doorzoek de gehele Leestrommel

Leestrommel
Leestrommel
a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Mas Ranoe: Vrouw
's-Gravenhage: N. Veenstra, 1900


[165:] XV.

Als een dreigende onweerswolk boven het hoofd der zonen van Mars, neemt Gelangan een eerste plaats in onder die, welke in de termen vallen om tot garnizoensplaats te worden aangewezen aan hen, die om gezondsheidsredenen een koel klimaat behoeven.
Velen loopen zoo lang mogelijk mee en weerstaan de afmattende hitte eener kustplaats, om aan 't gevaar voor eene plaatsing bij het depotbataljon te Gelangan te ontkomen.
Betreurenswaardig is het, dat het heerlijk plekje als in een vallei tusschen hoog gebergte wegschuilend, minachtend met den naam van "militaire kolonie" wordt aangeduid, en tòch, is het te verwonderen dat, waar officieren van vier bataljons in één, weliswaar buitengewoon sierlijk, kampement te zamen wonen, het vrije familieleven, waarop men zich in Indië zooveel laat voorstaan, verloren gaat, en men elkanders voorbeeld volgend, des avonds de woningen sluit, om ongestoord en négligé in de achtergallerij te toeven?
Slechts dáar, waar vooraf bezoek werd aangekondigd, zijn de lichten ontstoken, voor het overige is het kampement in diepe duisternis gehuld.
Voorbij zijn de tijden, dat de woningen des avonds vrien-

[167:]

delijk verlicht, de voorbijgaande wandelaars uitlokten tot binnenkomen; voorbij de vroolijke na-avondrecepties bij hoofdofficieren en civiele autoriteiten, waar de heerlijke stafmuziek tot dansen noodde, en men tot laat in den nacht te zamen bleef.
Evenals in Europa heeft de jeunesse dorée den dienst van Terpsichore vaarwel gezegd en met dit afscheid verdwene nmeer en meer de thé's dansants van het programma, om ingenomen te worden door de meer vormelijke en deftig officieele vooravond-recepties, waar kostbare toiletten naast schitterende uniformenen gerokte avondkleeding prijken, doch waar men zich in stede van zich te amuseeren, reikhalzend uitziet naar de vrouw van den een of anderen adelaar of koningsarend, aan wie het geoorloogd is het sein tot vertrekken te geven. Dan verbreekt het geluid van wegrollende rijtuigen en paardengetrappel de avondstilte voor een oogenblik en het landschap hult zich in een sluier van doodsche rust.
Hierheen begeeft Felie zich met haar man en kind, in Batavia's lieflijke dreven achterlatend met weemoed één lieve vriendin, ééne die als de avondster zacht heeft geflonkerd in den chaos van eindeloos zwart, wier zegenwenschen haar volgen vèr over zee....
Aan het station van den naastbijgelegen spoorweg wandelt een jong meisje ongeduldig heen en weer. Het is Henriëtte, van Raden's zuster, die sedert korten tijd als onderwijzeres te Kaliwara geplaatst, haar familie komt afhalen, en telkens ongeduldig naar de klok kijkt, die al tien minuten over het uur van aankomst aanwijst. Zooals zij daar staat in haar wit kleedje met zwart stroohoedje, maakt zij geen onaangenamen indruk; zij is echter wat te groot en mist hierdoor de noodige gratie. De, in evenredigheid, lange armen en groote voeten vallen dadelijk in het oog en tengevolge van het, veel te nauw geregen, corste steken de

[167:]

toch reeds buitengewoon ontwikkelde heupbeenderen erg naar buiten. Het bijna gitzwarte haar is eenige jaren geleden kort afgeknipt en die weinig sierlijke dracht, door sommige heeren, zeer onwelvoeglijk, wel eens "een laatste poging" genoemd, flatteert háár en verbreekt eenigszins het lang ovaal van haar gelaat. De onregelmatigheid der mond wordt verzacht door een rij goed gevormde witte tanden, waarin door de meesterlijke hand van den tandmeester de ontbrekende zijn aangevuld. Als vergoeding voor de vele onvolmaaktheden, heeft moeder natuur haar een paar guitige bruine oogen geschonken, een legaat van haar vader, het eenige, wat hij bij gebrek aan aardsche goederen zijn kinderen heeft nagelaten, en waarmede verscheidenen hunner wonderen hebben gedaan.
Vóór haar vertrek naar Indië had Henriëtte een tijdje bij haar broer en schoonzuster doorgebracht en de beide vrouwen voelden toen een innige genegenheid voor elkaar.
Van de gebeurtenissen te Batavia was slechts een vage naklank tot Henriëtte doorgedrongen, zij hechtte er geen waarde aan. "In Indië werd zooveel verteld, 't zou wel zoo heel erg niet zijn." Zij zelve vond Felie een snoes, een mondje om nooit verzadigd van te worden, handjes om niet met rust te laten: was het te verwonderen, dat anderen dit ook gevonden hadden, en haar het hof maakten?
Bovendien waren ze het er allen over eens geweest vroeger, dat Frits wel wat liever voor zijn vrouwtje had kunnen zijn. Felie had letterlijk niets aan haar leven, zij zou ervoor bedanken om zoo getrouwd te zijn. Onwillekeurig dwaalden haar gedachten naar vroegere dagen terug, zij had hen sedert lang niet gezien. Zou ze veranderd zijn? Wat ouder geworden misschien; maar toch altijd nog mooi natuurlijk.
Een mergdoordringend gefluit kondigt de komst van den trein aan, steunend en zuchtend komt het stoomros aan

[168:]

snellen, om plots met krachtigen stoot voor 't station stil te houden. Henriëtte had hen reeds herkend en opende snel het portier. "Geef Otto maar hier! Kind wat ben je groot geworden! Kom gauw bij tante Jet."
Een hartelijke omhelzing volgde, daarna kwam Felie aan de beurt, eindelijk ook haar broer. "Zoek maar geen rijtuig Frits, ik heb een wagen genomen om naar het hotel te rijden."
Zij wenkte met haar witten parasol in de richting van den weg; de koetsier was reeds bezig zijn paarden aan te sporen om voor te rijden.
"Ga maar vooruit, ik moet eerst voor het goed zorgen, tot straks," zei van Raden en ijlde weg om te zien naar de kisten en koffers, die in de grootste wanorde, onder allerlei manden en bagage, bijna niet meer te herkennen waren.
Het is een aardig ritje van het stationsgebouw te Kalirawa naar de plaats; de weg voert langs schilderachtig gelegen huisjes en goed onderhouden koffietuinen en overal waar het oog reikt, verrijzen aan den horizon hooge bergen, omkleed met het eeuwige groen of blinkend onder de gouden rijsthalmen.
"Wat een verrukkelijk uitzicht," riep Felie met wellust de frissche berglucht inademend.
Henriëtte zag haar bewonderend en zwijgend aan; plots drukte ze het kleine, fijn geganteerde handje, dat op haar schoot rustte.
"Felie, wat zie je er lief uit, je wordt steeds mooier, alleen mis ik je Hollandsch kleurtje, ik hoop, dat Gelangan's klimaat, dat op je wangen zal terugroepen; heel Kalirawa zal wel op den uitkijk staan om je te zien, ze hebben je portret al bewonderd."
"Vindt je me niets veranderd Jet?" komt 't bijna toonloos van de lippen.
"Neen, ik zou zeggen, dat je meer vrouw bent geworden en... je hebt iets spotachtigs gekregen, dat kleine trekje

[169:]

om je mond was er vroeger niet, je leven is natuurlijk één jubelzang, hè? Hoe kan 't ook anders!"
Felie maakte een afwerend gebaar.
"O neen, stil, ik zou 't tegen iedereen kunnen uitjubelen, mijn geluk van je weer terug te zien, je zoo dicht bij me te hebben; ik had het nooit durven hopen; wij hebben hier een kennis van je, zus, hij is ook al doodelijk van je."
Felie ontstelde zichtbaar. "Wie is die kennis?"
"Nu bloos maar niet, een mooie jongen, hij heeft de reis met je gemaakt; 't is onze controleur."
"Ah, de Bruyne!"
"Dezelfde!"
"Nu, dat is misschien wat voor jou, Jet."
"O neen, als ze jou gezien hebben, zijn ze minstens twee jaar ongeschikt om op een ander te verlieven," antwoordde Henriëtte en wendde haar hoofd af, opdat Felie niet zou zien hoe zij bloosde.
Plotseling klapte Otto in de handen. "O mama, tante jokt, want tante krijgt een kleur."
"Ik geloof inderdaad, dat de deugniet 't bij het rechte eind heeft," spotte zijn moeder.
"Je bent onuitstaanbaar Felie! Je noemde hem zelf vroeger een kleinen jongen, dus past hij heelemaal niet bij mij."
"Dat kleine sloeg op zijn leeftijd, niet op zijn grootte."
"Hij heeft mij veel van je verteld," vervolgde Henriëtte, schijnbaar zonder acht te slaan op Felie's woorden en Otto met haar vinger dreigend voor zijn ondeugende opmerking. "Aan boord hield je alle heeren aan je zegekar gekluisterd, maar dat was vroeger in Holland al zoo. Wat is Frits toch gelukkig in het bezit van een vrouw, naar wie zoovelen vruchteloos snakken."
Felie kromp ineen van pijn bij die woorden.
"'t Is heus al te lief, Jet en zeer zeker overdreven; buitendien laat het zoo onvoldaan en... 't is zoo gevaar-

[170:]

lijk. De mannen dingen naar de gunsten van de een of andere schoone, zoolang zij die niet wegschenkt en zich kan beheerschen, maar spreekt eenmaal haar gevoel een woordje mee, dan is het uit met de adoratie; je moet je de hulde laten welgevallen en zelve koud blijven."
Jet zag haar zuster verschrikt aan.
"Heeft de levensschool je die wijsheid gegeven, zus?"
Felie schudde mistroostig het hoofd.
"En als je eens iemand ontmoet, wiens adoratie geen vertooning voor je zou zijn?"... vroeg Henriëtte, haar uitvorschend aankijkende.
"O Jet, ik hoop, dat God mij daarvoor bewaart, dat zou vreeselijk zijn,... die eenen zou ik liefhebben."
"Arme Felie! hoe jammer, dat Frits die eene niet is geweest."
Zij stegen uit, want het rijtuig hield stil aan den ingang van 't hotel, waar een vriendelijke vrouw naar buiten kwam om hen welkom te heeten. Henriëtte stelde haar zuster en neefje voor, zij was hier een goede bekende en bewoonde reeds geruimen tijd een kamer in 't hotel.
Een meisje van omstreeks tien jaar kwam snel aanloopen en vroeg Otto om met haar te gaan spelen.
"Ga maar met Truitje naar de kakatoewa kijken, hij mag immers wel, mevrouw?"
Felie gaf gaarne haar toestemming en volgde Henriëtte naar binnen. In de voorgalerij van 't horel zaten de logé's in groepjes bijeen; allen groetten Henriëtte in 't voorbijgaan, steelsgewijze blikken werpend op Felie, die in een crème-kleurig neteldoeksch toilet, rijk met kant gegarneerd, en een grooten eleganten gelen stroohoed op het hoofd, een vorstelijken indruk maakte. In de fijn geschoeide hand droeg zij een crèmekleurige kanten parasol en een bouquet prachtige rozen, haar bij aankomst door Henriëtte geschonken.

[171:]

"Wij vormen weer een vorstelijken optocht, ik kan 't helaas daarbij nooit verder brengen dan tot hofdame," zei deze schertsend, de bewondering ziende, waarmede ze werden nagestaard,
Des avonds aan den maaltijd was een groot gezelschap vergaderd. Henriëtte vond het een genot, haar broer en zuster voor te stellen en in haar vragenden blik was duidelijk een "nou, heb ik teveel gezegd?' te lezen.
Neen, zij had niet te veel gezegd, zij las het in aller oogen, Felie's schoonheid was boven allen lof verheven.
Felie echter, in stee van zich gevleid te gevoelen door al de bewonderende blikken, schreef deze toe aan het drama te Batavia, waar nu wel is waar twee jaren overheen gegaan waren, maar waardoor zij zich, in de oogen van het publiek, steeds gebrandmerkt waande. Wèl had te Batavia de lieve echtgenoot van den chef beschermend haar vleugelen over het jonge vrouwtje uitgespreid, haar zooveel mogelijk beveiligd tegen de pijlen van boosaardige vrouwentongen en haar zoodoende een gedeelte van het verloren zelfvertrouwen teruggegeven; maar telkens toch, als zij in gezelschap kwam van vreemde personen, werd haar het brandmerk opnieuw in het vleesch gedrukt en overviel haar een ijzige koude. Haar gedachten vloden dan weg vèr, vèr in 't verschiet en 't was of de omstanders een vreemde taal spraken, die zij niet vermocht te verstaan.
En niet ten onrechte beheerschte haar dit gevoel. Ondanks het stille leven, dat zij te Batavia aan de zijde van haar echtgenoot was gaan leiden, en dat zij verkozen had boven een aaneenschakeling van vermaken, as de faam haar reeds vooruitgesneld naar oorden, waar gretig de geschiedenis der godin werd aangehoord. Sommigen namen zich voor om haar koel en uit de hoogte te behandelen, doch de meesten besloten te doen, alsof er niets was voorafgegaan. Gedekt door het sterke schild van den krijgsman durfde men haar niet te genaken.

[172:]

Gelukkig voor de arme vrouw, dat men die wapenrusting vreesde; hadde men kunnen vermoeden, hoe broos die bij nadere kennismaking zou zijn, men zou niet geaarzeld hebben haar openlijk den rug toe te keeren, en dezelfden, die haar gaarne zouden steenigen, bogen diep in het stof voor de kapiteinsche en fluisterden complimentjes. Society vergaf zoo gaarne, waar het door hoogere machten gedwongen werd; dit zou mevrouw van Raden ondervinden, als zij andermaal in Gelangans arena zou worden losgelaten.
Na tafel verspreidde het gezelschap van hotel Kaliwara zich in de voor- en binnengalerij. De Bruijne had woord gehouden. Als hoofd van plaatselijk bestuur en steeds correct in de vormen, kwam hij zijn opwachting maken. Mevrouw van Raden werd getroffen door de groote verandering, die zijn uiterlijk had ondergaan, sedert zij hem voor 't laatst gezien had, en hevig kleurende las Jet in haar oogen den goedkeurenden blik.
"Je hebt geboft, dat je al zoo spoedig een plaatsing als controleur hebt gekregen," zei de kapitein, na hem een stoel aangeboden te hebben, op beschermende toon.
De Bruijne boog licht het hoofd en begon een geprek met Felie aan te knoopen; niet zonder weerzin vernam deze van hem, dat Maidman te Gelangan was; zij beheerschte zich echter en verriet niets van 't onaangename gevoel, dat deze mededeeling teweegbracht. Een rijtuig reed het erf op en Henriëtte's uitroep: "Daar is mevrouw Lelieveld!" dwong haar om zich iets anders bezig te houden.
Een allerliefste vrouw van omstreeks veertig jaar, niet groot van gestalte, maar gracieus en bevallig in al haar bewegingen, kwam met vluggen tred op het gezelschap toeloopen; zij keerde terug van een ziele, dien ze geruimen tijd had verpleegd, om met Henriëtte's familie kennis te maken. Haar groet was zoo lieftallig, haar lach zoo

[1573:]

oprecht, dat haar verschijning als een koesterende lente-zon weldadig aandeed. "Wel controleur, weer terug op Kaliwara?" vroeg ze, De Bruijne met haar schalksche oogen aanziende.
Het hoofd van het plaatselijk bestuur was op het punt van verlegen te worden, maar Felie kwam hem ter hulp, door hem om een glas water te vragen. Hij maakte zichtbaar het hof aan Henriëtte en 't was Felie niet ongevallig te denken dat hij haar schoonbroer werd, een voorliefde, die de kapitein niet deelde; hij hield eenmaal niet van 't binnenlandsch bestuur. Op Pontianak had hij in voortdurende vijandschap met den controleur geleefd en nu zou zijn zuster met een controleur trouwen! Alles liep hem ook tegen, peinsde hij ontevreden.
Mevrouw Lelieveld woonde evenals Henriëtte in 't hotel en zij had daardoor ruimschoots gelegenheid om het jonge meisje grondig te leeren kennen; ondanks haar vele onvolmaaktheden, hield ze veel van Henriette. Toch kon ze De Bruijne's keuze niet goedkeuren met haar ontwikkeld schoonheidgevoel, dat ze ook in De Bruijne had ontdekt. Voornamelijk Henriettes eigenliefde was voor de ontwikkelde vrouw een onuitstaanbare eigenschap; meermalen had ze getracht het meisje eenige wenken te geven, doch deze werden met zooveel hoogmoed afgewezen, dat zij ten slotte besloot, zich niet meer met haar te bemoeien. Na de eerste kennismaking had ze Henriette aangeraden om haar corset niet zoo nauw dicht te rijgen, wijl daardoor de toch reeds te sterk ontwikkelde heupbeenderen zoo erg uitstaken; het meisje had haar daarbij echter verwonderd aangekeken. Mevrouw is een engel, maar zij is een beetje jaloersch op mijn wespentaille, dacht Henriette, en nòg stijver werd de veter aangehaald en nòg sterker vertoonden zich de hoekige heupbeenderen onder de dunne witte kleedjes.

[174:]

Heel Kaliwara wist, dat Amor het hoofd van plaatselijk bestuur in zijn vuisten gekluisterd hield, men wachtte in spanning op de uitkomst. Er werd van alles gefluisterd; de dames, die huwbare dochters hadden, vonden de schooljuf een kapstok, en de meisjes vonden het jammer van zoo'n mooie jongen. Zij zal hem nooit gelukkig maken, oordeelden zij. Edoch De Bruijne was verliefd en Henriette bezat de tact, wat nu juist niet geschikt was om een gloeiende vlam uit te dooven, zich dagen achtereen, als hij meende haar hier of daar te zullen ontmoeten, schuil te houden. Zij wilde zijn declaratie provoceeren, en telkens zocht hij een gelegenheid daartoe, en in stilte hoopte hij nu bij de komst van haar broer zijn engagement te kunnen vieren. Zou hem de kans nu zelfs ontsnappen? Hij vind in de houding van den kapitein niet de minse aanmoediging. "Apprecieer je vrijheid, 't wil wat zeggen die te moeten missen," had hij honend gesproken.
"Men zou een dergelijke opinie allerminst van u verwachten, kapitein, als men de prijs beschouwt, dien u daarvoor in ruil kreeg," zei mevrouw Lelieveld en zag daarbij met een blik van bewondering naar Felie, die zich hield alsof ze de toespeling niet hoorde. Zij was niet gewoon op hoffelijke wijze te hooren spreken, waar het 't huwelijk of de vrouwen gold. Te Pontianak had haar de Resident heel verwonderd gevraagd, toen ze hem vertelde, dat 't haar bij het nawegen der rijst gebleken was, dat zij te weinig van de bevolking had ontvangen, of zij meer huiselijke bezigheden deed. Hij dacht dat zij slechts kon piano spelen en borduren. Zij had hem toen verzocht 's morgens een kijkje te komen nemen. De resident verzuimde niet aan die uitnoodiging te voldoen en vond haar eens te midden harer planten in een vuile kabaja bezig met voor haar bloemen te zorgen. Zij snelde niet weg, zooals de meeste harer zusteren bij een bezoek in het morgenuur, en de toe-

[175:]

wan bezat vertelde op de societeit, dat haar Grieksche schoonheid toen nog meer tot haar recht kwam dan in de balzaal, waar het oog werd afgeleid door een schitterend omhangsel. Sedert dien dag zond hij haar de mooiste bloemen uit zijn tuin, en iederen Zondag prijkte een prachtig bouquet in de kapiteinswoning; zelfs toen zij reeds lang aan haar ziekenstoel was gekluisterd, hielden de geurige gaven niet op. Bij nadere kennismaking won zij aller harten, en evenals zoovele dwaze echtgenooten vermeende de Kapitein door een minachtende behandeling zijn vrouw in de oogen der menigte te vernederen, niet bedenkende, dat er altijd harten zijn, gereed om 't gedane onrecht te herstellen door dubbele beleefdheid en dat niet zelden het medelijden de kiem legt in het menschelijk hart tot een groote liefde.
Teleurgesteld nam de Bruijne afscheid, ook deze gelegenheid bood hem geen kans.
"Frits is allesbehalve aardig," zei Henriette, nadat hij zich had teruggetrokken.
"Hij zal was moe zijn," troostte Felie.
Een dichte, vochtige wade hing neer over de vallei en verspreidde een ijzige koelte. "Gij rilt," zei mevrouw Lelieveld en sloeg een warme overkabaja om Felie's huiverende leden; dan heel teeder, half verlegen, fluisterde de vreemde vrouw haar een vraag in het oor.
Felie knikte met haar hoofd.
Ja, zij kende hem, zij had hem te Batavia herhaaldelijk ontmoet en de weduwe vertelde, hoe zij binnenkort zou hertrouwen, hoe lang haar de dagen vielen, die hen nog scheidden...
En toen Felie zich ter ruste had begeven, drukte ze snikkend haar hoofd in de kussens...
Hoe kil was haar leven, hoe ledig...





| vorige pagina | inhoud | volgende pagina