doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: De Van Sons
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1881


[60:]

VII.

Sedert jaren koesterde mevrouw Van Son een zoet verlangen; het was zich zelve nog eens te zien in een blauw zijden japon, met een zwartfIuweelen mantel om, en een lichtgrijs hoedje met witte veder op. -
Vroeger, toen ze nog dacht, dat het geld was om er van te genieten - en er was heel veel noodig geweest om haar dat denkbeeld te ontnemen, - vroeger had ze geheel andere wenschen gekoesterd: juweelen, echte kanten, moiré antique…
Maar dat was lang voorbij!
Telkens weer was de vervulling van dat zoet verlangen verschoven. Eerst had ze tot zich zelf gezegd: "Als Van Son eens een royale bui heeft," de royale bui was nooit gekomen; list, liefkozingen, heftige tooneelen, alles was te vergeefs geweest; toen, als haar oudste dochter haar entrée deed in de Delftsche wereld - ze had die entrée gedaan, maar Eulalia droeg bij die gelegenheid een oud parelgrijsje.
Eindelijk, als een van de kinderen trouwde.
Dan zou ze het doorzetten, afdwingen des noods, dan moest ze ten laatste haar wensch vervuld zien, al zou de onderste steen boven komen. -

[61:]

En nu ging een van de kinderen trouwen.
Emile's huwelijk was op den twaalfden Mei vastgesteld; zóó goed wist de heer Van Son de vreeze des vaders te handhaven in zijn gezin, dat, hoewel allen daarvan vervuld waren, niemand het nog had gewaagd een woord te reppen, noch van de ongewone drukte, noch van de onvermijdelijke uitgaven, die deze gebeurtenis met zich zou voeren.
Christien met haar scherpen blik, bespeurde echter dat er van mama's kant spoedig een aanval gewaagd zou worden; Lala was vol attenties voor haar besten Arnold en dat was ze nooit dan als ze iets te vragen had; papa glimlachte zoo bizonder goedaardig, als hij alleen deed, wanneer hij op het punt stond iets te weigeren…
De aanval werd spoediger gewaagd, en nijdiger teruggeslagen dan zelfs Christine had kunnen verwachten.
Er viel geen tijd te verliezen, had Lala gedacbt. En zoo geschiedde het, dat op zekeren fraaien Aprildag, kort na het middageten door den huize Van Son een akelig gegil weêrklonk.
Ieder vliegt naar het punt, vanwaar die kreten worden vernomen en weldra vinden de ontstelde huisgenooten Eulalia in een vreeselijk zenuwtoeval. -
Haar houding, bij zulke gelegengeden, anders met studie gekozen, laat dezen keer, wat het schilderachtige betreft, veel te wenschen over: ze ligt namelijk met inspanning van alle krachten te schoppen tegen de deur van het kantoor, waarin haar echtgenoot zich heeft verschanst.
Hij wacht zich echter wel zijn tegenwoordigheid te verraden, dezelfde kalme rust, die op Lala's grillen is gevolgd, volgt ook op baar trappelen en schoppen, ja, zelfs op de alles behalve vleiende benamingen, die zij den man achter de deur toeschreeuwt.

[62:]

Emile heeft zich gehaast zijn meisje weg te voeren, dat bevend en schreiend het tooneel aanzag, Christina treedt nu nader. "Mama," zegt ze streng, "schaam u!"
Een gil, eindigend in een dof snikken is het antwoord.
"Mama zeg het mij maar, wat is het!" vleit Gertrude.
"Kind," snikt mevrouw, getroffen door die vriendelijke deelneming, "kind, je weet niet wat het is om je wensch van jaren te zien vernietigen! 't Is een monster, je vader. - - Wat is dat voor hem, een fluweelen mantel? Op zijn meest zestig gulden, ik heb hem gezegd, dat het maar een heele korte behoefde te zijn. O, die vreeselijke gierigaard, die duitendief, die geldwolf!" Dit met verheffing van stem. -
't Blijft stil in het kantoor, en weer gemoedelijk geworden, gaat Eulalia voort: "Ik vraag je, Trude, is dat nu te veel gevergd? Ik heb hem toegestemd dat ik het zelfs wel zonder het hoedje zou doen, maar de japon... die blauw zijden japon, ik moet hem hebben! Arnold, die japon. Arnold! Arnold! Heb je dan je ziel heelemaal aan den duivel verkocht! Arnold als je me die japon niet geeft." - - - -
Eensklaps gaat de deur van het kantoor open; de heer Van Son komt naar buiten, bleek als een doode.-
"Vrouw," zegt zij, "Sta op! Sta op! Versta je me dan niet?"
Angstig, bevend, rijst mevrouw Van Son overeind uit haar vernederende houding. Als ze voor hem staat, plotseling bedaard, met de oogen angstig naar hem opgeheven, nadert hij haar, zeer dicht, zóó dicht dat ze zijn adem voelt op haar gelaat. Maar hij spreekt geen woord, geen enkel woord, hij kijkt haar alleen in de oogen…

[63:]

En de kinderen zien het aan, hoe hun moeder terug wijkt voor den blik, langzaam, stap voor stap. - - -
Daar klinkt een luide snik. "O papa, papa!"
Het ijskoud gelaat van den heer Van Son ontspant zich, de strakke, stekende oogen nemen een zachter uitdrukking aan, en zijn stem is vriendelijk ja, teeder als hij vraagt:
"Bernard, mijn arme jongen, jij hier?"
Dan neemt hij het kind bij de hand, en voert hem met zich in zijn heiligdom.
Zoo eindigde de eerste aanval op den man in het kantoor.

Maar, reeds zeer vroeg in den volgenden morgen, - Christina hield er van, onaangename zaken het eerst af te doen - klonk er een forsche klop op de geheimzinnige deur en zag de notaris, zijn oudste dochter recht tegenover hem plaats nemen, met een groot papier in de hand.
"Papa, wilt u die lijst even inzien? Het zijn de uitgaven, de onvermijdelijke uitgaven, voor Emile's huwelijk."
Een papier met cijfers beschreven is voor den heer Van Son wat een lief meisjesgezichtje is voor andere heeren; hij kon niet nalaten, er een blik op te slaan.
Christine trachtte niet te overreden, smeekte of dreigde niet, maar stelde feiten en cijfers voor de koele, grijze oogen, ze overwon, er werd een sommetje toegestaan voor onvermijdelijke uitgaven. - - -

Op een vriendelijken Meimorgen dan vol lentelachjes en voorjaarstinten stond het paartje voor den ambtenaar van

[64:]

den burgerlijken stand, terwijl half Delft reeds verzameld was in de kerk, om de "pasvereende echtelingen," zooals de dominé hen bij deze gelegenheid bij voorkeur noemt, te hooren, eigenlijk te zien inzegenen. 't Was wel de moeite waard.
Dora de Raat scheen geschapen om den bruidstooi te dragen. Het jonkvrouwelijke van de slanke, tengere gestalte, het bescheidene harer bewegingen, het bedeesde dier zijden wimpers, rustend op de zachtblozende wang, het reine van dat voorhoofd, waarop nog geen wolkje zetelt, van die lippen, door een liefelijken lach omzweefd, 't is alles in volkomen overeenstemming met het witte bruidskleed en de trillende myrthen.
't Is een bruid, wier aanblik tranen brengt in het oog van menige vrouw, wie de ervaring de beteekenis leerde van dat woord "een verbond voor het leven" in haar vriendelijken eenvoud, haar echt vrouwlijke teêrheid dwingt ze oude en jonge mannen eerbiedige bewondering af en mannen en vrouwen zenden haar onwillekeurig een zegenbede na, als ze daar henen treedt, het leven te gemoet.
Er worden helaas! in onze eeuw van geld en eerzucht huwelijken gesloten, waarbij er iets pijnlijks is in het denkbeeld, dat die sluier het lief gelaat niet zal blijven beschermen, dat die reine lippen de kussen, die tengere leest de omhelzingen wachten van een echtgenoot, wiens jeugd en krachten elders verspeeld werden, wiens liefde niet meer is dan de smeulende overblijfselen van een eenmaal heilig vuur.
Maar - deze echtgenoot met zijn jeugdig en toch mannelijk voorkomen, met zijn flink, open gelaat, hij schijnt het waard, dat hem zulk een schuldeloos kind in de armen wordt gevoerd. Een wereld van liefde niet alleen, maar

[65:]

eerbiedige schroom spreekt uit zijn blik, zoo vaak die rusten blijft op de liefelijke verschijning aan zijn zijde en, mocht zijn jeugd een oogenblik doen vreezen, dat hij wellicht den hem toevertrouwden schat niet genoegzaam zal weten te waardeeren, de ernst, die op het hooge voorhoofd zetelt, de wilskracht, die uit de heldere oogen spreekt, geheel de uitdrukking van zijn gelaat, stellen daaromtrent gerust.
"Een allerliefst paar," fluistert een jong vrouwtje haar vriendin toe.
"Kinderspel," antwoordt deze. "Let eens op wat ik je zeg, het loop nooit goed af! Waarom niet nog wat gewacht?"
"Men kan nooit te vroeg beginnen met gelukkig te zijn," meent het jonge vrouwtje, en kijkt den kant uit, waar haar man zit, die ook toevallig naar haar kijkt.
"Arme Van Son," klinkt het onder een troepje studenten. "Daar gaat zijn vrijheid!"
"Gelukkige kerel, hij krjgt zijn eerste liefde," zucht een ander met een smachtenden blik naar zeker coquet nufje, dat echter haar blikken naar een anderen kant richt.
"Een tegenvaller voor den ouden Harpagon," mompelen de bejaarde heeren.
"Wat zal mevrouw Van Son een leelijk gezicht trekken als ze grootmama wordt," ginnegappen de oudere dames.
Maar wat allen zeiden, oud en jong, rijk en arm, dat was: "Welk een prachtig toilet!"
't Was een geschenk van een teeder vader.
Nu eerst begreep ze, wat haar zoo verbaasd had op den laatsten St. Nicolaasavond. 't Was zoo'n vreemde surprise geweest: een bruidskleed! En dan, met alles wat daarbij behoorde! Niets, van af de satijnen schoentjes en

[66:]

zijden kousjes, tot aan de kostbare paarlen, die haar moeder had gedragen op haar trouwdag, was vergeten. Toen had ze papa bedankt, zooals ze hem vooral zijn andere cadeaux bedankte, maar o, hoe erkentelijk was ze hem nu! 't Was haar zooveel waard geweest, dat ze bij al de onaangenaamheden over de onkosten voor dezen dag, niets te vragen had aan den man in het kantoor, voor wien zij, meer dan één zijner kinderen, den doodelijksten angst koesterde; maar wat haar nog meer waard was, dat ze bij die laatste, groote gelegenheid, voor al diegenen die haar gekend hadden in haar glorie, nog eenmaal met oude pracht en rijkdom kon verschijnen.
't Is een trouwdag, zooals de meeste trouwdagen zijn.
Er worden traantjes geschreid en glaasjes hypocras gedronken, beiden even flauw en smakeloos; er worden woordjes en kusjes gewisseld en bruidsuikers gepresenteerd, alles even suikerzoet; er is veel gemaakts, veel natuurlijks en daardoor veel belachelijks. Ieder wenscht dat het voorbij is, en ieder houdt zich of het zijn vurigste wensch is, dàt er nooit een einde aan zal komen.
Men zit stijf en deftig rondom een tafel, in afwachting van het déjèuner dinatoire, dat om twee uur zal plaats vinden. Men geeuwt van honger en verveling; men bewondert een bouquet, dien men reeds tweemaal bewonderd heeft; men doet een vraag, waarop men het antwoord reeds van buiten kent; men maakt een complimentje, zoo laf, dat men zich zelf wel een klap in het gezicht zou willen geven, men is innig verheugd als er een nieuw onderwerp ter sprake komt, en spint het uit tot in het oneindige…
Eindelijk is het twee uur; de gasten zetten zich aan tafel om te genieten van het déjeuner dinatoire. Het laatste woord had er gerust kunnen afblijven.

[67:]

Wel was Christina voor heden afgeweken van de methode, die ze anders bij haar koken altijd volgde, namelijk een telkens herhaalde proef met hoe weinig onkosten men een eetbaar gerecht op tafel kan brengen; maar helaas! deze ongewone royaliteit had de keukenmeid geheel in de war gebracht; daarenboven waren fijne gerechten zoo iets ongewoons in den huize Van Son, dat ze er moeielijk goed konden uitvallen.
Papa had beloofd fijnen wijn te schenken (hij had dien nog altijd in zijn kelder uit den tijd van grootpa Van Son); maar de goede man was zoo overstelpt van aandoening, dat hij niet scheen te begrijpen wat Gertrude bedoelde, toen zij hem allerlei teekens gaf om hem aan zijn belofte te herinneren.
't Was niet alleen geen overvloedig, maar ook geen prettig déjeuner. Oom Albert, even vroolijk en grappig als zijn zuster Lala, kon men moeilijk verwachten bij een bruiloft te zien juichen, daar hij, tweemaal getrouwd, zich zijn eerste gade door den dood, de tweede door een huisvriend had zien ontrukken; ook van neef Karel kon men niet veel eischen, daar hij, zelf een hardnekkig celibatair, eIken getrouwden man per se beschouwde als het rampzalig slachtofIer van vrouwelijke listen.
Dan was er tante Aleida, die van haar man gescheiden leefde, en wier mutsenlinten zoo trilden en beefden, dat haar buurman zich telkens afvroeg, van waar zooveel tocht kwam.
Ze zat de bruid voortdurend toe te knikken nu eens meelijdend, als om te vragen: "kind, kind, wat ga je te gemoet?" dan weer bemoedigend, als wilde ze haar toeroepen: "ja, 't is een vreeselijk iets, trouwen, maar liefje, houd moed, er zijn meer mênschen doorgekomen!"

[68:]

Gertrude zou genoten hebben, - want Frank zat naast haar - zoo ze zich niet geërgerd had aan de schrielheid, die het feest kenmerkte, een onnoodige ergernis, daar Frank niets zag dan haar bruine kijkers. Mama Van Son was gedecolleteerd en daarmee erg gelukkig; (wat had men aan een mooien hals als men hem nooit eens kon vertoonen?) en ze zat ver genoeg af van Arnold, om zich op haar gemak te gevoelen; papa had den welwillenden glimlach aangedaan, te gelijk met den kalen zwarten rok en de manieren, die niettegenstaande al de schrielheid, iets deftigs gaven aan het maal.
Christina trok een gezicht, alsof bruid en bruigom misdadigers en al de dischgenooten hun medeplichtigen waren; Emile keek naar de klok; dokter Ems dacht aan zijn vriend De Raat, en Bernard staarde vol medelijden zijn nieuwe zuster aan; hij wist waarom ze zoo bitter schreide; hij was met haar dien morgen de schoonste bloem van haar bruidsbouquet gaan neerleggen op een graf, nog geen vier maanden geleden gedolven.
Eindelijk, eindelijk sloeg het uurtje, waarop ze zouden afreizen. Men hoorde de vigilante, en deed of men het niet hoorde; men zag het blozend bruidje aarzelend opstaan en deed of men het niet zag; en daarop keek men elkander aan met de onschuldigste gezichten van de wereld; alleen de neef celibatair gedroeg zich hoogst ongepast, hij wilde maar geen onschuldig gezicht zetten; Gertrude volgde de bruid naar het kamertje, dat ze de laatste maanden te samen hadden gedeeld, om haar de behulpzame hand te bieden bij het veranderen van kleeding. De krans werd voorzichtig afgenomen, de paarlen zorgvuldig weggelegd in het ouderwetsch étui; daar klonk Emile's ongeduldig geroep onder aan den trap, en Dora

[69:]

wierp in haast het kostbaar kleed op een stoel, zoo achteloos, of ze nog een kamenier had om het op te bergen, een vader om haar een nieuw te schenken.
Maar Gertrude was niet gewoon zoo om te gaan met zijde en echten kant. Ze legde de prachtige japon op het bed uit, streek de kreuken glad, voelde in den zak of er ook iets was ingebleven…
"Dora!... Zie eens; een brief!"
"Een brief? Wat? Van papa?" En dan met een luiden snik, vol ingehouden tranen: "O, Goddank! toch één woord van hem op dezen treurigen dag."
Haastig, maar toch met diepen eerbied, breekt ze het couvert open; er valt een papier op den grond... ze bemerkt het niet; met verduisterde oogen herkent ze haars vaders schrift, leest ze de woorden, blijkbaar ter neer geschreven met bevende hand:

u zeeg'ne God,
Hij stell' u tot een zegen!
Gezegend d' echt
Die u verbindt; zijn banden,
Zijn bloemen en zijn juk, de trouwe handen
Door God in één gelegd. - - -


inhoud | vorige pagina | volgende pagina