je pas getrouwd bent."
Even kleurde Diana.
"Die mevrouw Williams ook".....
"Komt u hier bij mij zitten dan zal ik u een kop koffie laten geven."
"Stoor ik je niet? Komt je man misschien niet thuis om te ontbijten?"

[94:]

"O heelemaal niet, pas over een uur, ik vind 't juist zoo prettig dat u gekomen bent."
"Zoo!"
"Werkelijk?"
Mevrouw Williams zag haar ongeloovig aan.
"Ja weet je, ik dacht 't kan me niks schelen, ik moet weten hoe ze d'r uitziet."
" 't Is heel lief van u. Ik ken niemand met wie ik zoo gezellig kan praten."
"Nou en mamma dan?"
"O mama!... Een allerliefst moedertje, een schat, die me heelemaal bederft, maar!...
"Maar?"
"Ik weet 't niet; maar ik kan haar alles niet zoo zeggen als aan u?'
"Jou indeugd."
Mevrouw Williams dreigde met den vinger, daarna schonk ze al haar aandacht aan de koffie, die de jongen haar had gebracht.
"Heerlijk hoor! Goddelijk zoo 's morgens, vooral als je een wandeling achter den rug hebt."
Ze keek over haar kopje naar Diana en deze voelde zich telkens blozen.
"Zeg non, vertel me eens, ben je heel erg gelukkig?"
Een schok kwam over Diana.
"He mevrouw natuurlijk! Wie is dat nou niet in de wittebroodsweken."
Mevrouw Williams trok verachtelijk haar onderlip op.
"Meen je wat je daar zegt?"
Ze proessten het beiden uit.
"Ik zou je wel anders kunnen vertellen; heb je niet gehoord van mevrouw van Doorn? Die is doodeenvoudig

[95:]

van haar man weggeloopen in de wittebroodsweken."
Diana sloeg van voorgewende verbazing de handen in elkaar.
"Ja, je moet eerst aan elkaar wennen. Zij was een totok en hij een njo. 't Is heel anders."
Zij zag Diana veelbeteekend aan.
Bij jou juist 't omgekeerde. Jij zoo'n echte djawa in je hart en je man... Jassian... Je moet maar zien te wennen, totoks zijn heel anders dan wij; jou kinderen zullen later net witte muizen zijn, 't eerste lijkt op de vader, weet je."
En verzachtend haar onhandig spreken, zei ze ineens vriendelijk: "Ik mag je huis zien ja?"
Gedwee gehoorzaamde Diana aan het verzoek en stond op om haar bezoekster vóór te gaan.
"U zult er niet veel aan zien mevrouw, 't echte kippenkooi."
Mevrouw Williams doorliep met een spotachtigen trek de twee kamers.
"'Is maar net genoeg voor jullie tweeën, is dit alles?"
zei ze, toen ze in de achtergalerij stonden.
Zij bewonderde met luidruchtige openhartigheid Diana's smaak bij het meubileeren.
"Jij bent eigenlijk geschapen om de vrouw van een schatrijk of hooggeplaatst persoon te zijn; als generaalsche zou je met jou smaak furore maken. Jammer in zoo'n luitenantswoning."
"Nou, mijn man kan toch immers ook promotie maken?"
"Zeker, maar dan ben jij oud."
Je had niet zoo jong moeten trouwen en eerst je beurt af moeten wachten. Dadelijk maar verliefd.
't Was immers veel prettiger om op Koningsplein te

[96:]

wonen en paard en rijtug te houden dan in zoo'n kippenkoooit te zitten. Is 't leuk Zaterdags met de muziek. Komen er veel rijtuigen op 't Waterlooplein?"
"O ja verscheidene. Als wij aan ons kopje thee zitten 's middags, komen de rijtuigen met dames voorbij. Soms is 't heel vol, 't is ook wel gezellig zoo'n uurtje bij de muziek te staan en door de heeren die te paard of te voet zijn te worden aangesproken."
"Ga jij nooit?"
"Neen, Jansen zou altijd mee willen en dan kan ik net zoo goed hier thuis blijven om de muziek te hooren."
"Ja't is waar... Nou later misschien."
Ze stonden nog te praten aan de balustrade van de achtergalerij, toen een Inlandsche bediende met een leitje het erf opkwam.
"Wat is er?" vroeg Diana den koetsier van haar ouders herkennend.
"Njonja besar vraagt of mevrouw van avond soms wil toeren, dan zal koesier het rijtuig inspannen."
Vluchtig doorliep zij de enkeele woorden, die het leitje bevatte, toen gaf ze het hem terug.
"Hier, zeg maar aan njonja besar, dat ik om zès uur wel uit wil gaan met de panier"....
Zwijgend na beleefden groet verliet de Inlander het achtererf.
Mevrouw Williams keek Diana vorschend aan.
"Wat een mooie vent! Alleen een beetje impertinent. Prachtige oogen heeft hij. Ik zag aan hem, dat hij jou ook mooi vindt; je moet toch met hem oppassen, zijn houding is niet onderdanig genoeg."
Diana trok haar schouders op.
"Die oogen zijn veel te gebiedend om onderdanig te zijn. Ik zou mij dien man niet kunnen voorstellen hurkend op

[97:]

den grond, zooals de Javanen. Papa gelooft, dat hij geen volbloed Javaan is, wat denkt u?"
"Misschien van Europeeschen vader; op Batavia zijn er velen zoo"...
De dames werden in haar gesprek gestoord door Jansen, die van den ochtenddienst terugkeerde.
"Nou ga ik naar huis non.
Ik wil de tortelduifjes niet storen."
"Dat is flauw mevrouw Williams, blijf nog een beetje, ik heb u mijn bloemen nog niet allemaal laten zien."
Neen, neen, papa heeft me toch al gezegd, dat ik jullie niet mocht storen. Meneer Jansen, uw vrouwtje ziet er perfect uit, smakelijk ontbijt!" En vlug met geklikklak van muiltjes wipte ze de trapjes af.
Jansen deed een poging om haar te weerhouden; maar vruchteloos.
Zoo vlug als haar corpulentie het toeliet liep zeweg, wuivend telkens met haar zakdoek.
De koelie wachtte geduldig, neergehurkt op den weg, voor 't huis.
"Hier is je geld man, kom morgen ochtend terug, 't is nu te warm," zei Diana hem betalen en daarna beantwoordend den kus van haar man.
Aan 't ontbijt spraken zesamen over mevrouw Williams, 't was een der weinige kennissen, die Jansen meermalen bij zijn meisje aan huis had ontmoet.
"Zij heeft 't hart op de tong" pleegde de Kanter wel eens vergoelijkend te zeggen soms, als hij vond, dat zij 't zoo bont had gemaakt, dat hij haar moest excuseeren. "Vond ze niet, dat ons huisje er beelderig uitzag?" vroeg de gelukige echtgenoot met zekeren trots rondziende in de rijkgemeubileerde achtergalerij.

[98:]

Diana trok haar schouders op.
"Ze zijn alles zoo prachtig gewend en wonen zoo mooi op Koningsplein, dat 't haar misschien niet zoo is opgevallen. Ze vond wel, dat 't er lief uitzag; maar toch noemde ze ons huis een kippenkooi."
Een donkere wolk kwam even langs Jansens voorhoofd om evenwel onmiddelijk te wijken voor zijn goeden luim.
"Ze denkt er dan precies zoo over als wij lieveling, de hoofdzaak is dat geluk er in woont, en daarin mogen we ons verheugen, is 't niet?"
Zij weerde hem niet al toen hij zijn arm om haar heen sloeg en haar hoofde vleide tegen zijn schouders, behoefte als ze er aan had gekoesterd te worden.
In haar temperament van creoolsche had ze hartstochtelijker hem gewenscht, meer gloed bij zijn liefkozingen, een woeste omarming, die haar fysiek pijn zou veroorzaken liever dan zijn sentimenteele aanhaligheid.
In 't begin had ze hem gegeven van den gloed, die haar zelf verteerde, de afstraling van het vuur, dat woedde in haar boezem en hij had er zich aan gelaafd, zwelgend in den rijkdom van haar weelderig lichaam, zonder in zich te voelen ontwaken de macht om haar passie te bevredigen.
En teleurgesteld, ontevreden soms na ogenblikken van hun innigst samenzijn, bleef ze nadenkens staren voor zich uit, zich herinnerend de eens zoo vaag gehoorde woorden "totoks zijn heel anders," dat nu als volle waarheid haar klaar en duidelijk was geworden en herhaaldelijk gedurenden den dag kwam 't soms met een zucht haar van de lippen als een klacht, onuitgesproken, maar diep gevoeld: "hij kan 't niet helpen, totoks zijn heel anders."


inhoud | vorige pagina | volgende pagina