doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Annie Foore: De Van Sons
's-Gravenhage: Henri J. Stemberg, 1881


[234:]

XXIV.

Door de donkere ruimten van het huisvertrek loopt Eulalia rond; zuchtend, klagend, zichzelve en ieder, die zich bij ongeluk in haar tegenwoordigheid waagt, afvragend, wat ze toch voor kwaad gedaan heeft in haar leven, dat alles haar zoo moet tegenloopen?
Christina mag zeggen, wat ze wil; er zijn menschen die onder een ongelukkig gestarnte geboren werden. Daar had ze nu zoo'n heerlijk plannetje bedacht voor dat buitenlandsch reisje! Ze zou bepaald een goed effect maken, altijd veronderstellend, dat ze een aardig reistoiletje kon machtig worden - als ze daar door de fraaie wandeldreven stapte, Bernard met zijn bleek gezicht, geleund op haar arm; de menschen zouden haar en haar zoon interessant vinden, en ieder zou willen weten, wie die élégante hollandaise is! Wat haar in geen twintig jaar overkomen is, zal haar nu overkomen; Arnold moet haar geld in handen geven; - hij kan toch de reiskosten niet voor haar nazien en betalen, zooals hij gewoon is dat met de bakkers- en slagersrekening te doen; en, als ze geld in handen heeft, o ongekende weelde, o langge

[235:]

gewenschte vreugd! - dan kan ze de winkels instappen en alles voor zich laten uitstallen, om eindelijk een kleinigheid te koopen; dan kan ze eens snoepen, dan kan ze, natuurlijk voor Bernard, een rijtoertje of watertochtje gaan maken; misschien wel eens een concert of comedie bijwonen... alles vurig begeerde, en lang ontbeerde genietingen voor de arme ziel!
En ziedaar - die akelige Ems - o, er is geen tweede man op aarde - Arnold natuurlijk niet meegerekend; die zoo onverschillig is voor vrouwelijk schoon en vrouwelijke lieftalligheid - die akelige Ems heeft het reisje uitgesteld, en nu is het reeds November, en de wind is zoo scherp, dat er geen sprake meer zijn kan van met den zieke te reizen, ook al was hij in de laatste weken niet zooveel erger geworden.
Ja, ze moet onder een ongelukkig gestarnte geboren zijn! Dat is nu al drie maanden, dat ze niet pianospelen, niet zingen, ja, niet luid spreken mag, in huis.
Ze zal, als het lang duurt, nog gek worden, vreest ze, want ze heeft ook geen toespraak. Christine en Gertrude hebben wel nooit haar gezelschap gezocht, maar als ze in de huiskamer waren, dan konden ze toch niet anders doen dan luisteren naar het gepraat van haar moeder, nu brengen ze den dag in het ziekvertrek door.
Wat nog het ergste van alles is, ze werd aan het werk gezet. Tot nu toe hebben de meisjes alle huishoudelijke bezigheden op zich genomen, door ondervinding geleerd dat, wat mama in handen kreeg, dagen lang door het huis sleepte, om dan te worden afgedaan met den franschen slag, zooals Lala het lachend noemde; maar Gertrude moest bij den zieke zijn, Christien bracht hare dagen door in een hardnekkigen strijd tegen die ongere

[236:]

geldheden, die zelfs in de geregeldste huishouding door een patient veroorzaakt worden.
En zoo moest Eulalia dan kopjes wasschen, waschrekken en kraagjes strijken - werkzaamheden, die ze verfoeide, niet alleen omdat het werkzaamheden waren, maar vooral ook omdat ze er haar mooie witte handjes en nog altijd rooskleurige nagels meê bedierf. Toen al haar tegenstribbelen niet baatte, verzocht ze dringend dat haar dan tenminste ook de huishoudbeurs en het bestellen van het eten zou worden toevertrouwd; het was, dacht haar een schoone gelegenheid om zich eens te gevoelen, of ze baas was in huis.
Christien stemde, hoewel aarzelend en met groote vreeze toe; men at drie dagen ongewoon lekker - den vierden dag hief Eulalia reeds zeer vroeg in den morgen een vreeselijk gegil aan en hield vol dat men haar huishoudbeurs had leêggestolen; dat de beurs leeg was, is zeker, de notaris moest voor de overige dagen der week bijpassen, en het was uit met Lala's korte regeering.
Er was voor haar maar één lichtzijde aan Bernard's ziekte.
Eulalia hield dol van snoepen; als kind was ze een goede klant geweest voor alle suikerbakkers en fruitwinkels - als meisje, zelfs in de dagen van verliefdheid - had geen kus, geen teeder woord van Arnold zoo veel bekoorlijks voor haar gehad, als een versche roomhoren of geurig geleitaartje; in haar bruidsdagen had ze, behalve de mooie japonnen natuurlijk, niets zoo heerlijk gevonden als de menigte bruidsuikers, en zoo ze, in het begin van haar huwelijk, zich nog wel eens een enkele maal met de huishouding bemoeide, dan was het geweest, om een gebakje of podding te maken.
Voor het eerst sints vele jaren kon ze weer eens aan

[237:]

dien vrij onschuldigen lust voldoen. In de tafel en het huisbestier was wel geen verandering gekomen; Christien schonk nog even slappe thee, en maakte nog even schrale saus, maar voor Bernard werden keurige gerechten en fijne schoteltjes gereed gemaakt; de knaap gebruikte niet veel, en mevrouw, die zich anders minder om zulke dingen bekommerde, scheen op eens bezield door een groote vrees, dat iets, door te lang bewaard te worden, zou bederven.
Er was in de kamer van den zieke een kastje vol trommels en flesschen en potten met lekkernijen, die zijn moeder alleen nog door herinneringen uit de dagen harer jeugd bekend waren - dagelijks bracht zij een uurtje in die kamer door, en o, het was verbazend hoeveel Bernard altijd verorberde in dat uurtje.
De zieke kende het loopje reeds.
Mama stapte regelrecht naar de bewuste kast. Ze nam uit een trommel wat fijn gebak, uit een pot wat ingelegde vruchten. "Toe Bernard, eet dat nu eens op, jongenlief!"
"Neen mama, onmogelijk! ik heb geen trek. Maar wilt u me een plezier doen?"
"Jawel kind!"
"Nu, schenk u dan een glaasje van dien fijnen portwijn in en smult u het eens lekkertjes op."
"Maar - zou pa het niet merken? Als hij eens onverwachts binnenkwam?"
"Neen, wees maar gerust. Gaat u daar achter het scherm zitten; mocht ik pa soms hooren aankomen, dan zal ik wel kuchen."
Mevrouw liet zich dit geen tweemaal zeggen, en verdween voor geruimen tijd. Bernard lachte tevreden. Hij bereikte op die manier een tweeledig doel. Zijn arme

[238:]

mama - terwijl Christina niets dan een strenge berisping, Gertrude een spottend lachje en Emile een vergoelijkend woord aan de ongelukkige Lala schonken, had Bernard altijd diep medelijden met haar gevoeld - zijn arme mama werd eens getrakteerd en dan - als ze achter het scherm zat te smullen, was ze stil.
"A quelque chose malheur est bon", zegt het spreekwoord, dat ook weer bij de Van Sons bewaarheid werd.
Als Gertrude niet hare plichten in de ziekenkamer had moeten vervullen, zou ze veel meer tijd en gelegenheid hebben gehad om na te denken en daardoor veel meer geleden hebben onder het gedrag van haar verloofde, dan nu het geval was.
't Waren dan ook wel weemoedige, maar geen ongelukkige uren, die ze bij haar kranke sleet; ze zag dat het hem genoegen deed als ze vroolijk zat te babbelen, als ze hem voorlas, of andere dingen bedacht om de lange dagen te korten. Ze gevoelde het als zijn sprekende oogen op haar rustten, terwijl ze hem zacht de blonde krullen van het voorhoofd streek, dat haar bijzijn hem liever was dan dat, van een der anderen, en dat was een ware troost voor het eenzame kind. Maar voor heden - Bernard heeft het reeds bespeurd- voor heden kan er geen sprake zijn van prettig samenzijn. Niet slechts is hij doodelijk afgemat na een pijnlijk doorworstelden dag, maar ook Gertrude ziet er vermoeid en overspannen uit, terwijl haar oogen rood zijn van het schreien. Bernard had niemand zoo gaarne bij zich, als zijn zuster. Dokter Ems zeide telkens, dat zij maar bij den zieke blijven moest, dat ze een geboren soeur de charité was, en trotsch op dien lof, blijde met den voorkeur, dien de knaap haar toonde, werd ze nu ook

[239:]

niet meer gekweld door het gevoel van verlatenheid, dat sinds de verandering in Frank's gedrag somtijds gedreigd had haar tot wanhoop te brengen.
Ze begint wat voor te lezen; 't is lichte en vroolijke lectuur, Fritz Reuter's "Reis naar Konstantinopel," maar ze spreekt de woorden uit, blijkbaar zonder ze te verstaan, en opeens stokt haar stem.
"Is er iets, Trude?"
"Neen, niets! 't Is vreeselijk kinderachtig van me, Bernard, maar - - - ik heb minder prettige tijding van Hoogewerf."
"Hij is toch niet ziek?"
"Neen, was het dat maar!"
"Arme zus," zegt de knaap, terwijl hij haar tot zich wenkt, om haar een kus te geven, "arme zus!" Maar dan, als hij met de hem eigene fijngevoeligheid bemerkt, dat zijn vragen haar hinderlijk zijn, keert hij zich om, en sluit de Gogen, alsof hij slapen ging. Niet lang daarna komt er verandering in de droevig peinzende houding zijner zuster. Na zich, zooals ze meent, overtuigd te hebben, dat de zieke slaapt, haalt ze een portefeuille te voorschijn, waaruit ze een rooskleurig, met een fraaie, hoewel zwakke hand, beschreven papier, neemt.
Ziehier wat dat rooskleurig papier inhield.

Leiden, 19 November.
"Lieve Trude.
"Reeds sints acht dagen wacht ik te vergeefs op een bericht van je. Wat moet dat beteekenen, beste kind? Is "dat hardnekkig stilzwijgen misschien toe te schrijven aan mijn ondoordachte woorden bij onze laatste ontmoeting? Dan moet ik zeggen, dat je wat heel kwa[240:]lijknemend zijt voor een vrouw, die toch vroeg of laat leeren moet zich te schikken naar de booze buien van haar heer en meester.
"'t Is waar, je n'étais pas dans mon assiette, dien avond en, beste Trude, je verdient waarlijk niet zoo behandeld te worden, maar je moest ook eens in aanmerking "nemen in welk een ellendige positie ik verkeer.
"Waarlijk, ik zou meer dan Job's geduld moeten hebben, om het in mijn omstandigheden niet te verliezen!
"A propos; eindelijk ben ik er toe gekomen om weer eens een visite te maken bij oom Edmond; dat zal je zeker pleizier doen! Nu, ik moet zeggen, ik heb er geen spijt van; de man was heel voorkomend en Cornelie bizonder lief, jammer maar dat ze zóó leelijk is, alles gaat haar daardoor slecht af.
"Nu, lieve engel, ik omhels je, schrijf me toch gauw! Hoe is het mogelijk dat je zoo hard kunt zijn voor iemand, die toch al zoo geplaagd wordt als je arme
FRANK."

Gertrude sloot dien brief met een uitdrukking van zachte vriendelijkheid op het gelaat, maar die uitdrukking week weldra voor die van wrevel en ongeduld, toen ze het daarop gevolgd schrijven herlas:

Leiden, 26 November.
"Beste kind,
"Wees niet boos I Hoe kon ik zoo onbedacht zijn en heelemaal vergeten, dat de zorgen voor Bernard je het voeren van een drukke correspondentie onmogelijk maken? Hoe gaat het nu met den lieven jongen. Groet hem recht hartelijk voor me, hoor! Hij [241:] was zoo'n bescheiden, gewillig postillon d'amour! weet je nog wel? In den schönen Tagen von Aranjuez, die jetzt vorüber sind?
"Nu, dat ze voorbij zijn zul je met mij wel goed vinden, denk ik. Hemelsche goedheid, wat waren we verliefd! 't Is toch een wijze besturing van de voorzienigheid dat zoo iets niet lang kan stand houden; ik geloof dat "Meerenberg dan niet voldoende zou wezen, voor het aantal razend krankzinnigen. En wat zeg je nu hiervan? gister werd ik heel deftig geinviteerd op een speelpartijtje bij oom Edmond. Wat is het toch een genot om zooveel geld te hebben! Dat dacht ik telkens. Als je Cornelie gezien hadt in haar blauw toiletje, zou je waarlijk niet geloofd hebben, dat ze zóó leelijk is, en oom Edmond zelf, wie zou met dat saaie portret uit de vorige eeuw zich willen inlaten als hij niet zulke mooie soupers gaf, en zulken fijnen wijn schonk? Ja, geld is maar alles! Je vraagt me wanneer je me terug zult zien,maar lieve, op dat punt moet je wat geduld hebben. 't Is schande dat ik het zeg tegen zoo'n lief, goed kind, als jij bent maar ik begin zoo het land te krijgen over de onmogelijke verhouding, waarin je papa ons laat voortleven, dat ik zelfs geen lust heb om naar Delft te gaan. - - -

Toen Gertrude dezen brief opvouwde, zagen de liefdevolle oogen, die haar bespiedden, hoe de blos der verontwaardiging niet alleen, maar hoe alle kleur was geweken uit haar gelaat. Alleen de brandende traan, die er neerviel, getuigde, hoe dat schrijven, al herlas ze het voor de twintigste maal wellicht, voor haar niets van zijn bitterheid had verloren.

[242:]

Maar daarop was een welkomer tijding gevolgd.

Leiden, 16 December.

"Wel, beste meid, wat heb je me een yinnigen brief geschreven! Ik weet niet wat je bedoelt met dat tusschen de regels lezen, maar ik weet wel, dat je me "heel onrechtvaardig verdenkt!'
"Ons engagement verbreken? Neen, Trude neen, mijn aangebeden engel, dat zou ik nooit kunnen wenschen, daarvoor heb ik je te lief!
"Wat meer zegt, ik verlang niets vuriger, dan het publiek te kunnen maken en om je dat te bewijzen, zal ik doen wat je altijd beweert dat ik doen moet; me aangrijpen!
"Mijn voornemen staat nu onwrikbaar vast. Ik ga niet alleen stil en geregeld leven maar hard werken, studeeren!
"Nog van daag wil ik oom Edmond vragen om voor het laatst te helpen; hij moet me een paar duizend gulden leenen, want niet alleen plagen mijn beeren me tot gekmakens toe, maar de menschen bij wie ik kamers heb, willen me niet langer houden, als ik niet eerst afbetaal.
"Maar ik ben niet bang of, als oom ziet, dat het me nu waarlijk ernst is, zal hij me nog wel eens helpen. En als dat het geval is, waaraan ik niet twijfel, dan komt alles nog terecht en mijn lieve Trude wordt binnen het jaar "mijn vrouw - - -" '

Hoe gelukkig was ze geweest met dien brief; hoe had ze verlangd naar de tijding dat oom Edmond geholpen had! Eindelijk meer dan drie weken later ontving ze eerst bericht, een bericht dat haar schoonste verwachtingen den bodem insloeg.

[243:]

Leiden, 10 Januari.
"Lieve Trude!
"Oom is drie weken ziek geweest; van daar dat ik hem daareven eerst kon spreken. Maar de vent wil van geen helpen of leenen hooren. Hij beweert niet meer of minder dan dat ik hem gemeen behandeld heb, dat ik zijn Cornelie het hof heb gemaakt en dat zij wegkwijnt van verdriet over mijn ontrouw.-
"Dat akelige schepsel doet niet minder dwaas. Toen ik haar in het heengaan ontmoette en een paar woorden sprak over de hardvochtigheid van haar vader, barstte ze los in tranen. Ik ben wanhopig. Ik kan je niet zeggen, Trude, wat van oom's weigering het gevolg kan wezen, maar je zult je kunnen voorstellen, lieve engel, hoe ellendig mijn toestand is, als ik je zeg, dat ik met Cornélie zou kunnen trouwen - als jij er niet waart "natuurlijk. - - --

En toen was de laatste, verpletterende slag gevallen. -

"Ik schrijf je in diep geheim, verraad me nooit. Ik heb een vreeselijke onvoorzichtigheid begaan. Toen oom ziek werd, ik van alle kanten in het nauw gebracht en in de vaste overtuiging was dat hij me binnen enkele dagen "helpen zou, onderteekende ik een wissel met zijn naam. De gierigaard wil me het geld niet geven. Nu kun je het overige nagaan! Valschheid in geschrifte. "Gevangenis, tuchthuisstraf misschien; in elk geval voor mijn leven geschandvlekt.
"En te denken dat ik met een paar duizend gulden gered zou zijn" - -:- -

[244:]

In dien brief lag een stukje papier; het was het kladje van Gertrude's antwoord.

"Beste Frank.
"Met geld kan ik je niet helpen; je weet hoe arm ik ben. "Maar ik kan je je woord teruggeven. Als je geen redding "meer weet, trouw Cornélie! Het zal een bittere smart "voor me zijn, dat weet God, maar alles is beter te "verduren dan dat gij ongelukkig geschandvlekt zoudt "zijn. Vaarwel."

Toen het meisje met doffen blik zat te staren op dat vaarwel, klonk er een zwakke stem: "Trude, o lieve, lieve zuster! Als ik je maar helpen kon!"


inhoud | vorige pagina | volgende pagina