doorzoek de gehele Leestrommel
Leestrommel
Leestrommel

a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Jeanne Reyneke van Stuwe: Meta
Bataviaasch Nieuwsblad: Maandag 10 Juni 1902< /p>


De beide donkere hoofden der Scheffers keken nieuwsgierig over de schutting heen toen Willem Alma met het mooie, blonde meisje door den tuin wandelde. Zij zagen het paar na, totdat het in het verwaarloosde, hoog-struikige gedeelte verdween en riepen toen, spontaan tegelijk:
- Zeg, Laura! Toetie! Wie is dat?
Laura en Toetie, die bezig waren, bessen en frambozen te plukken voor het dessert, kwamen lachend naar de schutting toe, waar de lange jongens metgemak overheen konden kijken.
- Dat's ons logeetje! Gisteren gekomen!
- Mooi,hè? En ze is zoo aardig!
- Hoe heet ze?
- Meta van Rees. Vroeger hebben ze ook hier in Breda gewoond, weet je niet in dat...
- In dat groote grijze huis in de Nieuwe Ginnekenstraat met die twee hekken aan de kanten...
- We kennen der al zoo lang... en nu logeert ze bij ons voor der gezondheid...
- Voor der gezondheid?
- Nou ja, ze is niet ziek... maar in den Haag is het zoo warm om deze tijd, zegt ze.
- Hoe oud is ze?
- Achttien...pas geworden.
- Nou vanavond komen we, zeg...
- Kom dan wat gauw na het eten, dan gaan we nog wat wandelen...
Laura lachte terwijl ze het zei en toen de Scheffers verdwenen waren, riep ze haar zuster bij zich:
- Zeg hoe vind je... echt he...dadelijk willen ze komen...
- Ja en Willem is ook al épris...
- Het mooiste is dat Meta zelf nooit zooiets merkt...
- Willem schijnt ze anders nogal aardig te vinden...
- Stil, daar komen ze.
Uit de smalle groen-overgroeide laan aan het einde van den tuin kwam Meta te voorschijn; ze liep langzaam en praatte over haar schouder heen met Willem die volgde. In haar hand hield ze wat bloemen en varentakjes.
- Kijk eens, riep ze, wat beeldige wilde orchideeën ik heb gevonden...ik geloof dat jullie daar nooit komen in dat gedeelte, is het wel? en het is daar veel aardiger dan hier.
Zij liep door de verandah naar binnen om een vaasje met water te halen en Willem,stil-staande bij de meisjes, zag haar na totdat het slanke figuurtje door de donkere kamerruimte was opgenomen.
- Nou, hebben we je te veel van haar gezegd?
- Neen, hoor, in het geheel niet, zei Willem, opschrikkend uit zijn gestaar. Om je de waarheid te zeggen, ik had me haar nog heel anders voorgesteld, een haagsch meisje, dacht ik, misschein wel aardig, maar toch met airs en coquet... en zij is zoo natuurlijk, zoo eenvoudig...
- De Scheffers komen straks, ze vroegen het zooeven toen ze jou met Meta hadden gezien, plaagde Toetie.
Willem fronste even zijn voorhoofd, glimlachte toen.
- Laat ze! zei hij. Dan kunnen ze straks de parasols en al jullie andere dingen dragen, als we gaan wandelen. ...
Aan tafel zat Willem naast Meta. Hij keek haar al door aan en aldoor vond hij haar liever en aantrekkelijker. Zij ging onbeschroomd met hem om; niet-terughoudend, zonder te vrijmoedig te zijn. Zij sloeg haar oogen niet neer voor zijn warmen blik, noch bloosde zij bij zijn complimentjes en even dacht hij daarover met een lichte verwondering: zou dit koelheid van haar zijn...of is het naïveteit? Maar zij praatte zoo vroolijk, het algemeen gesprek was zoo opgewekt dat hij geen gelegenheid tot rustig peinzen had en zelfs spoedig zijn vluchtige gedachte vergat.
Meta amuseerde zich. Zij had zich haar verblijf in Breda niet zoo prettig voorgesteld als het bleek te zijn.
Het kleine villatje lag zoo gezellig aan den Teteringschen dijk. Laura en Toetie waren onuitputtelijk in het bedenken van grappen en het groot verlof der cadets gaf de kennissen der familie aanleiding tot een veelvuldig bezoek. Wandelingen, thee-partijtjes in den tuin, roeitochtjes veraangenaamden haar het verblijf; zij voelde zich zoo luchtig en rustig in deze omgeving dat zij zij er soms weleens met wroeging aan dacht, hoe weinig verlangen zij had naar den Haag. Het was onnatuurlijk, verweet zij zich zoo weinigte denken aan hem die haar ziel geheel-en-al moest vervullen: aan haar verloofde, - die, dat wist zij, haar afwezigheid alleen kon verdragen omdat haar het verblijf in Breda voor haar gezondheid was aangeraden.
Hun engagement was nog niet publiek. Frans wilde den uitslag van zijn examen voor de krijgsschool afwachten en Meta voelde zich nog zoo ongewoon aan haar nieuwen toestand, dat zij dadelijk in dat uitstel had toegestemd.
Zijn aanzoek was haar zoo vreemd, zoo onverwacht gekomen: zij had nooit over hem met teederheid of liefde gedacht; zij beschouwde hem als zoo ver van haar af, zoo hoog boven haar staand; zij eerde en hoogachtte hem en toen hij haar zijn liefde verklaarde, was zij zóó verrast en gevleid, dat het haar geheel natuurlijk scheen toestemmend in te gaan op zijn verzoek.- Zij verwonderde er zich nog dagelijks over, dat hij, de zooveel oudere man, de ernstige, de bezadigde, haar, het kind, had gekozen. Zij begreep niet wat hij aan haar kon vinden, dat hij haar niet te jong, te onnoozel achtte, maar zij voelde zich verheugd en vereerd door zijn liefde en verblijdde zich in het tegenwoordige, zonder erover te peinzen of Frans en zij eigenlijk wel pasten voor elkander.
Haar omgang met andere jongelui had, door haar engagement, iets vrijs, iets gemakkelijks gekregen, waardoor zij bekoorlijker werd dan zij was, maar zij werd zich hiervan niets bewust en gedroeg zich rustig en gewoon onder bewondering en hofmakerij.
De zon was ondergegaan. Over den breeden dijk gingen zij,Willem en Meta, naast elkander. De beide Scheffers die hun pogingen om Meta te naderen, allen hadden zien mislukken,hadden hun troost bij Toetie en Laura gezocht, en vormden met haar twee schertsende,jolige paartjes. Eerst had Willem veel met Meta gepraat, haar geamuseerd met vroolijke verhalen uit het kamp, hoe zij op den bezoek-avond dansten in de nauwe tent en hoe de verlichting veel te wenschen overliet, en hoe zij uittrokken en marsen en maakten, en geen zin hadden om op te staan, als het morgen-kanonschot viel, en haar doen lachen om de Schelfers die,volgens zijn beweren, altijd bij toeval, tegelijk op hetzelfde meisje verliefd werden,en er dan om lootten wie haar het hof mocht maken, - en later, ernstiger geworden, had hij haar over zichzelf gesproken, over zijn carriere en zijn vooruitzichten, en ook zij had hem veel van zich-zelf verteld, argeloos, eenvoudig, alsof zij met een ouden bekende sprak,- maar het belangrijkste: dat moest zij verzwijgen.
Zij liepen naast elkander op den effenen weg;het slanke meisje in haar lichtblauw japonnetje met strak om het middel getrokken een lang-smal, zwartlint, en een breedgeranden, wit-strooienhoed boven het rond-blanke, licht-blozende kindergezieht en naast haar de jongeman, in zijn nauw-sluitende, nette buiten-model-uniform. Hier op den buitenweg was het zoo stil; wijd lagen de vlakten der weiden, reeds, in de verte, overfloerst door vaag-violet aanwazende nevels die doorzichtig en licht kwamen aangezweefd, maar die, zich stadig verdonkerend,immer verdiepten van kleur. Zilveren paars was de lucht; teer-tintig paars, beglansd door het lichtend geglinster der zacht-schijnende, rijzende maan. Zoel en zoet-geurig was de atmosfeer; licht ritselde een avondlijk windje door de hooge halmen van het bewegelijk, snel-golvend gras, en omspeelde hun wangen, hun toe-dragend de laatste, verijlende geuren der voor den nacht zich sluiten de bloemen.
En in den stillen, intiemen schemer die de hardheid der daagsche dingen verzachtte, waarin alles harmonisch-verdoezelend verlijnde, waarin de eenzaamheid vertrouwenwekkend en liefelijk was, nijgden zich, zonder dat zij het wisten hun beider zielen elkander toe.
Toen Meta den volgenden morgen haar brief aan Frans overlas, bloosde zij. Zij had veel over Willem geschreven, - te veel, meende zij aan den eenen kant en aan den anderen kant geloofde zij weder te weinig. Willem's naam kwam telkens op de bladzijden voor: hij had haar dit verteld, daarover had hij met haar gesproken, zij waren samen gaan wandelen op den breeden dijken hadden bloemen geplukt, 's avonds zongen zij liederen met elkander, die zij beiden kenden en later hadden zij samen gedanst.
Maar niets had zij geschreven over het heerlijke, stoorlooze gaan door de zacht-ontroerende stilte van de zomersche schemering; hoe toen hun stemmen zwegen en hun schreden langzamer werden. een vreemd-zoet gevoel haar doorvloeide, een gevoel van vrede en stil geluk en van volkomen harmonie.Zij kon daarover niet schrijven, en toch weifelde zij: moest zij niet?
. . . Maar het was zoo iets vreemds, zooiets teeders, zij kon daar niet meteen ander kalm over spreken... En op hetzelfde oogenblik dat zij dit voelde, drong met een schok zich het besef in haar geest dat zij zich nooit geheel-en-al tegen hem durfde uit te spreken, da tzij hem nooit toeliet in de intimiteit van haar Zijn. Zij schrikte; dit besef werd zij gewaar als een smart. Ent och... zij kon niet anders tegen hem zijn dan zij was, zij kon zich niet geven in argelooze volkomenheid, daarvoor voelde zij te veel....eerbied voor hem. Hij was zoo verstandig, zoo rustig, hij bleef zoo bedaard als zij opgewonden was en glimlachte vaak om haar woorden,- een goedige, zachte lach, maar toch voelde zij daarin zijn meerderheid .Hij was zoo ver boven haar- en haar kinderachtige dingen verheven, hij was zoo veel meer dan zij, zij moest opzien tegen hem en zij begreep niet hoe zij ooit gewoon en eigen met hemzou durven zijn.
En haar omgang met Willem was dadelijk zoo vrij en gemakkelijk geweest. Eerst had zij hem behandeld op dezelfde manier waarop zij, sinds haar engagement, omging met andere jongelui, maar na dat intiem-stille wandelen samen, had zij het duidelijk gevoeld dat er in hun verhouding iets anders gekomen was,iets vreemds, iets onbenoembaars iets innigs...
Zij bloosde donkerrood over haar eigen gedachten en dadelijk, alsof zij iets slechts had begaan tegen Frans, onderdrukte zij met kracht haar reflectieve opwellingen.
Zij sloot haar brief en verzond dien, en dwong zich aan niets meer te denken. Denken was zelfkwellerij, en noodlooze,- want zij hield immers veel van Frans....van Frans alleen...
De dagen gingen voorbij.
Meta was veel in gezelschap van Willem; hij kwam, zoo dikwijls hij durfde en zij verbeelde het zich niet langer dat zij blijde was als zij hem zag. Zij kon zoo prettig en vertrouwelijk met hem over alles praten zij voelde zich in zijn nabijheid zoo rustig en blij-tevreden, zonder er zich rekenschap van te geven, waardoor die stemming ontstond. Zij wist wel dat zij zijn gezelschap aangenaam vond, dat zij hem de voorkeur gaf boven alle andere jongelui die zij hier ontmoette, maarzij dacht: het is maarvoor korten tijd, waarom zou ik mij dit genoegen ontzeggen en het kwam niet in haar op dat zij speelde met vuur.
Maar plotseling werd zij door een schertsend woord uit haar zelfbegoocheling gewekt. Laura en Toetie plaagden er haar vriendschappelijk mede dat zij Willem geheel betooverd had, dat hijvoor niemand oogen had dan voor haar, en Laura, ernstiger geworden door Meta's angstig-ontsteld gezicht, had er bijgevoegd:
- Willem is veel dieper, veel gevoeliger dan de andere jongens ...als je niets om hem geeft, moet je hem dat ook werkelijk niet laten gelooven... hij zou een teleurstelling moeilijk kunnen dragen. . . zijn heele leven zou hem die bij-blijven.
Als een scherpe, physieke pijn voelde Meta dit eensklaps tot bezinning komen. Hoe had zij zoo slecht, zoo lichtzinnig, zoo egoïst kunnen zijn!. . . hoe was het mogelijk,dat zij in het geheel niet om hèm had gedacht, om dien armen, lieven. . . Haar gedachten stokten: mocht zij hem lief vinden, zij die verbonden was aan een anderen man? . . . Hoe kon zij Frans zoo vergeten in haar gedrag jegens Willem.. . hoe had zij het recht zoo tegenover Willem te handelen, zij die niet vrij meer was.. .
Voor het eerst van haar leven verwarde zij zich in ziels-problemen die zij niet alleen te ontwikkelen vermocht. En wien kon zij vragen orn raad. Aan Frans durfde zij haar onrust niet te vertellen, neen, aan hem het allerminst. . . maar toch zou zij ook niemand anders haar weifelingen kunnen openbaren. . . Wat kon zij doen.. . wat zou zij doen.. . Was het niet het eenige: wat terughoudender tegen Willem te worden.. . in de hoop, in de vurige hoop dat het nog niet te laat mocht zijn?... Zij voelde wel vooruit hoeveel leed een dergelijke handelwijze haar zélf veroorzaken zou. . . maar het was goed dat zij leed, - had zij het niet verdiend?..
Maar tot haar groote droefheid zag zij dien avond dat Willem nog meer leed dan zij. Want haar vreemde, koele, bijna verlegen houding was hem zoo onverklaarbaar na haar voortdurende, vriendelijke voorkomendheid, dat zijn oogen, ondanks hemzelf, vol verwijten waren als hij ze richtte op haar. En hij het afscheid nemen kon zij niet anders dan zijn droevig-vragenden blik beantwoorden meteen snel vol opslaan van haar oogen, waarin, zonder dat zij het op dat oogenblik wist, al haar gevoel lag voor hem, - impulsief verbrak zij den harden, zichzelf opgelegden dwang, en een zoo glanzende vreugde straalde van zijn gelaat, datzij opeens haar eigen liefde voor hem in zich voelde bruisen en branden. En boven op haar kamer gekomen, zat zij met kloppend hart en gloeiende wangen langen tijd stil, overmeesterd door een zoo groote, ontroerende opgewondenheid, dat zij haar gedachten niet rustig uit kon denken en meer voelde dan dacht: dat zij Willem liefhad... niemand dan hem...en dat zij dit Frans moest zeggen...
En toen zij geloofde dat zij wat kalmer was, schreef zij haar brief. Zij zeide hem dat zij altijd achting en eerbied voor hem had gevoeld en dat zij deze gevoelens verward had met liefde... dat zij dit nu had ontdekt, plotseling, zonder haar wil, nu werkelijk had lief gekregen en dat zij hem dit bekende, eerlijk, zonder terughouding, omdatzij wel begreep dat hij, zoo ernstig, zoo verstandig, haar, oppervlakkig, kinderachtig kind dat zij was, op den duur niet erg kon missen... En in naïve, kinderlijke zelfzucht beleed zij hem dat zij niet anders handelen kon, dan zij deed, omdat zij Willem zoo liefhad... zoo liefhad...
Zij achtte zich zoo gering, vergeleken bij Frans, dat zij niet geloofde hem door haar gedrag een groote, blijvende droefheid te geven. Maar toen hij haar brief ontving, sloeg de immer zoo kalme, zichzelf beheerschende man, smartelijk de hand tegen zijn voorhoofd aan en dacht: ze was nog een kind, maar ik vertrouwde haar zóó...waar kan ik nu nog in gelooven...


inhoud | vorige pagina | volgende pagina