doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

mevrouw E. Overduyn-Heyligers: Warm bloed
Utrecht: Bruna, 1904


[50:]

Hoofdstuk IV.

"Non, ik wil je spreken, kom even in mijn kamer," zei Roos na 't ontbijt.
"O mama, zeker om mij weer te waarschuwen! Ik ben er beu van. Stel u maar gerust."
Toornige gloed steeg op over Roos haar gelaat.
"Ik weet al wat u zeggen wil, spaar de moeite. Jansen heeft mij gevraagd om belet bij U te vragen voor hem; hij komt om twaalf uur even met u spreken..."
Verbaasd zag Roos haar aan.
"Om..."
"Om mij ten huwelijk te vragen natuurlijk. Ik zal hem aannemen, dan is al het gezeur uit, dan kunt u al uw waarschuwingen sparen, 't beste is om heel gauw getrouwd te zijn"...
Zij liep weg, boos.
Snikkend volgde Roos haar in haar boudoir.
Een tranenvloed ontlastte het bezwaarde gemoed der moeder. Zij viel neer op de kleine kanapee en bedekte haar gelaat met den fijnen batisten zakdoek, en zich geweld aandoende om te spreken snikte zij:

[51:]

"Je zegt, dat Jansen komen wil, non, dat is goed, heel goed... maar wil je met hem trouwen, ik bedoel hou je van hem?"
Zij zag niet, dat Diana onmerkbaar haar schouders ophaalde.
"Wij willen niets liever, papa en ik, dan je gelukkig getrouwd te zien; wij zijn niet jong meer, 't is een geruststelling voor ons als we weten, dat er iemand is, die voor je kan zorgen, als wij het niet meer kunnen doen; maar... ik ben zoo bang!".... Weer beletten tranen haar verder te spreken.
"Dat ik niet genoeg van hem houwen zal! Soedah! breek uw hoofd daar maar niet meer. Ik heb wel eens gehoord dat een meisje eigenlijk nooit haar man werkelijk liefheeft voor 't huwelijk; dat komt later weg."
Roos sprong op, heelemaal van streek.
't Was ook zoo onverwacht gekomen.
Ze wist niet ofze er blij om zou zijn of niet.
Diana sloeg haar armen om d'r hals.
"Wees nu maar kalm maatje! U hoeft 't niet zoo aan te trekken."
"Ja maar non, hou je van 'm? Hou je van 'm zie je?
Daar komt 't op aan! God! wat zal papa er van zeggen? 't Is zoo gauw..."
Ontevreden liet Diana haar moeder los en wierp zich op een wipstoel.
"Nu zijn de rollen omgedraaid. Eerst was Jansen alles, een soliede jongen, die niet hield van rooken en drinken en God weet welke deugden meer bezat."
"Dat heb ik je nooit gezegd non! Hij is veel beter dan... dan... van Maren, maar rooken en drinken..."
"Nu ja, 't komt er zoo precies niet op aan; 'n enkele deugd meer of minder."

[52:]

Roos boudeerde. 't Kon haar eigenlijk niets schelen, zat ze te denken. Diana moest maar doen wat ze wilde.
Wat hielp 't of zij zich het hoofd brak met de vraag of 't kind van hem hield of niet. Zij was er het meisje niet naar om iets te doen, wat ze zelf niet wilde, bovendien zou 't haar verlossen van een groote angst, een ontzaglijke onrust die haar al dagen lang
vervolgde. 't Was of een onheil haar kind, henzelf bedreigde... ze wist niet wat 't was; daarom zou 't goed zijn als Diana getrouwd was, dan waren ze ten minste van die zorg bevrijd.
De kokkin, vragend aan de deur me tzangerige stem om het eten uit te geven voor de keuken, maakte een einde aan 't tête-á-tête.
Sloffend op de fijne rieten muiltjes ging ze naar het achtererf, begeleid door luid geklingel van den sluetelbos, die aan een zakdoekpunt gebonden, over haar borst bengelde.
Onder 't loopen bedacht ze of ze Jansen voor de rijsttafel zou vragen, hij zou zeker wel graag wat langer willen blijven;... maar tegelijk verwierp ze deze gedachte, ze zou hem toch niet eens het jawoord kunnen geven de Kanter wist er niet eens iets van, die kon toch niet, thuiskomende uit de stad, zijn dochter geëngageerd vinden zonder dat hij daarin tenminste gekend was geweest. Later maar, dacht ze. En in stilte liefkoosde ze de blikjes van Tieleman en Dros, die met opschriften van patrijzen, appelmoes en andere lekkernijnen zich rijdden in de goedang, een lucullusmaal voorspellend aan den toekomstigen schoonzoon...
Diana had haar kamerdeur op slot gedaan en de haarspelden uit heur haar getrokken, haar eerste bezigheid wanneer ze slecht geluimd was.

[53:]

Ontevreden wierp ze zich achterover op haar rosen divan, die stond onder het raam van haar slaapkamer.
Als een spookgeschiedenis warrelde haar alles door 't hoofd. Jansen zou komen, haar hand vragen heel correct, ze zou geroepen worden, hij zou 't tegen haar nog eens zeggen en heel bedremmeld voor haar staan. He!!...
Met een beweging van ongeduld vloog ze overeind.
"Misselijk! daar! misselijk! Ik walg er van!"
Ze nam een boek van 't rekje, 't was Heine. Weer ging ze liggen op haardivan, eerst met een smak een kussen gooiend op het andere. Ze begon te bladeren in het boek, steeds ongeduldiger, eindelijk begon ze te lezen, eenige oogenblikken, toen wierp ze het boek op den grond.
"Wat een nonsens! Die vent weet er ook al niks van! niks! niks! soedah! Goed voor de ouwe tijd met zijn gezeur, nou is 't om je daaraan te ergeren"...
Ze bleef liggen haar armen onder 't hoofd, starend naar 't plafond waar beefden grillige figuurtjes van zonnelicht, dat naar binnen gluurde door een klein kiertje van neergelaten jaloesiën.
Soms was 't of ze in snikken zou uitbarsten, dan weer dwong ze zich met tergende kalmte te turen naar de zonplekjes op 't schaduwrijke plafond. Zoo bleef ze liggen bewegeloos kalm, terwijl daarbinnen woedden vlammem van het roode passie, die uitsloegen naar haar licht bruin getinte wangen.
Gedruisch van heen en weer loopende bedienden, bracht haar in eens tot zich zelve. Verschrikt zag ze naar de kleine vergulden pendule, die op elf uur wees. Zij begon zich te kleeden met uiterste zorgen.
Haar schoonheid was haar altijd een groote schat geweest; zij hechtte er aan ook zelfs Janssen er door te verblinden.

[54:]

"Non, ben je klaar? 't Is bij twaalven!"
"Ja ma, ik ben bezig mijn haar op te maken."
Ze rekte zich uit, stijf van 't lang in dezelfde houding liggen op den divan. In haar
slaapkamer was 't donker. Ze wierp open met een zucht de jalousiën; felle zonneschijn stroomde naar binnen. Hij verblindde haar; ze bleef een oogenblik in gedachten naar buiten staren, waar langs 't gazon op de helwitte grind bloempotten met rozen rijdden; een einde verder midden op het grasveld stond een met rose vruchten beladen djamboeboom. 't Was haar nog nooit opgevallen, dat de vruchten er zoo malsch en
sappig uitzagen. Een zwerm musschen deed zich er aan te goed. Vanmiddag, beloofde ze zich, zou ze er wat van laten plukken om roetjak te maken... ze verlangde er al
naar... maar nu eerst aankleeden. 't Is waar ook... met loom gebaar ontsloot ze haar
kleerkast, waarin verschillende toiletten naast elkaar hingen.
Een voor een betastte zij ze, tot zebij een rose netdoeksche matinée op hield en
deze afhaakte. Een geur van versche bloemen verspreidde zich in de kamer.
Zij snoof ze met wellust op.
In enkele oogenblikken was ze klaar met haar toilet. 't Golvende haar kroesde vanzelf zoodra ze met haar hand eenige malen haar kuif naar voren had geduwd.
Jammer, dat ze zoo'n kleur had, ze had expres haar rosekleedje er om aan willen oen.
"Kan ik Nonnah helpen?" vroeg een stem aan de deur.
Ze draaide den sleutel om, en ma Ngalim kwam binnen.
"Mevrouw zegt, dat Nonnah zich vlug moet kleeden. Welke schoenen wilt u gebruiken?"
"Geef mijn goudleeren en rose kousen!"

[55:]

De meid knikte en begon zwijgend alles klaar te zetten en een paar kousen te ontrollen.
Geheel ongekleed ging Diana zitten op den rand van haar bed, terwijl het oudje begon haar kousen en schoenen aan te trekken.
"Is er al visite?"
Zwijgend schudde de meid het hoofd.
Ze was nog niet gereed met den rok vast te haken, toen een rijtuig 't erf opreed.
"Zou hij met een rijtuig komen? Zeker om vooral netjes te zijn," dacht ze en eventjes kwam een glimlach om haar lippen.
Toen zij in den spiegel zag vond ze, dat de kleur van haar kleed haar goed stond. 't
Scherpe lichtrood temperde het incarnaat van haar wangen.
"Hoe zie ik er uit boe?" vroeg ze, telkens opnieuw met haar bedaklap zich langs het
aangezicht wrijvende tot zuivere arcaden.
"Oeah! Nonna manies kaladelima," [Nonnah is lief als de granaatappel] zei de meid, met
welgevallen haar meesteres beschouwende.
Geheel emotieloos zette ze zich nu op een stoeltje in haar boudoir tot ze zou geroepen
worden naar voren.
Onwillekeurig gleed haar meisjesdroom aan haar oog voorbij, de droom van tevinden een ziel, die ééne, die haar levensgeluk zou uitmaken, op wie te steunen, zich afhankelijk van te wetem, haar een illusie had geschenen. Allerlei stoute daden, die onversaagd de middeleeuwsche ridders deden om zich te veroveren de lang verkoren bruid, dwarrelden haren geest voorbij. Hoe koel vormelijk, zonder de minste passie, leek haar de voorbereiding tot een Indisch huwelijk, een doodgewone verbintenis, gevraagd en aangenomen als een dans op het bal. Van liefde, van zich de

[56:]

genegenheid veroveren was geen sprake. Val je in den smaak dan wordt je gevraagd, doodgewoon als een koopwaar... eigenlijk... "Niet aan denken," suggereerde ze zichzelf en ze sprong op. Ze had nu eenmaal tegen haar moeder "Ja" gezegd. Wat kwam 't er nu verder op aan. Of 't nu anders ging dan met Dora, haar vriendin, die jaren lang al attenties bewezen werd door haar bewonderaar, een schooljongen van haar eigen leeftijd, dat kwam er niets op aan. En Diana had er vaak haar schouders over opgetrokken, 't leek haar te kinderachtig, zoo'n kalverliefde en dan geduldig te moeten wachten tot zoo'n jongen een positie zou hebben en toch... ze waren doodelijk van elkaar die twee. Een in stilte gwisselde handdruk, een gesloten zoen bracht hun een hemel van gel...
"Nah! Nonnah! njonja panggil!" [Mevrouw roept juffrouw]
Een bloedgolf stroomde haar naar de wangen. Zij ging nog even voor den spiegel, even nog het haar wat meer uitgehaald naar het voorhoofd, toen voelde ze een ijzige kou om haar hart grijpen, ze voelde zich blauw worden om de lippen. Haar vingertoppen waren kil als die eener doode, en loom met langzame schreden ging ze langs de binnengalerij naar voren. Achte het Japansche schutsel reeds zag ze hem zitten, tusschen papa en mama. "Wat een toestand! Wat een toestand! belachelijk," suisde het in haar. Ze bleef even gluren door de kieren van het schutsel. Zijn zonnehelm stond op een knaapje aan de balustrade, een zonnestraal speelde in den metalen punt, die schitterde op het hoofddeksel. Ze had nog nooit die Indische uniform zoo nauwkeurig gezien; de witte tressen deden mooi over de gevulde gestalte, nauw gesloten in de witte uniform, ze

[57:]

zag hoe hij zenuwachtig bewoog zijn hand, waarin hij omklemd hield het gevest van zijn sabel.
En voelend op eens alles voor haar ronddraaiende, in een wolk vervlieden de gestalten in de wippende stoelen, staarde zij naar buiten steeds, naar buiten den weg op, langs hen heen, door de wijde kieren van het kamerschut.
Was 't een visioen geweest, een droom?
Bijna zou ze in tranen uitgebarsten zijn. Ze had hem gezien op den breeden zonbeschenen weg voor het huis, hem, van wien haar droomen vervild waren, naar wien haar ziel snakte en... ze zag haar moeder opstaan van haar sroel, en ineens werd het klaar in haar, dat ze te lang reeds had getoefd, dat haar moeder zou komen om haar te roepen en zich geweld aandoend gewoon te zijn, trad ze in de voorgalerij.
Jansen verbleekte stamelende een onverstaanbaen groet en 't leek haar belachelijk, de situatie.
"Meneer Jansen heeft onze toestemming gevraagd om je even alleen te mogen spreken non," zei de Kanter, door Roos met een briefje van zijn bureau geroepen en niet al te zeer verrast door het plotselinge huwelijksaanzoek.
't Was voor Jansen een wenk om het woord tot Diana te richten, bescheiden trokken de ouders zich terug.
Bijna onmogelijk was het hem een woord uit te brengen, dikke zweetdroppelen parelden op zijn gloeiend voorhoofd.
Een doodsche stilte heerschte, een stilte, die voor Diana ieder oogenblik pijnlijker werd, tot plots hij zich oprichtte en voor haar kwam staan.
"Juffrouw de Kanter, ik hoop niet, dat de reden van mijn bezoek u geheel onbekend zal zijn. U kent mij nog wel heel weinig, maar toch zult u gemerkt hebben, dat ik u van het oogenblik af, dat ik u gezien heb, neen reeds van

[58:]

te voren, heb lief gehad. Bestaat er eenige kans, dat ik u niet onverschillig ben, zou 't u mogelijk zijn om later ook een beetje van mij te houden?"...
Hij had bevend haar hand genomen, die ze hem liet.
Terwijl hij sprak tot haar, voelde zij vaag sympathie voor hem ontwaken, zijn eerlijke oogen zagen haar zoo oprecht aan, dat 't haar geen moeite kostte "ja" te zeggen en toe te laten, dat hij haar ophief in zijn armen en haar kuste, voorzichtig, zacht als zou een warmere omhelzing haar ontwijden....
Wel had ze zich de liefde hartstochtelijker gedroomd, wel had een opbruisende meer klank gevonden in haar vroegrijp meisjeshart, maar toch bekoorde haar de kuische zachtheid van den blonden reus, die nauwelijks met zijn lippen haar voorhoofd beroerde, licht omslten door zijn forsche armen, het slanke meisjeslijf hield omvat.
"Kan je een beetje van me houden?" vroeg hij kinderlijk schuchter aan haar oog terwijl een bloedgolf hem naar het voorhoofd stroomde.
Zij knikte, betooverd door het wonderzoete, dat van hem uitging, overgietend haar ongerepte ziel van meisje, waarin vaag slechts indrukken waren neergeschreven, die door zijn Al omvattende liefde, teeder in kuisch, zouden vervagen. En toen 's avonds hij weergekeerd op haar verzoek, met een nachtkus de belijdenis harer liefde dronk van haar loppen, voelde ze zich gelukkig, oneindig zalig, zich te weten zijn bruid.
Een leven van visites maken en recepties houden brak aan.
Batavia fluisterde over het onmogelijke huwelijk, zooals de moeders smalend het noemden, afgunstig te weten dezen huwelijkskandidaat verloren voor hare dochters. De kameraden heimelijk lachend om Jansen, die 't zoo gauw "te pakken" had gekregen en maar recht op zijn doel was af

[59:]

gegaan; vreeselijk coorect, maar stom, God zoo stom. Ze zouden er zich niet aan gewaagd hebben. Een goed veldheer verkent eerst zijn terrein voordat hij zijn legers laat ageeren. Sommige vonden Diana een beetje beauté du diable waar Jansen later nog last van zou krijgen, verduiveld veel last ook; en anderen meenden weer, dat ze hem eigenlijk had aangenomen om uit de saaie atmosfeer bij haar ouders verlost te worden, doch de meesten benijdden hem, dat hij 't hun afgesnoept had...
Weinigen voelden wat er omging in het hart van den eenvoudigen jongen, die trouw aan de lessen van huis meegekregen, pal had gestaan temidden van de bruisende levensstroom, die met hardnekkigen kracht opnieuw telkens had getracht hem in zijn woeste omarming te doen wankelen.
Eenvoudige eerlijke jongen, zooals 't aan enkele moeders gelukt van haar zonen te maken, kon hij zonder schroom zijn oog opheffen tot een rein meisje.
Doch gelukkig over de vervulling van zijn hartewensch, had hij niet geweten wat te doen, toen de ouderlijke toestemming hem de begeerde bruid in de armen voerde; de bruid, die hem van heiig ontzag deed sidderen, zoovaak zij hem met haar gloeiende kussen overlaadde.
"Zij zal hem wel leeren vrijen, hij mag wel een handje geholpen worden", giechelden de dames, in hem ziende den schuchteren blonden reus, van wien bij uitzondering in Batavia's chronique scandaleuse geen prikkelende avonturen de ronde deden.
Hij zelf wist niets, had oog noch oor voor 't geen om hem heen gesproken en gefluisterd werd. Verrukt in het bewustzijn zijn geliefde bij zich te hebben, haar warme genegenheid met den dag voelende toenemen, leefde hij in een droom van geluk. Als groetenden hem voorbijgingen

[60:]

en hij even een bewonderenden blik opving, voelde hij zich duizelen van trots. Eens
toen van Manen hem voorbij ging, en lang met zijn doordringende oogen Diana bleef
aanzien, haar groetend met oneindige distinctie, zonder hem daarin op te nemen, voelde hij een ijzige koude zijn hart beroeren. Als onwillekeurig zag hij naar zijn meisje en 't trof hem, dat een donkere blos zijn gelaat overtoog, doch 't was slechts een ondeelbaar oogenblik geweest, terstond daarop vervaagd door de emotie die 't hem gaf, haar handje, dat op zijn arm rustte, beveiligend tegen zich aan te drukken; zich zelf bijna verwijtend, dat er in zijn hart nog plaats was geweest voor vijandelijke sensatie,
naast het groote geluk, dat het vervulde.
En toen daarna op de soirées en feesten hen ter eere bij vrienden en kennissen gegeven, niet op nieuw aan diens tegenwoordigheid hij werd herinnerd, was zijn geluk volkomen.
In de bijgebouwen had Diana's plotselinge verloving opzien gebaard. Verheugd over het besluit van haar meesteres had de oude Ngalim het dadelijk aan de anderen
verteld.
"Ik kan nu tenminste hier in dienst blijven als de nonnah gaat trouwen," zei ze, toen ze 's avonds in haar kamer strootjes rookten en koffie dronken.
"Als nonnah niet was gaan trouwen, was ik weggegaan; ik ben bang."
Veelbeteekend had de kokkie toen haar schouders opgetrokken, terwijl de koetsier
met smalende beweging zijn onderlop krulde.
"Hij is goed die luitenant Jansen, ik ken hem al lang," beweerde Ngalim.
Soerô, de koetsier, slikte den rook van zijn strootje bijna hoorbaar in en liet die toen langzaam door neus en mond

[61:]

terugkomen, half peinzend de pikzwarte oogen gericht op zijn donkere welgevormde
hand, waarin hij zijn strootje ronddraaide, en die slap neerhing over
zijn knie.
"Ik had nooit gedacht, dat de juffrouw een man als luitenant Jansen had kunnen
aannemen, in mijn oogen is er niemand onder de Europeanen hier zoo leelijk als hij; groot, breed, met bijna wit haar en knevel en oogen zoo licht als van een kat."
"Wat weet jij ook van Europeesch mooi?'
plaagde Ngalim geergerd.
"Misschien weet ik er niets van; maar onze juffrouw weet er dan ook niets van. zij is te veel kind van Java om iets in kattenoogen en witte menschen te zien. Zij draagt wel de kleeren van Europeanen en spreekt Hollandsch; maar in haar hart is zij een Javaansche, haar bloed is war..."
Ongeduldig was het oudje opgestaan mompelend, half onverstaanbaar "Koerang adjar." [Onbeschaamde] Het hinderde haar om met den koetsier over haar meesteres te spreken; zoo vaak had ze zich voorgenomen dit niet meer te doen. Nu was ze weer door die verloving er toe gekomen, ze nam zich voor er in 't vervolg op te letten, dat zij in zijn bijzijn niet meer over haar zou spreken; en zoekend een motief om een eind aan het gesprek te maken, gaf ze voor in de kamer van haar meesteres het nachtgoed nog te moeten klaar leggen.
Langzaam, een voor een, waren ze toen weggegaan de anderen, sommigen gingen op het stoepje voor hun kamerdeur neerhurken om stil te genieten van het maanlicht, dat hel binnenstroomde in hun kamers.

[62:]

Ze konden er uren zitten na volbrachte dagtaak, uitrustend van de vermoeienis en genietend van de aanzwevende koelte, die zoete bloesemgeuren meevoerde en hen stemde tot droomen.
Een enkele slechts, in een donkere saron gehuld, ging geruischloos voorbij om aan een, op eenigen afstand gelegen put te gaan baden; dan kwam voor een oogenblik het neerstroomende water de doodelijke nachtstilte verstoren, een enkele maal afgewisseld door de klagende tonen van een fluit, waartoe verliefde inlanders hun toevlucht nemen, om het hart van een verafwonende beminde hun liefde te betuigen. Eenvoudig, kort, is de melodie ontlokt aan het primitieve instrument, toch doet zij het hart van den ernstigen hoorder trillen en bevat zij oneindig veel schoons voor hen, in wier hart zij weerklank heeft gevinden.
Meermalen, als 's avonds allen ter ruste zich begeven hadden, en het huis, omgeven door diep geboomte, schaduwde in zachtglanzenden maneschijn, had Diana onhoorbaar haar kamerdeur geopend om te luisteren naar de zoete tonen, die klagend haar oor troffen. Ook was 't wel eens geweest naar 't gezang van een vrouw, dat plots in de nachtstilte weerklonk, een oogenblik, om de ode te zingen aan de maan.
"Wie zingt 's nachts toch zoo baboe, ik luister er altijd naar?" vroeg zij dan aan Ngalim, die haar lachend zei, dat de kokkie met maanlicht buiten kwam.
"En wie fluit toch soms zoo mooi?'
"O! dat is die gekke koetsier, die onder den tjempakkaboom uren lang zit te fluiten, hij is immers gek."
En als weer 's avonds de klagende melodie, door den nachtwind gedragen, haar oor bereikte, was 't haar wonderlijk te moede, dat zij moest luisteren nu; duidelijker

[63:]

wilde horen het geluid, dat haar hart deed trillen. Soms zuchtte ze als ze na even buiten gezeten te hebben, sloot haar kamerdeur en licht geroerd haar zachte
kussens opzocht. 't Gaf haar een niet te analyseeren emotie van te moeten weenen en lachen tegelijk en eens haar gewaarwording erover mededeelend aan Jansen, was hij in lachen uitgebarsten, de volbloed Europeër ontoegankelijk voor de waardeeringen van Oostersche melodieën.
Geschokt had Diana hem toen aangekeken, verrast, ontstemd, voor 't eerst onbegrepen door hem die haar geheimste gedachten zoo vaak verstond.
"Herman, ik zal er met jou nooit meer over praten, je bent veel te Hollandsch om 't te voelen," had ze geërgerd gezegd.
En hij had haar in zijn armen gesloten, gekust op mond en oogen, lachend, lachend aldoor, dat hij 't niet helpen kon, maar juist dat fluiten hem zoo vaak verveelde...


inhoud | vorige pagina | volgende pagina