Melati van Java: 'Het juweelkistje van Tante Jet' In: Het Kasteel Schlesheim Schiedam: H.A.M. Roelants, 1902
I.
't Heeft half zes geslagen, en daar het Zondag en mooi weer is, bespeurt men op het Waterlooplein te Batavia en zijne omliggende straten, eene ongewone drukte. Uit de woning der stafmuzikanten, aan den hoek van Passer-Senen, komen de kunstenaars met hunne instrumenten en lessenaars; andere soldaten, door vrouwen kinderen vergezeld,volgen hen op den voet; eenige baboes [Kindermeiden] en aankomende jongens voegen zich bij hen, en zoo wordt de eerste kring rondom de executanten gevormd. Langzamerhand komen eenige huurrijtuigen met matrozen of vreemdelingen aangereden, en dan eenige particuliere equipages, die gaandeweg deftiger en sierlijker worden; ruiters en amazones, tal van voetgangers maken spoedig dit concert in de open lucht voltallig. Onder de uitvoering luistert men naar de muziek, als het stuk namelijk iets zeer bijzonders is; zoo niet dan wordt het gesprek, dat aan den gang was, er niet door afgebroken en de wandeling der oude en jonge heeren rondom de sierlijke voertuigen gaat steeds voort; als gouden of zilveren torren fladderen de talrijke officieren om de korfjes met veelkleurige bloemen, waaraan de rijtuigen, gevuld met fraai
[115:]
getoiletteerde brunettes en blondines, den vreemdeling in Batavia, onwillekeurig doen denken. In zijn oog vooral moet zulk een publieke muziekuitvoering veel aantrekkelijks hebben: de meeste equipages munten uit door rijkdom en sierlijkheid, en de vaak armzalige huurwagens, met de magere paardenschimmen er voor, dienen slechts om het contrast nog grooter te maken; de heeren in hunne lichte, witte fantasiepakjes, of in glinsterende uniform, de Javanen in hunne Zondagsche kleeding, en vooral de talrijke, frissche, lieve meisjesgezichten in de rijtuigen, dat alles tusschen de hooge waringinboom en en op het groene plein biedt een waarlijk schoonen aanblik. Bij een zeer elegante mylord, met twee fraaie zwarte paardjes bespannen, stonden twee heeren. De een was een man in de kracht van zijn leven, in burgerkleeding, de ander een zeer jong officier. In het rijtuig zat een mooi meisje met nog twee kleine zusjes, en een jongetje naast den koetsier. "Blijft ge nog wat praten, Frits?" vroeg de oudere heer. "Als Justine er niets op tegen heeft, met plezier," antwoordde de officier. "Waarom zou ik er iets op tegen hebben?" sprak het meisje lachend. "'t Is goed ook! Tot straks, kinderen; Justine, gij kunt niet te ver toeren; ik moet de paarden nog na het eten gebruiken." En hij verwijderde zich. "Pa, Jakob man toeroot" [wil medegaan] riep het knaapje op den bok. "Jakob, geen Maleisch," zei het meisje verwijtend. De vader stond even in beraad stil, toen schudde hij het hoofd en sprak: "Neen, Jakob, nu niet, blijf maar zoetjes bij Ketjil." Doch de jonge dwingeland was alles behalve gewoon zijn hoofdje te buigen.
[116:]
"Man toeroot, man toeroot" riep hij luider en luider, het schreeuwen nabij. "Kom maar hier!" zei de vader ontevreden; "stoute jongen, wie heeft je dat dwingen toch geleerd?" Jakob gaf zich geene moeite, de vraag te beantwoorden. Hij klauterde vlug naar beneden, en spoedig verwijderden vader en zoon zich en thans voorgoed. "Wat is uw vader toch nog een knap man, Justine!" sprak de officier. "Dat geloof ik," antwoordde het meisje: "menig jong mensch wordt door hem beschaamd." "En menig jong meisje beschouwt hem ook zoo." Justine glimlachte. "Waarom of hij Jakob niet dadelijk zijn zin gaf, en eerst het geheele Waterlooplein bij elkaar liet schreeuwen?" Justine scheen geheel verdiept in de Miserere van den Trouvère. Frits zette zijn éénen voet op de tree van het rijtuig, en rekte zijn hals zoo lang mogelijk uit, om over de menschen heen te kunnen zien, en de lange gestalte van zijn oom in het oog te krijgen. "Het loopen verveelt hem nooit," zoo ging hij als tot zich zelf pratend voort. "Ha, nu staat hij stil! Wiens equipages of dat is?" "Frits," zei Justine, half glimlachend en half boos, "je bent een akelige jongen. Er ligt je iets op de lippen, eene veronderstelling of een vermoeden. Wat, weet ik niet. Kom, wees oprecht!" "Neen, volstrekt niet," antwoordde hij; maar de spottende trek om zijn mond zei genoeg, dat Justine niet geheel en al ongelijk had. "Hij lacht, Justi, hij lacht!" riep het tweede meisje. "Kom, Nonnie, wat weet jij er van? Je mag nog niet meespreken met de groote menschen." "Met de groote menschen! Al mag ik je nog geen Frits noemen, zooals Justi, en papa, daarom ben ik niet dommer. Wacht maar, als ik zelf groot ben!" "Je bent een veelbelovend kind, Non, en voor jou en voor Jakob is het hoognoodig, dat je eens onder fermer handen komt dan van Justine en tante Jet."
[117:]
"Je hoeft je niet te bemoeien," riep Nonnie, rood van kwaadheid. "Kom, Frits! maak nu geene ruzie met Nonnie en zeg me liever wat je op het hart ligt." "Niets, nichtje! Weet ge van wie dat rijtuig is, waarbij je pa stilstaat?" "Van majoor De Lance." "'t Kan zijn, ik weet niet." Hij tikte de maat met zijne kleine karwarts op de punt van zijne glimmende schoenen. "Hebt ge de gouvernante van majoor De Lance wel eens gezien? Een lief wijfje, hè?" "Ik weet het niet... O, foei, Frits, foei!" riep zij een oogenblik later verschrikt uit. "Wat is het, Justi, wat?" vroeg Nonnie, "zeg me zachtjes, waarom zegt je zoo!" "Niets, Nonnie; Frits praat wat nonsens." "Ik zeg, wat iedereen zegt." "De juffrouw van De Lance is mooi, Justi. Kijk, ze doet heur haar zoo," - en de kleine wijsneus trachtte de lokjes op haar voorhoofd bij wijze van tirebouchons te laten hangen. "Frits, ik kan dat half en half spreken niet verdragen; zeg me ronduit, wat gij toch bedoelt; en wat gij mij door uwe wonderlijke gezichten wilt doen raden?" "Maar, Justine, wat wordt ge spraakzaam! Ik ben dat niet van u gewoon. Is het dan zoo iets bijzonders wanneer ik u vraag, of gij een mooi meisje hebt gezien? Uw papa schijnt haar wel zoo te vinden. Hij staat nog op het zelfde punt." "Gij bedoelt iets anders, Frits." "Op mijn woord niet, Justi! Niets anders dan wat ik zeg. Zoudt ge niet graag een mama willen hebben, en jij ook, Poppie?" Poppie, een klein dingske van omtrent vier jaar, gaf geen antwoord, maar kroop dichter bij Jnstine. Nonnie, die niet zoo spoedig verlegen werd, antwoordde: "Jawel neef! Ik wil wel, maar dan moet ze niet zoo dik zijn, als tante Jet, en mooie kleeren dragen, en het haar zooals de juffrouw van De Lance."
[118:]
"Slim ding," riep Frits, en barstte in een luid gelach los. Justine was iets bleeker geworden. "'t Stuk is uit. We zullen maar gaan, Non!" "Nu al Justine! Zeg eens zijt ge boos op mij?" "O neen, Frits! Maar ik heb niet graag, dat je zulke praatjes houdt tegen de kinderen." "Kom het gaat bij hen het ééne oor in, het andere uit." "Dat weet ik beter," zuchtte zij, en gaf het teeken om af te rijden. Frits sprong van de treê, groette, en ging een anderen weg om. Het rijtuig baande zich langzaam onder alle andere een weg; Justine zag onverschillig rond. "Daar staat papa met Jakob," riep Nonnie. Justine keek die richting uit. Haar vader stond bij de groote vis-à-vis van den majoor De Lance in druk gesprek met een jonge dame, die in haar geheel nieuwmodisch, Europeesch toilet eene zeer elegante verschijning was. Jakob zat zeer vertrouwelijk op de voorbank tusschen de kleine jongeheeren De Lance, en zoo verdiept scheen zijn papa in hetgeen de jonge dame hem lachend verhaalde, dat hij niet eens het rijtuig zijner familie bemerkte.
inhoud | volgende pagina