doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

mevrouw E. Overduyn-Heyligers: Warm bloed
Utrecht: Bruna, 1904


[5:]

Hoofdstuk I

Ze was in Brussel op kostschool geweest, vier jaren lang.
Het had heel wat tranen gekost eer het besluit was genomen haar weg te zenden, verweg naar Europa, waarvan haar moeder zich geen flauw denkbeeld kon maken, en waarvan de vader niets meer had overgehouden dan een vluchtige herinnering aan armoe en bekrompenheid zijner ouderlijke woning, waar het tweemaal-omkeeren-van-een dubbeltje-eer-het-uit-te-geven noodzakelijk was geweest om niet in schulden te komen en ieder, op den duur, het zijne te kunnen geven. Hij had nooit terug verlangd naar het milieu van burgerlijke afgemetenheid, waaruit zijn familie voortsproot. Gehuwd met een nonnaatje had hij zich wonderwel weten te schikken in zijn bestaan van koffieplanter, eerst heel nederig, als assistent, waarbij zijn bescheiden inkomen met zorg werd beheerd door Roos, de dochter van den opzichter, voor wier physieke bekoorlijkheden zijn Hollandsch hart dadelijk ontgloeide en wie hij vroeg, in strijd met de toenmalige gewoonte, om zijn levensgezellin te worden.

[6:]

Ze trouwden spoedig na aankomst in het vreemde land, en Roos als een echte dochter des lands, zich kunnende schikken en plooien in alle levensomstandigheden, Roos wist de simpele assistentswoning om te scheppen in een paradijs en als de Kanter 's morgens broeg uit de badkamer in de achtergalerij trad, waar de koffie hem tegengeurde, bereid door Roos haar nijvere handjes en zij hem die blozend en vriendelijk aangaf, met kleine coquette beweginkjes gracielijk wiegheupend in de net gesreken, van melatiegeur doortrokken kabaja, dan genoot hij van een ongeëvenaarde weelde, een bien-être, waarvan in de meest gefortuneerde gezinnen in Europa geen denkbeeld te maken valt.
Roos las geen couranten, ze was niet litterair ontwikkeld; voor Gyp's werken, die zij gewoonweg boeken van Hijp noemde, voelde ze een diepe minachting, eensdeels omdat zij ze niet kon uitstaan, anderdeels omdat 'tgeen de Kanter er haar uit vertalde haar heel onbelangrijk voorkwam; maar... Roos was een goede huisvrouw. Geen smetje kleefde aan de eenvoudige djattiehouten meubeltjes, en wie een blik in de slaapkamer gegund werd, zou haar een aangeboren goeden smaak niet kunnen betwisten. Hier golfden om het ijzeren ledikant klamboes van rose tulle, opdroomend als een ochtendwolk tegen het reinwitte plafond en den divan onder het opengeslagen venster, dat uitzicht gaf op den zorgvuldig onderhouden tuin.
Die divan, dien ze met haar ijverigen vingertjes telkens opnieuw overtrok, omdat haar katE kipje zoo vrijpostig was alle dagen even door het raam naar binnen te wippen en er haar miniatuureitje neer te leggen, was Roos haar trots. Als 's middags de Kanter in de tuinen moest blijven, deed ze er haar siesta, achter de gesloten jalousieën, die de brandende zonnestralen buiten hielden; 't was háár hoekje, ten minste

[7:]

tot zoolang geen rose koeroengan een klein blozend lijfje er tegen muskieten beveiligde.
De Kanter had er vreeselijk tegen opgezien, met een klein tractement een baby in 't vooruitzicht, 't was verschrikkelijk. Hij zou Roos nooit kunnen geven wat haar toekwam in die dagen, 't zou zooveel geld kosten, ze zouden nu zeer zeker in schulden moeten komen...
Maar Roos spotte met zijn zorgen en heel triomfantelijk toonde ze hem haar spaarpot.
"Wat, heb je van 't kleine tractement nog kunnen oversparen kind?" vroeg hij verbaasd.
"'t Is niet alles, zie maar, Roos heeft nog meer," en netjes opgestapeld toonde ze hem de kleine kleertjes, die de komst van het kleintje afwachtten. Een mooie rottang krandjang was gevuld met keurig afgewerkte kabaaitjes en andere zaken, en de kleine matrasjes, die door de koeroengan gedekt zouden moeten worden, lagen opgestapeld in de kast.
"Maar waar heeft ze dat dan toch allemaal van kunnen koopen?" vroeg hij, haar streelend over 't pikzwarte haar.
"Allemaal uit onze tuin, de kapok heb ik verzameld en gebruikt voor de matrasjes en de andere dingen heb ik gekocht van 't eierengeld. Dacht je, dat ik je telkens wil vragen om geld, als ik weet, dat je 't toch niet heb? Ik kan 't immers veel beter zelf verdienen."
En trotsch stralend van geluk toonde ze hem de drie bankjes van honderd, die ze had kunnen oversparen, door op het eigen erf te kweeken wat anderen duur moesten koopen, en door haar handel in zuren, confituren en gebak, dat in den omtrek, en zelfs door de Kanter geprezen werd, zonder dat hij wist, dat Roos dit liet verkoopen.
Hij had haar verwonderd aangezien. Hoe had hij ook zoo dom kunnen zijn om niet te begrijpen, dat niet alles van

[8:]

zijn klein tractement kon gebeuren. Was zijn vrouwtje daarom zoo onvermoeid geweest in zorgen voor hun kippen en eenden en ander gedierte, dat 's middags, als zij de paddie uitstrooide, in groote drommen, onder blij gekakel kwam aanstormen! Was dat dus de bron geweest, waaruit zij putte om hun inkomsten te vergrooten! Vol bewondering nam hij haar in zijn armen.
"En ik heb mijn arm Roosje laten werken, altijd maar door. genoten van 't geen de kleine vingertjes voor het huishouden verdienden en nooit er aan gedacht de zorgen en vermoeidheid van 't hoofdje weg te kussen..."
Zij was hem dankbaar voor zijn lof en genoot van zijn liefkozingen, die haar nimmer zoo veel vreugde hadden gegeven als op dit oogenblik.
"En ben je nu nog bang, dat we niet zullen toekomen met het geld als er een kleintje is?" vroeg ze schuchter, als vreesde zij een bevestigend antwoord te zullen hooren.
Maar hij sloot haar opnieuw in zijn armen.
"Geen wettelijke troonsopvolger kan een heerlijker ontvangst bereid worden dan onze kleine, Roos, ik zal alleen reden hebben om jaloersch te zijn, voor mij zal er wel geen tijd overblijven," zei hij met een gelukkigen lach. En in dit milieu werd het kleintje verwacht.
"Als 't een meisje is, moet zij Diana heeten, manentje, een jongen kan me niet schelen, Jan of Piet of zoo iets; maar een meisje Diana. Ik heb altijd gekeken naar die plaat in de binnengalerij, daar onder staat "Diana" en nu wil ik, dat mijn dochtertje zoo heeten zal."
De Kanter knikte, niets was hem liever dan zijn Roos haar zin te geven.
En op zekeren vriendelijken ochtend, toen met voorzichtige passen een oude vrouw het achtererf op sloop, en geheim-

[9:]

zinnig verdween in de slaapkamer, deed Diana haar intrede in de wereld, en zij was hartelijk welkom.
Sedert die dag kwam er groote verandering in het gezin der de Kanters. Roos was een voorbeeldig moedertje en voedde haar kleintje op met de toewijding en nauwgezetheid, die haar steeds hoogere achting deden verwerven op de plantage.
Diana groeide op tot een slank Indisch meisje, en lief tropisch bloempje, dat in gratie en maniertjes afstak bij de bruine vriendinnetjes, met wie haar moeder haar wel eens veroorloofde te spelen. Zij zou voorzeker evenals haar moeder op het land haar opvoeding gekregen hebben, als niet de fortuin voor de Kanter een gunstige wending had genomen en hij zich op zekeren dag tot administrateur zag benoemd van Kebon Doerie.
Ze waren een oogenblik bedwelmd geworden door het geluk, hij en Roos elkaar aanstarend als in een droom, en tegelijk kwam 't schrikbeeld zich plots aan hen opdringen, dat thans Diana moest weggezonden worden naar Europa. Zij moest een meer gesoigneerde opvoeding ontvangen, want de kringen warin ze later zou verkeeren, eischten een hoogere beschaving dan Roos haar op de plantage kon geven.
En zoo vertrok zij, de diep bedroefde ouders ouderlatend, eenzaam en verlaten, om terug te keeren na vier jaren in de ouderlijke woning, niet meer op het zoo geliefde Kebon Doeri, maar op Goenoeng Saharie te Batavia, waar zij haar vader in den nieuw benoemden inspecteur der cultures kon begroeten.
Wel had Diana immense voorstellingen zich van haar ouders gemaakt, gedurende haar verblijf op kostschool, als soms spontaan 't bij haar opkwam hoe anders 't in Indiï

[10:]

bij hen in huis was geworden nadat papa administrateur was geworden; hoe 't haar leed gedaan had te moeten vaarwel zeggen 't lieve huisje met 't lommerijke erf, waar zij zoo heerlijk met de Javaantjes had mogen spelen, onder de tandjong boomen, die al maar bloemetjes neerstrooiden omlaag, van die lichte sterretjes zonder stengel, schier of ze uit den hemel boven hun hoofden neervielen. Heel kleine sterretjes met bruine puntjes, die ze met Ngalim tot halssnoer en armbanden reeg, en soms Ngalim het kleine Inlandsche kind om de miniatuur kondE schikte. Hoe dikwijls had zj er naar gesnakt, naar dit onschuldige spel harer kinderjaren. Zou Ngalim groot geworden zijn? Zeker wel.
Ze zou nu niet meer met haar ootoo van bonte lapjes, als een slabbetje voor 't bloote lijfje gebonden, in een kleine sarong rondloopen.
't Was op kostschool heel vormelijk en deftig geweest en ze had er vriendinnetjes gekregen. Eerst hadden ze haar schuchter aangezien met haar donkere gezichtje en 't kroezende pikzwarte haar; maar later waren ze toch genaderd één voor één, nadat Diana maanden achtereen afgezonderd van al de anderen haar gang was gegaan, zonder notitie te nemen van iemand dan van de secondantes, als ze haar wat vroegen en ze eens een meisje, dat har voortdurend had aangegaapt en de anderen aanstootte, in een oogenblik van drift was aangevlogen en haar en dracht slagen had toegediend.
"Je bent een gemeen kind, een valsche kat," had er een smalend gezegd en haar verachtelijk aangezien.
"Kom maar hier, dan kan jij ook krijgen," had ze geantwoord en als niet een der onderwijzeressen, die surveilleerde in het speeluur, was toegetreden en haar had weggetrokken, zou ze zeker haar woede gekoeld hebben.

[11:]

"Weet je wel, dat je niet mag slaan? Dat doen we hier in Holland niet," zei de juf.
"Neen, maar plagen doen ze in Holland wèl, en dat wil ik niet; mdat hun gezicht wat witter is hoeven ze mij niet te plagen, ik doe hun immers niets," had ze geantwoord met fonkelende zwarte oogen.
De juffrouw liet 't kind, dat ziedde van toorn, aan haar lot over. "Bemoeie jullie je niet met d'r," zei ze; maar deze vermaning werd in den wind geslagen. Na 't voorgevallene gingen de de andere meisjes belang stellen in Diana, zij vonden haar een heldin, eene, die had gedurfd tegen de p i e r, zooals ze de juffrouw om haar lengte noemden; en sedert dien tijd kreeg Diana vriendinnetjes...
Eerst schuw achterdochtig had ze gekeken als deze of gene haar kwam vragen om mee te wandelen, maar langzamerhand week de achterdocht en bleek 't, dat Ngalims speelmakkertje ook Hollandsche vriendschap kon koesteren.Alleen 's avonds in haar smalle bedje als ze stijf kneep haar oogjes toe om niet te zien die nare schaduwen, die voortbewogen golvend lands den muur, dacht ze met weemoed aan haar lommerrijk huis en 't erf met kippen en eenden en ganzen en kalkoenen, te midden van wier vroolijk gekakel zij met Ngalim zich had bewogen; elk in de kleine handjes een bakje met paddie waarin brutaal een gans soms haar breeden snavel stak, en Diana van schrik het bakje liet vallen en de inhoud op den grond viel zoodat 't woeste goedje pikkend aanvloog en zij bijna wegschool schreeuwend met pret, te midden van de kleurige vlerken die fladderden om haar heen.
't Waren haar eenige souvenirs van Indië, waaraan ze met zooveel weemoed terug dacht.
Als ze terug kwam zou alles anders zijn, weer anders

[12:]

dan op de plantage waar papa administrateur was gewordenen waar Ngalim op het achtererf moest blijven. Hoe hadden ze beiden getreurd over de scheiding en er niets van begrepen waarom 't moest nu zoo, ze hadden zoo prettig gespeeld samen en ineens was 't gedaan geweest en moest Diana weg naar Europa, enkel en alleen omdat ze telkens naar achteren liep naar de kamer van Má Ngalim, waar ze zeker was het meisje te kunnen vinden.
Hoe zou 't nu zijn, nu ze terug kwam? Ze was volwassen, "een dame" zooals de meisjes haar plagend noemden, toen ze wegging. Zij had Europeesche manieren, sprak vlot de vreemde talen, kleedde zich met veel smaal en de donkere limpide oogen waren gewend geworden de zaken te beschouwen zooals ze waren.
De onderwijzeressen hadden het noodig gevonden haar een gezonde practische levensopvatting te suggereeren...
Toch sluimerde in haar innigste innerlijk een zucht tot droomen, die zij van Java's bergen en diepe schaduwen, en bloemengeuren naar 't ijsbevroren Europa had meegevoerd. Ze hadden 't gekortwiekt, gehavend, maar niet uitgeroeid met wortel en tak.
En toen in den panier met de prachtigste paarden gespannen, aan het station bij het Koningsplein zij naast haar vader hezeten, den groet opving van de voorbijgangers, voelde ze, dat ze Europeesche manieren had gekregen, haar beschaving haar streelend omgaf met aureool van voornaamheid, die paste in de omgeving, waarin papa geplaatst was; maar dat ze nooit zou kunnen verloochenen het warme bloed, dat haar door de aderen vloeide.
Zij voelde zich ademen in de zwoele atmosfeer, die haar behaaglijk aandeed, zij voelde 't zacht aandeinen, 't zalige verrukken van troposche weelde, die tot haar sprak

[13:]

uit de schitterende villa's langs Koningsplein, uit de wuivende palmen, die haar van Priok het welkom hadden toegenijgd en weggezonken in de diepe kussens van 't lichte wagentje, fluisterde ze bijna onhoorbaar van zalig verukken: "O, papa, wat is 't hier toch heerlijk"
Met een forschen ruk sloegen de Sydniërs het pad in, dat leidde naar het in diepe schaduw weggedoken huis van Goenoeng Saharie, waar wit opdook te midden van bloeiende planten in de voorgalerij, de fijne batisten kabaja van mevrouw de Kanter, die daar al had gestaan net zoo lang als de Kanter was weggereden om haar Non te halen, en nu met schitterende oogen en kloppend hart zag naderen het kleine lichte wagentje, te licht voor die grote Sydniërs, die het als speeltuig met ingehouden draf voorttrokken.
Roos voelde zich aangedaan, ze had in zooveel jaren haar kind niet gezien, en daar zag ze achterover geleund in den panier met de allures van een volleerde mondaine haar non naderen, haar eigen non, een jonge dame nu, met grooten breedgeranden stroohoed, waarop kostbare amazone struisveeren gratielijk trilden, en gehuld in een wolk van wit organdie waar bescheiden doorheen schemerde gloeiend geel, dat haar mat teint verwarmde. Wolkend plooide zich een fichu van gaze de soie om haar tengeren hals en viel weg over haar knieën. Een symfonie van wit en getempred geel in reine harmonie opdroomend langs de teere slanke gestalte maar tintelend van warmen gloed, die sprak uit de fluweel zwarte droomoogen, weggescholen onder de fijne wimpers, die verborgen den fellen gloed, welke ze uitstralen konden.
Roos ging eenige treden de trap af, toen luchtig als een fee, Diana uit het rijtuig sprong, nog voordat de paarden tot staan waren gekomen en met den uitroep: "mama!" haar moeder om den hals viel.

[14:]

"Nonnie," zei Roos haar kussens teeder en zacht, zooals een Indische moeder slechts kan en leggend. Al haar liefde van zooveel jaren in dit ééne met zoete verrukking uitgesproken word.
Zij liet haar oogen liefkozend langs haar heen glijden betastend met beide haar mollige kleine handjes de plooien van het elegante kleed, terwijl Diana telkens opnieuw haar moeder kuste op de wangen.
Met moeite kon Roos haar tranen bedwingen, telkens dreigden ze weer op te komen in de oogen die zich niet verzadigen konden aan den aanblik van haar kind.
"We zullen de wagen maar wegsturen Roos", zei de Kanter, die zag, dat de koetsier nog draalde als in gedachten verzonken ziende naar de ontmoeting van moeder en kind.
Roos knikte.
En afwenkend met hoofdgebaar terwijl zij opliepen de breede trappen, waarlangs chevelures in groene Chineesche pollen op hooge voetstukken rijden, gebood de Kanter hem weg te rijden.
"Ga nu eerst mee naar je kamer, schat en kijk eens of die naar je zin is," zei Roos haar arm slaande om Diana's slanke leest.
Nauwelijks had ze één blik naar binnen geslagen of zij vloog haar moeder om den hals, daarna haar vadr kussend.
"Hoe beelderig maatje! Wat een heerlijk boudoir en is daar mijn slaapkamer?"
Zij duwde een deur, die half open stond geheel open en zag in een met zorg ingerichte slaapkamer.
"Wij hebben hier kamers genoeg en niemand anders om te vertroetelen dan jou non, 't is prettig voor je om een lekkere kamer te heben voor jou alleen"...

[15:]

"En je hoeft er dan niet altijd bij te zitten als er visite is, want dat zal je niet zoo erg amusant vinden," zei de Kanter, van een bediende in ontvangst nemende de handbagage.
"Ik had nooit kunnen droomen, dat ik zoo'n heerlijk boudoir zou krijgen, en wat een beelderige meubeltjes."
"Allemaal echt Palembangsch, tenminste die van je zitkamer kind," zei de Kanter, met een zakdoek het zweet van zijn voorhoofd wissschend, en hijgend door de ongewone bezigheid. "Ga je nu eerst uitkleeden, jammer van je mooie kleedje, wil ik je ijswater laten brengen?"
Baboe voorkwam dezen wensch en trad met een vriendelijken grijns om den tandeloozen mond, buigend en zich excuseerend, de kamer binnen.
"Ken je haar nog?" vroeg Roos.
"Ma Ngalim?"
"Saja 'ndoro."
"Is ze nog altijd bij u in dienst ma?"
Roos knikte.
"En waar is Ngalim boe?"
"In de kampong 'n doro. Zij is getrouwd en heeft twee kinderen."
Diana begon hartelijk te lachen.
"Mijn speelmakkertje?"
Baboe knikte verlegen en wrong haarlenige lijf in allerlei wendingen, om onder 't uiten van verontschuldigingen naar de deur te komen.
"Als 'n doro 't wil veroorloven zal ik Ngalim heel gauw hier laten komen om een doro slamat datang te wenschen."
"'t Is goed, ik ben erg benieuwd haar te zien en haar kinderen ook."
"Ik heb je nu ma Ngalim als baboe gegeven non; zij is altijd mijn lijfmeid geweest; maar nu is 't voor nu mis

[16:]

schien prettiger een bekend gezicht bij je te hebben en heb ik een andere genomen."
"Zult u haar misschien niet te erg missen?" vroeg Diana, ontroerd bij dit nieuwe blijk van de liefde harer moeder.
Maar Roos schudde lachend haar hoofd.
" 't Is immers voor jou; drink nu eerst, je had dorst."
Op 't blad, dat ma Ngalim op het tafeltje had gezet, stond een kleine ijsemmer met zilveren tang en een karaf met twee glazen. 't Trof Diana, dat alles zoo smaakvol en kostbaar er uit zag, en met innig welgevallen begon ze zich een glas ijswater gereed te maken.
De Kanter was de kamer uitgeloopen om zich door den jongen een bittertje te laten geven, dat hij vOOR het middageten niet kon missen en gewend was in de voorgalerij te drinken.
Toen gingen ze aan tafel. Diana, in een sarongkabaja, die haar moeder voor haar had gereedgelegd, en die zij met Indische gratie wist te dragen, zag met gretige oogen naar de smakelijk toebereide rijsttafel. Zij had erin Holland altijd naar verlangd en aan boord was 't haar erg tegengevallen 't Indische eten, klaargemaakt van allerlei gedroogde ingrediënten. Heel anders was 't nu. Ze herkende weer de heerlijke sambal petis, waar ze als kind dol op was geweest en waar haar moeder haar bij de feestelijke gelegenheden op trakteerde. Roos genóót er van, dat Diana bij haar Hollandsche manieren haar liefde voor Indië niet had verleerd.
's Avond kwam er een vriend van de Kanter even oploopen, hij had er al van gehoord, dat z'n dochter was "uitgekomen"en nou kwam ie d'r complimenteren. "Jongen, een kapitale meid," zei hij vrij luidruchtig aan zijn bewondering uiting gevende.
't Had als een loopend vuurtje door Batavia de ronde

[17:]

gedaan, dat de Kanter z'n dochter zou uitkomen."Diana is een prachtstuk" werd er op Concordia en de Harmonie verteld en de jonge luitenants likkebaardden bij het vooruitzicht nu een reeks partijen bij te zullen wonen, die "de ouwe" zeker wel voor z'n dochter zou moeten geven.
"'t Is een eenig kind en die de Kanter zit er warmpjes in," fluisterden de jongelui en in stilte maakte menigeen het plan zich door de wel wat Indische manieren van mevrouw de Kanter niet te laten afschrikken om Diana tot vrouw te vragen. Ze zouden de toelage, die de Kanter van zijn tractement als inspecteur van de cultures zou kunnen afzonderen, best weten te gebruiken.


inhoud | volgende pagina